Het einde van een mythe?

Heemkronijk jaar:2009, jaargang:48, nummer:3, pag:58 -63

HET EINDE VAN EEN MYTHE? De danseres van Geldrop of de Venus van Mierlo 

door: Ad Maas

Inleiding

Over enkele jaren (laten we zeggen in 2012) kunnen we terugblikken op een vijftigjarige discussie over een thema dat onze heemkundekring raakt. Het gaat over een stenen voorwerp waarop een vrouwenfiguurtje is gekrast: de danseres van Geldrop, ook wel met enig gevoel voor humor ‘Venus van Mierlo’ genoemd. Het is al vele malen in tal van boeken en artikelen afgebeeld en besproken. Dat gebeurt ook in het recente ‘publieksboek’ Onder heide en akkers. De archeologie van Noord-Brabant tot 1200 1. De discussie begon in 1962 met een merkwaardig artikel in Brabants Heem 2 en werd landelijk bekend door een boekje (Venus van Mierlo gevonden) in de AO-reeks (1962). Het zou mooi zijn als over enkele jaren de discussie een duidelijker antwoord geeft op de vraag of het hier inderdaad om een vervalsing gaat. In dit artikel breng ik de hypothese naar voren dat de afbeelding inderdaad een vervalsing is. De steen is natuurlijk altijd echt en of deze steen een werktuig of iets anders geweest is, laat ik in het midden, doodeenvoudig omdat die kant van de zaak niet relevant is. Ik noem in dit artikel nogal wat namen. Uitdrukkelijk wil ik een onderscheid maken tussen een rol die mensen gespeeld hebben in een archeologische zaak en het bewust (mee-) werken aan een vervalsing. Betrokkenheid  komt vaak spontaan en ondoordacht tot stand, twijfel hard maken valt niet mee, en er is ook nog zoiets als loyaliteit, zeker bij overleden personen, die vaak ook grote verdiensten hebben. De taak van wetenschap is echter het zakelijk zoeken naar waarheid of beter gezegd naar wat het meest waarschijnlijk is. 
                                                

1 E. van Ginkel en L. Theunissen, Onder heide en akkers. De archeologie van Noord-Brabant tot 1200, Utrecht 2009. 2 A. Bohmers en A. Wouters, Belangrijke vondsten van de Ahrensburgcultuur in de gemeente Geldrop, Brabants Heem 1962 (p. 3-11).  

  

Helaas nooit een overzicht van hun werk

In het standaardwerk Nederland in de prehistorie 3 wordt met geen woord gerept over de Venus van Mierlo, dat is al opmerkelijk, maar wel over enkele archeologen die bij die kwestie betrokken waren. In dit grote en zware overzichtswerk worden in de literatuurlijst vijf werken van Assien Bohmers en zeven van Ad Wouters genoemd en op blz. 81, 89 en 139 wordt hun werk als volgt beschreven: In de jaren vijftig en zestig valt er een duidelijke opleving in paleolithicum- en mesolithicum-onderzoek waar te nemen, in beide delen van het land. In die hausse speelde de samenwerking van de Groningse archeoloog Bohmers met de toenmalige ordebroeder Aq. Wouters, die in Zuid-Nederland actief was, een belangrijke rol,
                                                

3 L. Kooijmans, P. van den Broeke, H. Fokkens en A. van Gijn, Nederland  in de prehistorie, Amsterdam 2005.
 
 59

zowel in opgravingen als in publicaties. De interesse was daarbij primair op typologie en chronologie gericht. (   ) Zo hebben we door het werk van Vermeersch, Bohmers en Wouters een goed beeld van de mesolitische bewoning in de Belgische en Nederlandse Kempen, terwijl de informatie over andere regio’s geringer is.  (   ) De eerste laat-paleolithische en mesolithische overblijfselen zijn in Nederland pas gedurende de jaren twintig van deze eeuw herkend. Pas een kwarteeuw later is begonnen met systematisch onderzoek, aanvankelijk vooral vanuit Groningen. Van 1945 tot in 1964 zijn onder leiding van A. Bohmers de resten van tientallen nederzettingen opgegraven. Veel van dit veldwerk is in nauwe samenwerking met amateurarcheologen gedaan, die ook talrijke nieuwe vindplaatsen ontdekten. Met name in het zuiden van Nederland heeft Bohmers veelvuldig samengewerkt met de amateur-archeoloog A. Wouters. Samen hebben ze de basis gelegd voor een topochronologische synthese. Helaas is nooit een overzicht van hun werk gepubliceerd. Geen ongunstig oordeel kunnen we wel zeggen. Een duidelijke blijk van erkenning en waardering. Toch ook een vraag: waarom zou er dat overzicht niet zijn? 
Professor H. Waterbolk als detective

