Wat was, wat werd, wat is (1)

Heemkronijk jaar:2010, jaargang:49, nummer:1, pag:12 -19

WAT WAS, WAT WERD, WAT IS (1) Geldrop? De geschiedenis van een leefgemeenschap door alle tijden heen 

door: Jacques van Laarhoven 

Voorwoord

De basis van deze publicatie wordt gevonden in een lezing die door mij werd gegeven voor het IVN, afdeling Geldrop, en enige tijd later voor de vrijwilligers van kasteel Geldrop. Om deze lezingen te kunnen geven heb ik me moeten oriënteren op de geschiedenis van Geldrop in de meest brede zin van het woord. De reden van het vragen door het IVN was het feit dat bekend was dat ik enige kennis had van de geschiedenis van Geldrop door mijn activiteiten als praktijkarcheoloog. Dit werk wordt voor de buitenwacht meestal omschreven als “amateurarcheologie”, terwijl door studie en opleiding in het veld tijdens allerlei opgravingen beter gesproken kan worden van praktijkarcheologie.  Uitgaande van het gegeven dat de geschiedenis van ons dorp al in het paleolithicum of oude steentijd is begonnen en redelijk continu doorloopt tot in onze tijd, heeft dit toen geleid tot lezingen die eigenlijk veel te lang duurden voor een avond. Het ware toen beter geweest de lezing in twee stukken te verdelen: de oudste geschiedenis tot de 19e eeuw en de periode vanaf de 19e eeuw tot nu. Tijdens dit laatste deel zouden dan vooral rijks- en gemeentelijke monumenten aan bod gekomen zijn. Toch hebben deze lezingen een positief resultaat opgeleverd door de opmaak van een Power Point-presentatie die weer de start vormde van deze publicatie. De gekozen titel voor deze publicatie:  “Wat was, wat werd, wat is! Geldrop? De geschiedenis van leefgemeenschap door alle tijden heen” geeft aan wat de opzet is. De geschiedenis van Geldrop is inderdaad de geschiedenis van een leefgemeenschap door de eeuwen heen, omdat er aanvankelijk nog totaal geen sprake was van een dorp. Er woonden een aantal mensen bij elkaar op een plek, die bij de start helemaal niet lag op de plaats van het huidige Geldrop, vandaar het
vraagteken na Geldrop omdat ook over de naam het een en ander te zeggen valt. Ook daar is weer een hele publicatie aan te besteden, maar dat laat ik aan een historicus of taalkundige over.  Om aan te geven dat het een proces door de eeuwen heen is geweest, heb ik er voor gekozen door te zeggen dat er eerst iets was: “Wat was”, dat dat veranderde in iets anders en vaak ook op een andere plek: “wat werd,” en dat dit geleid heeft tot wat er nu is: “wat is!” Omdat de archeologie mijn grootste achtergrondkennis vormt, kun je stellen dat vanuit dit gegeven deze publicatie gerealiseerd is. Voor de historische achtergronden heb ik kunnen terugvallen op de werken van de in onze regio bekende historicus Jean Coenen. Dat de oorspronkelijke opzet een Power Point-presentatie is, zult u bevestigd zien in het veelvuldig gebruik van illustraties bij het verhaal.   

 

  13

Hoe het begon met “Geldrop”   

Zoals op de kaart hierboven goed is te zien, begint “Geldrop” op een plaats die ver van het huidige dorp ligt. Aan de rand van een groot meer, het latere Groot Huisven, ten oosten van de huidige Hut van Mie Peels. De vorm van dit meer is op de uitsnede van de topografische kaart hierboven herkenbaar aan de rechterkant.

 

 

 

