Een boek over de toren van Leende

Heemkronijk jaar:2010, jaargang:49, nummer:2, pag:38 -39

EEN BOEK OVER DE TOREN VAN LEENDE 

door: Sjaak de Waal 

Op zondag 7 maart 2010 werd het boek over de toren van Leende dan eindelijk gepresenteerd. Auteur Max Farjon (Amsterdam, 1920) uit Leenderstrijp, die het boek heeft opgedragen aan zijn in 2004 overleden echtgenote Ria van Asten, is  de afgelopen vijf jaren bij wijze van spreken dag en nacht in touw geweest om zijn ambitieuze onderneming te voltooien. Met steun van tal van vrijwilligers, medewerkers en begunstigers, die hij in de verantwoording van het werk ook noemt en bedankt, is de uitgave tot stand gekomen. Het resultaat is een uniek en veelzijdig boek. Het laatste woord over de toren van Leende, de ‘ziel van het dorp’, lijkt nu voorlopig te zijn gezegd. Het is ondoenlijk om dit werk hier in het kort te beoordelen op een wijze die volledig recht doet aan de inhoud. Er is intussen ook het nodige over gesproken en geschreven. Het boek, allereerst een kijkboek, is prachtig geïllustreerd, niet in het minst door de serie in kleur afgebeelde fraaie aquarellen van de hand van de auteur zelf, maar ook door allerlei gedetailleerde tekeningen en de foto’s die erin zijn opgenomen. Veel aandacht besteedt de auteur aan de technische bijzonderheden van het gebouw met toebehoren, terwijl in de kroniek en in talrijke andere gepresenteerde gegevens, die zijn ontleend aan uiteenlopende bronnen, de geschiedenis van de toren uitvoerig wordt beschreven. Wie over de toren van Leende wat te weten wil komen zal hier niet worden teleurgesteld. In zes hoofdstukken laat de schrijver de lezer en kijker kennismaken en voert hij deze via tekst en beeld van binnen en buiten door en langs de toren mee in wel meer dan 250 pagina’s. Het juiste aantal pagina’s is niet in een oogopslag te bepalen. Max Farjon heeft een manier van verwijzen toegepast, die de lezer soms in verwarring brengt als deze verder zoekt naar een bepaalde afbeelding of een besproken onderdeel. Het boek kent geen doorlopende paginanummering. Ieder hoofdstuk is van een nummer voorzien en alle pagina’s binnen een bepaald hoofdstuk beginnen met het desbetreffende hoofdstuknummer. Zo wordt pagina 40 van hoofdstuk 3 bijvoorbeeld genummerd als pagina  3.40. Ook om geraadpleegde literatuur en documenten aan te geven heeft Farjon zich van een eigen systeem van verwijzen bediend. Dit
maakt het opzoeken van bepaalde bronnen tijdens het lezen wel eens lastig. En zeker als zo’n verwijzing niet blijkt te kloppen. Ik raakte althans het spoor bijster op pagina 3.13, waar in de eerste kolom, in de regels 11 en 12 van onder, na het kopje met 1846, over kapotte klokken die ergens in de klokkenkamer een rustplaats vonden, verwezen wordt naar: “[artikel 3-1929, pag. 5.4]”. Op pagina 5.4 is artikel 3-1929 echter niet te vinden. Moet het niet pag. 3.42 zijn? Pagina 3.43 bevat overigens twee onjuiste Latijnse klokopschriften, wat ik vaststel zonder de originele teksten te hebben gezien en gelezen. Op de grote kerkklok uit 1928 in de toren zou staan: me funderent Petit & Fritsen, en op de kleine klok uit hetzelfde jaar: me funderunt Petit & Fritsen. De vertaling van deze beide zinnen levert hier in het Nederlands onzin op. De eerste tekst betekent zoiets als: lieten Petit & Fritsen mij gieten (‘funderent’ is de derde persoon meervoud van het imperfectum, d.w.z de onvoltooid verleden tijd, in de coniunctivus, d.w.z. de aanvoegende wijs, van het werkwoord fundere - gieten). De tekst van het tweede opschrift bevat een volgens mij niet bestaande Latijnse werkwoordsvorm ‘funderunt’.  Op elke van de twee klokken hoort in ieder geval te staan: me fuderunt Petit & Fritsen, wat in een Nederlandse vertaling betekent: Petit & Fritsen hebben mij gegoten. Tijdens het transcriberen van genoemde teksten zullen de Latijnse werkwoorden fundere (infinitivus, d.w.z. onbepaalde wijs, van: gieten) en fundare (infinitivus, d.w.z. onbepaalde wijs, van: grondvesten, vestigen) zijn verward omdat ze uiterlijk zoveel op elkaar lijken. De stamtijden van fundere zijn: fundo (ik giet), fudi  (ik heb gegoten), fusum (gegoten); de Nederlandse woorden fuseren of fusie zijn er bijvoorbeeld van afgeleid. De stamtijden van fundare daarentegen zijn: fundo (ik vestig), fundavi  (ik heb gevestigd), fundatum (gevestigd); de Nederlandse woorden funderen of fundament zijn er bijvoorbeeld van afgeleid. Het betreft hier bekende vergissingen die ik bezoekers van de klokkengieterij van Petit & Fritsen in Aarle-Rixtel, waar ik in het verleden enkele maanden ter plaatse aan het bedrijfsarchief werkte, herhaaldelijk heb zien en horen maken. Ik kan me dan ook niet voorstellen dat personeelsleden van deze klokkengieterij andere 