Totaal geen waardering voor Bohmers en Wouters is er in een ander recent boek. In  Scherpe stenen op mijn pad. Deining rond het onderzoek van de steentijd in Nederland 4 komt de Groningse hoogleraar archeologie  H. Waterbolk met de suggestie dat de amateurarcheoloog Tjerk Vermaning weliswaar een oplichter was, maar niet de vervalser van een groot aantal stenen werktuigen, waarvan hij er een gedeelte tegen een stevige prijs verkocht. De echte vervalser is volgens hem Ad Wouters, die lange tijd in Eindhoven en omgeving werkte, aanvankelijk een autodidact was op archeologisch terrein maar die na jaren van studie, onderzoek en publiceren nationaal en internationaal gezien werd als een man met veel expertise (zie het citaat hiervoor).
                                                

4  H. Waterbolk, Scherpe stenen op mijn pad. Deining rond het onderzoek van de steentijd in Nederland, Groningen 2003; bespreking van dit boek door Nico Arts in Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland nr. 27 (2003).

Merkwaardig is dat uit de kring van Brabantse archeologen tot nu toe weinig commentaar is geleverd op de beschuldiging van Waterbolk. Uitzondering op deze omstandigheid is Anton van de Lee, die niet alleen dit boek van Waterbolk stevig onder handen nam 5 maar ook een sterk artikel wijdde aan  de nagedachtenis van Assien Bohmers 6. Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn een groot aantal archeologen in uiterst moeilijke situaties geraakt. M. Eickhoff  7 is erop gepromoveerd en Anton van der Lee schreef er een evenwichtig artikel over. Op Waterbolks boek heb ik elders 8 mijn visie gegeven: daarin had ik best opmerkingen over zijn toenmalige politieke verleden kunnen uitvergroten, maar ik heb dat niet gedaan. De idee om Wouters aan te merken als vervalser komt niet van Waterbolk zelf. Nader onderzoek leert dat deze beoordeling al in 1985 is beschreven door de Eindhovense amateur-archeoloog René Merckx.  

René  Merckx

Deze persoon is zowel door de professionele archeologie als door de amateurs en journalisten vaak weggezet als een fanatieke dwaas, vooral vanwege zijn bewering dat er ten zuiden van Eindhoven een groot prehistorisch grafveld zou liggen. Hij stelde de kwestie van de vervalsingen in 1999 nog eens uitvoerig aan de orde in een publicatie over De danseres van Geldrop oftewel de Venus van Mierlo9. In zijn geschriften bracht hij ook nog enkele andere gevallen van (mogelijke) fraude naar voren. Tijd waarschijnlijk om de benaderingen en redeneringen van Merckx  toch eens
                                                

5 Anton van der Lee, De zwanenzang van professor H.T. Waterbolk: een compositie in dissonanten, Apan/extern 2004 nr. 11. 6 Anton van der Lee, De betwiste nagedachtenis aan dr. A. Bohmers, Apan/extern 1996-1997 nr. 6. 7 A. Bohmers en A. Wouters, Belangrijke vondsten van de Ahrensburgcultuur in de gemeente Geldrop, Brabants Heem 1962 (p. 3-11). 8 G. Meier (red.), Die Deutsche Frühzeit war ganz anders, Tübingen 1999. 9 R. Merckx, Danseres van Geldrop, een vervalsing, Eindhoven 1999 
 