Daar leefden tijdens de laatste ijstijd, zo’n 11.000 jaar geleden, een aantal rendierjagers. Uit de periode van vóór de laatste vulkaanuitbarstingen in de Eifel, die ongeveer in de Alleröd-periode eindigt, zijn werktuigen van de Tjongercultuur gevonden. (Usselolaag!) De naam van deze cultuur heeft te maken met de vindplaats van dit type stenen artefacten in de buurt van het riviertje de Tjonger in Friesland. Later vestigden zich in dit gebied mensen die we rekenen tot de Ahrensburgcultuur. De naam van deze cultuur is verbonden met de vindplaats van dit type artefacten bij Ahrensburg in de buurt van Hamburg.  De plek waar deze rendierjagers hebben gewoond mogen we met recht de ontstaansplek van Geldrop noemen, omdat vanaf deze tijd bewoning in ons gebied is blijven bestaan. Wellicht zijn er ook mensen van andere culturen hier aanwezig geweest, maar de resten daarvan zijn bedekt door afzettingen uit de laatste ijstijden. De bevolking zal in aantal niet
gelijk gebleven zijn, maar bewoning is er steeds op wisselende plaatsen gebleven. Of dit uiteraard nog de vraag. Wel komen we uit alle periodes van onze geschiedenis, die we nog zullen behandelen, daarvan bewijzen in het te bespreken gebied tegen. Valt op te merken dat deze plek nu niet meer bij Geldrop hoort, maar bij Heeze-Leende. In de literatuur zal deze vind-plaats bekend blijven als Geldrop I, II en III, onder andere de plek waar de Danseres van Geldrop, voormalige Venus van Mierlo, vandaan komt. Deze omschrijving had deze gravure te danken aan de link die de pers wilde leggen met de Venus van Milo. Dit zal ook zeker wel te maken hebben gehad met het    

 

 

feit dat Mierlo dicht in de buurt lag en dat Mierlo en Milo een mooie link vormden. Lang                                                 

11 Uitsnede uit de Topografische Kaart horend bij “fietstochten in de wijde omgeving van Eindhoven.” 12 Leo Verhart: List en bedrog, Matrijs Utrecht 1995.

 
14 

was dit klopsteentje met de gravure van een dansende vrouw omstreden, was ze nu wel echt of niet. Binnen de archeologische wereld zal dit wel een strijdpunt blijven, ondanks overtuigende bewijzen van de echtheid. Het probleem is en blijft het feit dat de interpretatie van de gevonden resultaten een strijdpunt is en blijft tussen “amateurs” en professionals, amateurs en amateurs, professionals en professionals. Mijn gebruik van “amateurs” met aanhalingstekens geeft al aan dat ik bij een aantal van deze personen niet meer vind dat kan worden gesproken van amateurs. We hebben hier vaak te maken met mensen die door  allerlei studie en met gebruik van goede onderzoekmethodes aangeven meer te zijn dan een amateur. De vondst van een vergelijkend exemplaar uit Wanssum ( de Danser van Wanssum) heeft deze twijfel bij een groot aantal mensen wel doen verdwijnen, maar ook over dit steentje zijn ondertussen een aantal mensen aan het bakkeleien geslagen. Een strijdpunt is nu weer de afwijkende vorm van de beide figuurtjes geworden. De danseres is te mooi vorm gegeven en heeft een te mooi gestileerd schaamlapje en de danser is te amateuristisch en het lapje ook. Maar wat wil je, beide “kunstenaars” hebben per slot niet naast elkaar gezeten bij het maken van hun gravures.   

 

 

Het landschap tijdens de Allerödperiode

Tegen het einde van de laatste ijstijd, de periode tussen 10.000 en 8.000 v. Chr. treedt er tussen 10.000 en 9.000 v. Chr. een verandering op in het landschap door een klimaatsver- betering er een lichte begroeiing met berk en  
                                                

13 A.N. van der Lee en J.H. Verhagen: Noord-Brabant in de Steentijd, Het Noordbrabants Genootschap, ’s-Hertogenbosch 1980.   

den op treedt. Voor en na deze periode met een relatieve stijging van de temperatuur, waardoor deze veranderende begroeiing ontstond, hadden we te maken met een landschap, dat we kunnen vergelijken met het landschap in het huidige Lapland: een toendralandschap, waarin rendieren een goed leven hadden. We moeten ons bij zo’n landschap een kaal met vooral mos en kruiden begroeid landschap voorstellen waarbij de

 
 15

grond door permafrost vrijwel het hele jaar bevroren was. Alleen tijdens de zomermaanden ontdooide de bovenste laag waardoor mos en kruiden konden groeien.   