 

teksten op de in hun bedrijf gegoten klokken zouden hebben aangebracht dan me fuderunt Petit &  Fritsen. De onderste afbeelding van de toren op pagina 1.4 zou volgens Max Farjon door Aegidius Sanders in 1838 zijn vervaardigd. In werkelijkheid gaat het hier echter om een afgebeelde gewassen pentekening van Hendrik Godefridus van Moorsel uit 1843, overgenomen van pagina 146 van zijn Kronijk (van Heeze). De bewijsvoering voor Aegidius Sanders klopt niet. Figura Major betekent letterlijk “Grotere Figuur” en niet, zoals de auteur ons wil doen geloven, “in hoofdzaak getekend”, ook niet in een vrije vertaling. Figura Major is de naam voor het tweede leerjaar van de totaal uit zes leerjaren bestaande Latijnse School. Aegidius Sanders (geboren in 1823) zat op die school in Helmond, waar Franciscus van Moorsel destijds de rector was. Deze rector had ooit het manuscript
van zijn ongetrouwde broer, de gemeentesecretaris H.G. van Moorsel (schrijver van de Kronijk (van Heeze), in zijn bezit. Hierin noteerde F. van Moorsel, op reeds beschreven pagina’s, zoals vaker voorkomt in oude geschriften, onder andere de namen van de prijswinnaars van de zes leerjaren van zijn Latijnse School in 1838. Die namen zijn alle verspreid te vinden op de pagina’s 128, 129, 133, 135, 136 en 139 van de uitgave van het manuscript of handschrift uit 1953 door wijlen pater Dominicus de Jong, trappist-archivaris van de Achelse Kluis. Er worden prijswinnaars genoemd uit ieder leerjaar, namelijk de volgende: Figura Minor (1), Figura Major (2), met de naam van Aegidius Sanders als prijswinnaar, Grammatica (3), Syntaxis (4), Poësis (5) en Rhetorica (6). De Jong licht een en ander toe op de inleidende pagina’s XIX en XX van zijn uitgave van de Kronijk (van Heeze).    Het is jammer dat de toren, zoals Jacob de Meijer (1798-1884) die in de eerste helft van de negentiende eeuw op een gouache afbeeldde, ontbreekt in het eerste hoofdstuk tussen de diverse historische afbeeldingen van toren en kerk. Het in 2004 verworven kunstwerk siert de hal van het gemeentehuis in Heeze en heeft, vergeleken met andere afbeeldingen van hetzelfde onderwerp, opvallende en afwijkende kenmerken. Persoonlijk zou ik ook een tekening of aquarel van de toren met omgeving vanuit het noordwesten, bijvoorbeeld op de Leenderweg bij het gehucht Ven in Heeze, op prijs hebben gesteld. Daar heeft men een aantrekkelijk zicht op de ‘skyline’ of het silhouet van Leende, waarboven de toren zich majestueus  verheft. Anderzijds spreekt de foto op pagina 3.25 van de steenmassa van de toren, die in het begin van de vorige eeuw van onder af is genomen, bepaald tot de verbeelding. Hoe heeft de bevolking van het kleine Leende ooit zo’n bouwwerk kunnen verwezenlijken, vraagt men zich onwillekeurig af. Voorgaande opmerkingen zijn geenszins bedoeld om afbreuk te doen aan wat Max Farjon heeft gepresteerd. Hij verdient een felicitatie voor zijn werk. Wie zou hem op die leeftijd met zoiets nadoen? Hij is er beslist in geslaagd om door zijn ongebreidelde nieuwsgierigheid, zoals hij zelf aan het eind van zijn inleiding bekent, aan hen die zijn boek ter hand nemen veel lees- en kijkplezier te verschaffen. 

Max Farjon, De geheimen van een middeleeuws gebouw. De toren van Leende ontleed in woord en beeld, uitgave: Stichting De Toren van Leende, Leende 2010.
  

38

Ga terug