60 

onbevooroordeeld te gaan bekijken. Op oudejaarsdag 2004 wijdde het Eindhovens Dagblad al een pagina-groot artikel 10 aan hem, een artikel dat duidelijk de sfeer ademde van een zeker eerherstel. Deze krant had al in de herfst van 2004 een sympathiek artikel gepubliceerd over de stenen werktuigen van René Merckx die getoetst waren door professioneel archeoloog  Nico Arts en als echt en waardevol bevonden. Eindelijk dus openbare erkenning dat Merckx kan zoeken en vinden en dat zijn vondsten historisch betekenisvol zijn. Ook een open houding over het feit dat Merckx en Nico Arts van mening verschillen over het bobbelige natuurgebied ten zuiden van Eindhoven, het zogenaamde prehistorische grafveld. Deze constructieve toonzetting was tot nu toe niet gebruikelijk in kringen van professionele archeologen en amateur-archeologen als het over de activiteiten van Merckx ging. 

Merckx’  visie op vervalsingen

De opstelling van Merckx inzake vervalsingen is gebaseerd op een inhoudelijke benadering. Hij hanteert het schema: waar, hoe, wie, wanneer ?, als het om vondsten gaat. En wie dit schema hanteert, zal moeten toegeven dat allerlei bekende archeologische vondsten onduidelijke kanten hebben. Deze manier van denken komt men tegen in zijn publicaties Het begin van Eindhoven als stad (1981), Vessem. Het begin van de na-oorlogse archeologische vervalsingen (1981), Rapport Geschiedvervalsende praktijken door Nederlandse professionele en amateur-archeologen (1985), Nieuwe vervalsingszaak in de archeologie. Na Drenthe nu de Belvédère in Maastricht (1987), 100.000 jaar steentijd in Nederland. Brabant levert vondsten (1993) en Danseres van Geldrop (1999). Het valt op dat Merckx een zwaar accent legt op de logica van vindplaatsen: je moet aannemelijk kunnen maken dat mensen in een zekere periode op een bepaalde plaats konden wonen. Het gaat dus om de mogelijke geologische situaties waar werktuigen voor kunnen komen. Ontbreekt een dergelijk                                                 

10 L. van Neer, Dat kruis heb ik maar te dragen, (Over René Merckx), Eindhovens Dagblad  24 december  2004.

inzicht dan ontstaat bij hem meteen twijfel over de echtheid van vondsten. Bovendien heeft ook Merckx  werkelijk verstand van ‘stenen’, de fysieke kenmerken en de kenmerken in verband met het gebruik. Er zijn gebruiksvoorwerpen maar ook stenen die per toeval een vorm hebben die op een gebruiksvoorwerp lijkt. Hier is de uitleg van een vakman nodig om een leek het verschil te laten zien en voelen. Merckx heeft door “wilde” acties processen uitgelokt, die vaak de publiciteit haalden. Dat hij via deze weg nog zal proberen om erkenning te krijgen voor zijn stellingen in verband met archeologische fraude,  lijkt  nu wel een gedane zaak. Soms kan een zogenaamde doofpot ook wel verstandig zijn. Wel mogen we aannemen dat aan de deskundigheid van Merckx om stenen te kunnen beoordelen in beginsel niet getwijfeld hoeft te worden en dat hij dit talent en deze expertise deelt (deelde) met onder meer: Ad Wouters, Assien Bohmers, Anton van der Lee, Nico Arts, Leo Verhart en Hendrik Waterbolk. Ik noem hier alleen namen van personen die een rol spelen in de kwestie van de Danseres van Geldrop. Maar ondanks deze gezamenlijke kennis van zaken zijn en blijven er verschillen van mening over een tekeningetje op een oude steen. 
Het zien van echtheid?