 

Waar we in ieder geval vanaf moeten is het idee dat de mens die hier toen leefde een karig geklede aapachtige figuur zou zijn. We hebben in deze periode te maken met een goed ontwikkeld volk dat zich kleedde in parka’s gemaakt van bont met mooie versieringen. Voorbeelden hiervan zijn onder andere gevonden in Siberië, waarbij bleek dat het kleding van een hoge kwaliteit was met zeer ingewikkelde versieringen gemaakt van de schachten van vogelveren en kralen van bot, gewei en barnsteen. Het portret van de rendierjager met zijn bontvachtje met de haren aan de buitenkant, ooit geschilderd door Rien Poortvliet, moeten we maar snel vergeten. Een bontjasje op deze manier gedragen en zonder mouwen                                                 

14 Zie noot 13.

levert weinig bescherming op. De haren draag je namelijk op de huid om daarmee een isolerende laag te creëren.  De leefwijze van deze mensen was vergelijkbaar met die van de Samis in het huidige Lapland, hoewel ook daar de laatste jaren grote veranderingen zijn opgetreden. Naar aanleiding van vondsten door onder andere Dr. Bosinski in Duitsland van grondsporen, is er door zijn instituut een reconstructie gefabriceerd van een mogelijke woonvorm van    

 

deze mensen. Daarbij is uiteraard uitgegaan van antropologische gegevens, waarbij gekozen is voor nog in het recente verleden voorkomende woonvormen. Uitgaande van het feit dat de grondsporen een ronde vorm lieten zien en de Samis gebruik maakten van berken stammetjes als staanders en de huiden van de rendieren aan elkaar zetten om daar een soort                                                 

15 Zie noot 13.

 

 

 

 
16 

tentdoek van te maken, kunnen we er van uitgaan dat deze vorm ook door de rendierjagers is gehanteerd. 
 

“Kunst” die de mens achter liet 
    

De mens waartoe wij de rendierjagers uit onze omgeving rekenen heeft overal in Europa zijn “kunst” achter gelaten. Of we hier met echte kunst te maken hebben valt zeer te betwijfelen. Vooral de grotten met schilderingen waren niet echt “leefgrotten”. Meer aannemelijk is dat we hier met cultusplaatsen (heiligdommen) te maken hebben, waar de sjamanen (hun priesters) jachtrituelen hebben gehouden. Vooral de grotten van Lascaux en Altamira zijn wereldberoemd geworden. De laatste twintig jaar zijn er daar een aantal bij gekomen.                                                  

16 Jagers en verzamelaars, serie 755, ASTADO-ZEIST.   

 

De bekendste, tevens de grot met de mooiste tekeningen, is de Grotte Chauvet. Ook de alleen onder water toegankelijke grot van Cosquer heeft veel bekendheid gekregen. Een aantal van de mooiste schilderingen, die met behulp van natuurlijke kleurstoffen (houtskool, oker en dergelijke), vetten en speeksel zijn “gepaintbrusht” door de menselijke mond. Tot deze groep moeten ook zeker de gravures van de Danseres van Geldrop, samen met de Danser van Wanssum gerekend worden. De hier geplaatste foto’s laten enkele van de mooiste voorbeelden van grotkunst zien die er tot nu toe bekend zijn. Twee van de grotten zijn genoemd naar hun ontdekkers: Chauvet en Cosquer. De grot Chauvet moeten we zoeken in de Ardèche en de grot Cosquer ligt in de buurt van Marseille en is alleen via een toegang 17 meter onder water te bereiken. De bekendste grot  in Frankrijk, die van Lascaux, is niet meer voor publiek toegankelijk. Wat nu nog te bezichtigen is, is een natuurgetrouwe replica van deze grot. Dit om verder verval van de schilderingen te voorkomen. Kijken we naar de dateringen van de grotten, vastgesteld
                                                

17 Lascaux. Le geste, l’espace et le temps door Norbert Aujou-lat, 2004.

 
 17      

 

 

door middel van C-14 datering, dan kunnen we stellen dat Lascaux de jongste is. Lascaux is                                                 

18 De grot Chauvet De oudste grotschilderingen ter wereld door JeanMarie Chauvet, Eliette Brunel Deschamps en Christian Hillaire, 1995. 

te dateren rond 16.000 v.Chr. in het Solutréen en Vroege Magdalénien. Cosquer is te dateren rond 24.000 v. Chr. en Chauvet rond 28.000 v. Chr. beide in het Aurignacien.   

 

 

 Klimaatsverbetering vanaf  8.000 v. Chr.

