De strijd om de tienden van Heeze en Leende (3)

Heemkronijk jaar:2008, jaargang:47, nummer:3, pag:43 -52

DE STRIJD OM DE TIENDEN VAN HEEZE EN LEENDE (3) 

door: Klaasje Douma 

In de laatste twee nummers van de Heemkronyk waren de vorige afleveringen van ‘De strijd om de tienden van Heeze en Leende’ opgenomen. De eerste aflevering bevatte een globaal overzicht van de geschiedenis van de tienden in Noord-Brabant in de negentiende eeuw en de tweede een beschrijving van de gebeurtenissen in onze regio in de julidagen van 1848.1 In deze aflevering richt ik mij op de resterende voorvallen in 1848 en het begin van de opnieuw oplaaiende onrust in 1849. 

Een bemiddelingspoging

Zoals we in de vorige aflevering hebben gezien, keerde, na de komst van de militairen en het compromis tussen de familie Van Tuyll van Serooskerken en de tiendplichtigen, de rust voorlopig terug.2 Intussen had burgemeester Van Dijk van Leende het toneel betreden.3 Volgens Coenen koos de burgemeester in de hectische dagen van juli 1848 partij voor zijn bevolking en bemiddelde tevens met de bewoners van Oostrik om uitbreiding van de ongeregeldheden te voorkomen.4 Hyacinthus van Dijk was in 1786 te Leende geboren en sinds 1840 burgemeester van deze plaats, waar hij in 1851 overleed. Voor zijn burgemeesterschap was hij werkzaam bij het kadaster als landmeter eerste klas en bewaarder. Ook na 1840 bleef hij in dienst van het kadaster, belast met de velddienst bij de bewaring van de hypotheken                                                 

1 Klaasje Douma, ‘De strijd om de tienden van Heeze en Leende (1)’, Heemkronyk 47 (2008) nr. 1, 3-8 en ‘De strijd om de tienden van Heeze en Leende (2)’, Heemkronyk 47 (2008) nr. 2, 23-34. Naar aanleiding van aflevering 2 verstrekte de heer C.S. Smit mij nog aanvullende gegevens over koetsier Vink. Deze informatie heb ik opgenomen onder het kopje ‘Genealogische informatie’.  2 Douma, ‘De strijd om de tienden (2), 31-32. 3 Ibidem, 31. 4 Jean Coenen, Leende. Geschiedenis van een dorp met een ondernemende bevolking (Leende 1997), 221. Coenen noemt de burgemeester Wijnants, maar dit moet zijn Van Dijk. Burgemeester Wijnants was de voorganger van burgemeester van Dijk.

en het kadaster te Eindhoven. Volgens districtscommissaris Wesselman was hij “door verkregene kennis, goed doorzicht en door ongekreukte braafheid” bijzonder geschikt voor het    

 

burgemeestersambt en had hij “zijn gezond verstand en knapheid meer van nabij leeren kennen”  tijdens Van Dijk’s werkzaamheden in Helmond. Hij vond dan ook dat Leende goede zaken deed met Van Dijk’s benoeming.5
                                                

5 De informatie over Van Dijk is afkomstig uit: J.J.F. de Waal, ‘Burgemeester in Leende: een man die fermiteit bezit’,

  44 

Namens de tiendplichtigen meldde Van Dijk zich op het kasteel om naar de eigendomspapieren te informeren. De opstandigen hadden blijkbaar besloten om, evenals als op andere plaatsen, het eigendomsrecht te betwisten.6 De barones kon de papieren niet tonen omdat haar dochter, die de weg wist in het archief, niet aanwezig was. Naar alle waarschijnlijkheid is hiermee de jongste dochter Ursule Adèle Aurore bedoeld. In het archief bevinden zich verschillende stukken met betrekking tot de tienden met daarop aantekeningen in haar handschrift. Zoals ook blijkt uit de briefwisseling tussen haar en haar oudste broer Reinout Carel, voerde zij voor een groot deel de administratie betreffende de aangelegenheden van de heerlijkheid.7 De familie Van Tuyll van Serooskerken besloot blijkbaar om de gevraagde papieren alsnog te leveren. Op 26 juli 1848 meldde de advocaat van de familie, mr. Martinus van den Acker, in een brief aan Reinout Carel, dat hij een brief van de burgemeester van Leende had ontvangen. Waarschijnlijk had Van Dijk zich ook tot de advocaat gewend met betrekking tot het verkrijgen van bewijsstukken. Martinus van den Acker werd geboren te Joure in 1801 en overleed in 1870 te Eindhoven. Volgens zijn huwelijksakte was hij in 1828 praktiserend advocaat en volgens zijn overlijdensakte verder nog procureur, plaatsvervangend rechter bij de arrondissementsrechtbank te Eindhoven en lid van de Provinciale Staten van Noord-Brabant.8  Op 28 juli 1848 meldde Reinout Carel aan zijn advocaat dat hij die dag de benodigde stukken dacht te ontvangen en dat hij hoopte dat door het afzenden van die stukken aan de
                                                                         