Ik gebruik het woord ‘gebruiksvoorwerp’ en niet het woord ‘werktuig’: vuistbijlen bijvoorbeeld zijn waarschijnlijk helemaal niet als bijl gebruikt maar hadden een bepaalde sociale of religieuze betekenis. Een ander punt is: hoe kun je het verschil zien tussen een bewerkte steen van toen (bijvoorbeeld 8000 jaar geleden) en een nu bewerkte oude steen? Wat mensen toen konden dat kunnen bepaalde mensen in jongere perioden ook (leren). Van sommige mensen, amateurarcheologen en professionele archeologen, is hun vaardigheid bekend en geprezen. Ad Wouters kon het gegarandeerd, tot in de rechtszaal toe (zaak-Tjerk Vermaning). Het leren van zulke vaardigheden heeft uiteraard ook wetenschappelijke betekenis. De betreffende

techniek is ongetwijfeld geleerd in kringen rondom de Franse hoogleraar steentijdarcheologie F. Bordes die experimenteerde met steenafslagen en dat ook aan anderen leerde. Hier ligt volgens mij het beginpunt van eventuele vervalsingen die het geval kunnen zijn in ons land. Misschien is de vraag aan de orde of we nog wel weten wat echt en wat vals is, en of dat ooit te achterhalen is als de vondsten als losse artefacten bekeken worden. Dit is de kern van de zaak. Wat u in musea ziet, is in elk geval steen, en wel bewerkte steen, maar de vraag rest wanneer de bewerking heeft plaatsgevonden. Mogelijkerwijs ligt hier ook het antwoord op de vraag waarom er zo’n lange strijd gestreden is over de echtheid of valsheid van bepaalde werktuigen of gebruikvoorwerpen. Deze artefacten kunnen namelijk tegelijk echt en toch vals zijn. Ze zijn als werktuig vervaardigd en dat kan heel lang geleden gebeurd zijn (en dat moet je kunnen aantonen). Maar dan nog kan een vondst vals zijn, omdat ze niet thuishoort op de vindplaats die genoemd wordt. In de zaak van Tjerk Vermaning zijn de bewijzen van wetenschappelijke zijde voor de valsheid van de voorwerpen zelf uiterst warrig en zwak 11, en de bewering dat het om valse vindplaatsen gaat (dus dat voorwerpen op bepaalde plaatsen in de grond zijn gestopt), is tot nu toe niet bewezen, ook niet na de laatste ‘evaluatie’ van de Vermaning-voorwerpen 12. De vraag waarom niet ingegaan wordt op de uitdaging om op bepaalde locaties archeologisch onderzoek te verrichten, blijft een zwaktebod van de professionele archeologie. Niet overal  kunnen stenen gebruiksvoorwerpen  in de grond gestopt zijn door oplichters en handelaren 13.                                                 

11 A. Wouters, J’accuse…de zaak Vermaning, ’sHertogenbosch 1999. 12 W. Roebroeks, H. Kars, M. Niekus en E. Rensink, Eemster revisited: evaluatie van een controversieel vondstcomplex, Nieuwe Drentse volksalmanak 121, Assen 2004. 13 A. Metselaar, De steentijd, een archeologisdche heroriëntatie met betrekking tot werktuigen en sculpturen uit het Heidelbergien en enkele andere culturen, zoals deze rond en in Hoogeveen werden opgeraapt, en enkele geologische gegevens van de vondstgebieden, Internet-publicatie.

Historische afbeeldingen op historische stenen

Deze soort voorwerpen hebben we niet veel in ons land. In de literatuur zien we genoemd en beschreven: De danser van Wanssum, De driehoek van Linne, De danseres van Geldrop en de bijzondere bekrassing van Eastermar 14. Anton van der Lee meldde mij echter dat er in Nederland tientallen vondsten zijn van stenen met graveringen waar niemand aan twijfelt; hij heeft er zelf drie. Ik heb helaas  geen overzichtsartikel kunnen vinden van vondsten van autentieke stenen met prehistorische graveringen. Mocht er dat niet zijn, dan zou het er moeten komen. Anders komen we niet verder.   