Na de ijstijd treedt er een stijging van tempera- tuur op waardoor de toendra verdween en plaats maakte voor bos. Aanvankelijk een vrij open landschap met daarin berken en dennen. Geleidelijk aan steeds dichter en langzamer- hand werd de den verdrongen door loofbo- men zoals es, linde, iep, en vooral eik. Door afsmelting van ijs vindt er een stijging van de zeespiegel en grondwaterspiegel plaats, waardoor op veel plaatsen grote moerassige 
                                                

19 Grotte Cosquer bei Marseille Eine im Meer versunkene Bilderhöhle door Jean Clottes en Jean Courtin, 1995

 
18   
         

gebieden ontstonden. Voor bepaalde landdieren zoals rendieren werd het hier te    

warm, zij verdwenen naar het noorden en hun plaats werd ingenomen door oerossen, herten, reeën, wilde zwijnen en vele andere. De mens paste zich daarbij aan en werd van rendierjager een bosjager. Jacht op vis en vogels werd belangrijker én het verzamelen van bessen, noten, wortels en paddenstoelen. Deze periode uit onze geschiedenis wordt ook wel het Mesolithicum (Midden Steentijd) genoemd. Uit Geldrop, langs de A2, is het soort vrij klein materiaal dat we op de foto hiervoor zien ook bekend (1 cm breed). De hier ver
                                                

20 Zie noot 13. 21 Zie noot 13.

toonde exemplaren zijn van een verschillend type maar wel kenmerkend voor deze periode.   

Neolithicum of Nieuwe Steentijd 4900 v. Chr. – 2000 v. Chr.   

 

De overgang tussen Laat-Paleolithicum en Mesolithicum was geleidelijk verlopen: de mens paste zich noodgedwongen aan de veranderende omgeving aan. In het Neolithicum werd de verandering van leefwijze veel radicaler. De mens gaat zelf ingrijpen in zijn omgeving dus in de natuur. Deze veranderingen waren ver in het oosten al duizenden jaren vroeger begonnen. De voedselverzamelaar werd voedselproducent , de jager werd boer: we zien graansoorten en peulvruchten  verschijnen men gaat vee houden: rund, schaap, geit, varken. Paard, kip en ander pluimvee verschijnen pas later. Het zwerversbestaan wordt opgegeven en bij de akkertjes worden grote stevige woningen gebouwd: woon/ stalhuizen van soms meer dan 35 m. lang, met de smalle kant op de heersende windrichting. Van dergelijke bewoners zijn bij ons nog geen sporen gevonden of het moet zijn dat de aardewerkscherven van de Michelsbergcultuur die bij het Groot Huisven zijn gevonden op boerderijen zouden duiden. Wel
                                                

22 Zie noot 13.

 
 19

zijn van de Huisvenakkers werktuigen bekend, zoals te zien op de foto hieronder.   

 

 Vondsten van Neolithische resten 4900 – 2000 v. Chr 

Omdat de meeste dorpjes in het Neolithicum in de buurt van riviertjes lagen is het logisch dat er door de mens aan visvangst werd gedaan. Een eenvoudig hulpmiddel daarbij is de visfuik. Bij Bergschenhoek in Zuid-Holland werd in 1978 zo’n fuik gevonden. C-14 datering gaf aan dat deze fuik in 5450 BP (before present: vanaf heden) te plaatsen was.  Uit de meer directe omgeving stamt de LaatNeolithische klokbeker van Mol. Deze grafurn was een grafgift bij de dode, die in een boomkist onder een grafheuvel was begraven. Datering gaf hier 4000 BP aan. Een andere bekende vondst is de beker van Witrijt (20 km zuid-westelijk van Eindhoven). Ook hier hebben we te maken met een grafgift onder een grafheuvel, die een doorsnede van 20 m. had. Opmerkelijk hierbij was het mes dat gemaakt was van vuursteen uit het gebied van de Loire in Frankrijk. Uit onze omgeving zijn 
                                                

23 APAN Extern 3, 1993.  

 

 

geen vondsten van skeletten. Een graf van een 15-16 jarige jongen werd in 1966 gevonden in Molenaarsgraaf. Het skelet is zo goed bewaard gebleven doordat het onder de grondwaterspiegel in een kleibodem lag. Het is een typisch graf uit de Klokbekercultuur: oostwest georiënteerd, opgetrokken knieën, in een grafkamertje. Datering gaf 3700 BP aan. Een meer recente vondst is die van “Trijntje” , een vrouwenskelet, dat bij het vooronderzoek voor de aanleg van de Betuwelijn is gevonden. 

Wordt vervolgd.
                                                

24 Zie noot 13. 25 Zie noot 13. 
 

Ga terug