Heemkronyk 31 (1992), 135-155. De citaten staan op pagina 149-150. 6 Zie hiervoor: Douma, ‘De strijd om de tienden (1), 7-8. 7 Zie hiervoor ook: Klaasje Douma, De bewoners van kasteel Heeze: van 1796 tot 1901. Twee vrouwen: Johanna Catharina van Tuyll van Serooskerken – van Westreenen (1776-1862) en haar dochter Ursule Adèle Aurore van Tuyll van Serooskerken (18051901), doctoraalscriptie (Heeze 2002), 96. 8 Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe) te Eindhoven, Burgerlijke Stand van Eindhoven, jaar 1828 en jaar 1870.

burgemeester van Leende er een einde aan de problemen zou komen.9 Toch blijkt uit de brief een zekere aarzeling om de stukken af te geven, want die konden ook een wapen tegen de familie gaan vormen, als de tegenpartij ze zou gaan gebruiken om juridisch advies in te winnen: “(…) dien copien geen gevaar loopend van een wapen tegen ons te geven. Want die copien krijgen wij vermoedelijk niet terug; ten minste er kunnen te Leende copyen worden genomen van dezelve, waarmede men het advies van bevoegde en onbevoegde regtsgeleerden zal gaan inwinnen.” Wellicht was het beter korte uittreksels te verstrekken: “Wanneer wij dus hierdoor naderhand moeite hebben dan ware het beter slechts zeer korte extracten te leveren; of nogmaals v Dijk te vragen hier te komen, maar welligt is hij weder verhinderd (…)”. Indien het afgeven van de stukken geen gevaar opleverde, dan zou Reinout Carel hiertoe overgaan: “bestaat er naar uw oordeel geen gevaar in het afgeven van dien copien, dan moeten wij het maar doen, (…)”. 

Een brief aan Van Dijk

Het antwoord van de advocaat is niet bekend, maar op 29 juli 1848 stuurde Reinout Carel een aantal stukken naar burgemeester Van Dijk van Leende met de volgende begeleidende brief: 

Den heer N. van Dijk

Burgemeester te Leende

Hoezeer ons regt op de tienden van Heeze en Leende aan geene tegenspraak kan onderhevig zijn, daar wij dit regt als eigenaren hebben bezeten en hebben uitgeoefend, terwijl het zijne oorsprong heeft ontleend wegens uitgifte van gronden, en alzoo zelfs nimmer in het bezit van geestelijke corporatien is geweest, willen wij evenwel volgaarne op uw verzoek / verlangen aan Ued toezenden extract of copij van twee koopcontracten, op dat UE daaruit zult ontwaren dat wij onder onereusen titel van den wettigen eigenaar dat regt hebben verkregen. Wij zenden Ued alzoo
                                               

  9 Huisarchief Kasteel Heeze (HKH), inv.nr. D14, Bundel 2, Brief van 28 juli 1848 van R.C. baron van Tuyll van Serooskerken aan zijn advocaat (waarschijnlijk mr. M. van den Acker). 

   45

1. Een uittreksel uit een koopacte verleden in 1732, waarbij de heer Snouckart het kasteel Heeze eene annexis, en bepaaldelijk ook de bewuste tienden aan den heer Holbach heeft verkocht en overgedragen.  2. Een afschrift der koopacte waarbij de Heer Holbach (de neef van den vorigen) dezelfde goederen aan onzen overgrootvader heeft overgedragen. 3. Een afschrift der sententie, geimaneerd van de bevoegde autoriteit, in date den 19 November 1759 waarbij laatstgenoemde verkoop en koop om rede van de minderjarigheid des zoons van genoemde Holbach is bekrachtigd geworden. 4. Een afschrift der acte van Schepenen van heeze & Leende van den 12 July 1659, houdende certificatie dat de voormelde tienden altijd zijn geweest in het regtmatig bezit van onze aucteuren, zoodanig dat zelfs niemand het zij geestelijk of wereldlijk persoon, daarop immer eenige aanspraak gemaakt heeft. Wij mogen gevolgelijk vertrouwen dat UE. de innige overtuiging verkregen heeft de ingezetenen van Heeze en Leende in gemoede en ook regtens verpligt zijn de tienden bij voortduring aan ons te leveren en dat hiermee weigering zeer onbillijk is; wij vertrouwen dat Ued: niet zult aarzelen uwe ingezetenen tot naleving der op hun rustende verpligting aan te sporen. Ik verzoek Ued ons spoedig te willen informeren welke resultaten UEd tusschenkomst heeft opgeleverd; en inmiddels bij voortduring voor de conservatie der ons aankomende tiendvruchten zorg te willen doen dragen, die op de Bruggerhuis niet te vergeten. – Tot maandag tien ure blijf ik nog hier en ben bereid UE. tot dien tijd bij vertoon der origineele stukken de des verlangd wordende meerdere inlichtingen te geven.10 

Voor Reinout Carel was de zaak heel duidelijk. De familie was de rechtmatige eigenaar van de tienden van Heeze en Leende, de tiendplichtigen waren daarom verplicht te leveren en hun weigering beschouwde hij als onbillijk. Tevens nam hij aan dat de burgemeester zich hieraan zou conformeren en de bevolking aansporen haar verplichtingen na te komen. Op de inhoud van deze brief, voor zover die de argumenten betreft ter ondersteuning van de eigendomsclaim, kom ik
                                                

10 HKH, inv.nr. D14, Omslag B, Brief van 29 juli 1848 van R.C. baron van Tuyll van Serooskerken aan burgemeester H. van Dijk van Leende.

nog terug als het tiendenproces ter sprake komt.  