 

Beroemde vondsten in ons land zijn in elk geval twee stenen met daarop gekraste afbeeldingen van dansende mensen. Deze stenen zijn gevonden in Wanssum en Geldrop (De Venus van Mierlo). De opmerkingen van Merckx over de toenmalige onmogelijkheid
                                                

14 K. Henstra, Een neolitische bijl uit Eastermar (FRL.) met bijzondere bekrassing, Archeoforum 2005. 
 
62 

om op de betreffende (zeer harde) steen een figuurtje in te krassen, zijn een belangrijk toetsingscriterium. Dat kan toch gewoon nauwkeurig onderzocht worden. Is dat gebeurd en als het niet gebeurd is; waarom niet?  De afbeeldingen zelf doen bij mij de wenkbrauwen fronsen. Zijn die vanuit een antropologisch perspectief te verdedigen?  Was het in de betreffende steentijdperiode zo warm als nu op Nieuw-Guinea? Ik geef toe dat kunst niet zo gemakkelijk te objectiveren is.  

Gangen van zaken en intriges

Wie de stellingname van Merckx (en dus ook van Waterbolk) in zijn achterhoofd houdt, ziet in het wetenschappelijke artikel van het duo Wouters/Bohmers over de Danseres van Geldrop een rare ontwijkende opmerking daarover. Maar het gehele artikel 15 is bij nader inzien vreemd. Het is geschreven in een merkwaardige onderlinge samenwerking van A. Wouters en A. Bohmers. Vreemd en waarom? Wouters is degene die de steen van Wanssum gevonden zou hebben, een steen waarop naderhand door Leo Verhart  het tekeningetje van een dansend mannetje werd ontdekt. Wouters was ook zeer nabij betrokken bij de vondst in Geldrop, in zekere zin nogal logisch want hij was overal bij betrokken op dit terrein. Deze twee stenen met hun figuren staan in vele artikelen en boeken als echt historisch materiaal afgebeeld. Veel wetenschappers hebben er hun naam aan verleend. Ook Waterbolk lange tijd.  De steen van de Venus van Mierlo is daadwerkelijk gevonden door de onlangs overleden Bestenaar Jan Groels, die de steen maar enkele dagen in huis gehad zou hebben, er niets op gezien had, en hem opstuurde naar A. Bohmers in Groningen. Bohmers meldde enkele dagen later dat Groels iets zeer bijzonders gevonden had: een steen met een tekeningetje (de Venus). Dit alles volgens het gangbare verhaal. Maar wie in de papieren van het justitiële onderzoek kijkt, ziet dat Groels
                                                

15 A. Bohmers en A. Wouters, Belangrijke vondsten van de Ahrensburgcultuur in de gemeente Geldrop, Brabants Heem 1962 (p. 3-11).

verklaart dat hij de stenen wel een maand in huis heeft gehad, dat hij niets gezien heeft, dat Bohmers bij hem op bezoek is geweest en dat Groels van hem 500 gulden heeft gekregen en een baantje als archeologisch tekenaar in het vooruitzicht gesteld kreeg ( “indien mogelijk”, etcetera). Volgens het gangbare verhaal zou Groels naderhand zelf heronderzoek gepleegd hebben (met Dijkstra uit Veldhoven) en toen ontdekt hebben dat in een groefje van de tekening een ijzerkorrel vastzat. Tja, wat nu? 

Nieuwe ontwikkelingen

Leo Verhart schreef een bekend en interessant boekje 16 over vervalsingen in de archeologie. Zijn betrokkenheid bij stenen met graveringen is opmerkelijk. Verhart bracht in zijn Westerheem-column van april 2008 de afbeelding van de danseres van Geldrop oftewel de Venus van Mierlo op een leuke manier ter sprake. Er was lang onduidelijkheid over de echtheid, zegt Leo en hij vervolgt:  Na een zorgvuldig onderzoek aan de universiteit van Bordeaux door een internationeel bekende deskundige bleek ze echt te zijn.  Verhart meldde mij persoonlijk dat zowel de ‘Venus van Geldrop’ als de  ‘Danser van Wanssum’ echt zijn: Enige jaren geleden ben ik in Bordeaux geweest en heb samen met Fr. D’Errico, een erkend expert, een onderzoek ingesteld. Er is geen twijfel mogelijk. Verhart was dus zelf betrokken bij het onderzoek. Wat we weten van het betreffende onderzoek blijkt tot nu toe niet meer dan een autoriteitsargument te zijn dat nooit geldig is als het om bewijsvoering gaat. De steen met daarop ook een inkrassing van een dansend mannetje is in Wanssum gevonden. Op enigerlei wijze zijn ook Ad Wouters en Leo Verhart daarbij betrokken (geraakt). Aan het bepalen van de echtheid van deze afbeelding heeft Leo Verhart ook bijgedragen. Hij vond ‘het mannetje  van Wanssum’ in de oudheidkamer in Venray een nogal vreemd verhaal over een ingegraveerd steentje dat een dansend mannetje liet zien. Er werd kennelijk wat afgedanst in de steentijd, liefst in een                                                 

16 L. Verhart, List en bedrog. Vervalsingen in de Nederlandse archeologie, Utrecht 1995.
 
 63

lendedoekje en/of rieten rokje. Op een internetsite las ik het volgende: De ouderdom van de danser wordt geschat op ca. 10.000 jaar. Tot op hoge leeftijd werd er dus gedanst, zou je kunnen denken. De vondst van Linne wordt overigens ook toegeschreven aan Leo Verhart: een driehoek? Misschien wel een symbool voor ingewikkelde verhoudingen, maar ook voor de goddelijke drie-eenheid, dus er is hoop (eenheid). Welke positie nam Verhart in en kon hij innemen als ontmaskeraar van list en bedrog?  

Besluit: een vervalsingshypothese 

In dit artikel plaats ik kanttekeningen bij de veronderstelde echtheid van de afbeelding van de steen van Geldrop. Naar mijn mening moet de zaak opnieuw bekeken worden. Volgens de gelovers en belanghebbenden is de echtheid eens bewezen en dus altijd bewezen. Maar nauwkeuriger onderzoek van de gang van zaken roept veel twijfel op. Merckx maakt een  kans om gelijk te hebben. De hypothese is aanmerkelijk krachtiger geworden door de passages in het recente boek van Evert van Ginkel en Liesbeth Theunissen (Onder heide en akkers. De archeologie van Noord-Brabant tot 1200). Ze eindigen hun beschouwing over De danseres als volgt (p. 46 en 47): Het zijn nog teveel vragen voor de archeologen van nu. Misschien dat toekomstige ontdekkingen in controleerbare omstandigheden meer licht op de danseres kan doen schijnen. Tot die tijd zal ze een bijzondere vondst, maar ook een mysterie blijven. Heel verstandige taal. Wie wil hier op promoveren? De tijd is rijp voor een sportieve en eerlijke evaluatie. En dan hebben we het nog maar niet over mensen die nog veel fundamentelere vragen stellen17 18. Wie weet wat de komende jaren ons zullen bieden.   
                                                

17 H. Illig, Die veraltete Vorzeit. Ein neuer chronologischer Aufriss der Prähistorie, Mantis Verlag 2009 (tweede druk) 18 B. Thurlings, Verborgen geheimen van de mensheid, deel 1 en 2, Amersfoort 2009 

Overige literatuur

N. Arts en J. Deeben, Prehistorische jagers en verzamelaars te Vessem:  een model, Eindhoven 1984 

D. Bosscher, Een amateur en de pers tegen de gevestigde wetenschap, Spieghel Historiael 2004 

A.C. Maas, Is de Venus van Mierlo een vervalsing, Trompetter Kempenland 25 augustus 2006 

A.C. Maas,  Scherpe kanten van gevonden stenen, Westerheem oktober 2005 p. 251 

R. Merckx, Geschiedvervalsende praktijken door Nederlandse professionele en amateurarcheologen, Eindhoven 1985 

Th. Toebosch, Grondwerk. 200 jaar archeologie in Nederland, Nijmegen 2003 

L. Verhart en E. Rensink, De oudste tekening van Nederland. Kunst uit de steentijd, Spieghel Historiael 1998 

J. de Warrimont, De Piltdown-mens en de mammoetjagers van Hoogersmilde, Internetpublicatie 2004 

H. Waterbolk, Scherpe stenen op mijn pad. Deining rond het onderzoek van de steentijd in Nederland, Groningen 2003; bespreking van dit boek door Nico Arts in Nieuwsbrief Archeologie Kempen- en Peelland nr. 27 (2003)  

 

 

Ga terug