De positie van burgemeester Van Dijk

Het is uit de archiefstukken niet te achterhalen of Van Dijk op enigerlei wijze heeft gereageerd op vorenstaande brief. Wellicht heeft hij zich niet geroepen gevoeld om zich aan de zijde van de Van Tuyll van Serooskerkens te scharen. Coenen stelde immers dat hij de zijde van de bevolking koos en ook in Tiendrellen ben ik een opmerking tegengekomen die doet vermoeden dat Van Dijk niet volmondig de zijde van de autoriteiten had gekozen. In Tiendrellen staat namelijk het volgende citaat uit een niet verder aangeduide brief van districtscommissaris Wesselman aan gouverneur Borret: “te Leende is de burgemeester aan de voornaamste grondbezitters geparenteerd en heeft, hoezeer voor het overige een vrij knappe man, een schandalige rol gespeeld”.11   

 

Deze opmerking roept de vraag op aan welke grondbezitters Van Dijk dan wel geparenteerd was. Ik heb daarom een klein onderzoek ingesteld om een aantal van hen te achterhalen.12 
                                                

11 Fransje Backerra, Marij Leenders en Peter Droste, Tiendrellen in de Meierij van Den Bosch, 1845-1849 (z.p. 1984), 22. 12 Ik heb via de zoekmachine van het RHCe gezocht of er kinderen van Van Dijk getrouwd waren en zo ja, met wie. Daarnaast heb ik gezocht naar zwagers van Van Dijk en hun eventuele huwelijken. Ik heb ook de namen genoteerd van de ouders van alle huwelijkspartners. Dat leverde een aantal

  46 

Allereerst leverde dat onderzoek twee zwagers van Van Dijk op, namelijk Antonius van der Zanden en Johannes van der Zanden. De schoonvaders van beide zwagers behoorden ook tot de grotere grondbezitters in Leende. Een zoon van Van Dijk huwde een dochter van Wilhelmus Maas en Maria Elisabeth Kemps. Wilhelmus vinden we terug als bezitter van een flinke hoeveelheid percelen en ook broers van Maria Elisabeth komen op de lijst van bezitters van meerdere percelen voor. Volgens Coenen was de familie Kemps in de negentiende eeuw een van de rijkste families in Leende.13 Burgemeester van Dijk was inderdaad opgenomen in een netwerk van families met een meer dan gemiddeld grondbezit. 

Oproep tot voldoening van de tienden

Uit archiefstukken van november 1848 blijkt dat de voldoening van de tienden toen nog steeds niet geregeld was. Allereerst komen we weer een brief van burgemeester Van Dijk tegen, gedateerd 4 november 1848.14 Uit deze brief blijkt dat niet duidelijk was hoeveel tienden er precies betaald of geleverd moesten worden. Tevens kunnen we hieruit opmaken dat de familie Van Tuyll van Serooskerken een afkondiging had gedaan betreffende het voldoen van de tienden. De inhoud van de brief is als volgt: 

Hoogwelgebore Mevrouw! Ik had nog altijd gehoopt dat UwHwGeboren de levering of betaling der tienden zoudt hebben uitgesteld tot Lichtmis [2 februari; KD] aanstaande, om dat een groot gedeelte der tiendpligtigen nog niet weten hoeveel granen zij moeten leveren of hoeveel door hen betaald moet worden en waarom ik deswege eene                                                                          

(achter)namen op. Vervolgens heb ik op de website www.watwaswaar.nl opgezocht of er personen met deze (achter)namen in 1832 meerdere keren (een aanwijzing voor de omvang van het grondbezit) voorkwamen als bezitter van een perceel grond. Via de zoekmachine heb ik daarna, zonodig, gecontroleerd of de gevonden personen pasten binnen de onderzochte familieverbanden. De gevonden gegevens staan vermeld onder ‘Genealogische informatie’. 13 Coenen, Leende, 207. 14 HKH, inv.nr. D14, Omslag B, Brief van 4 november 1848 van burgemeester H. van Dijk aan J.C. barones van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen.

nadere publicatie deswege te gemoet zag; daar dit echter niet gebeurd is, begrijp ik dat Mevrouw bij hare vroegere afkondiging blijft persisteren en neem derhalve de vrijheid Haar Hwgeboren te melden, dat wanneer Mevrouw zulks convenieert, ik op aanstaande woensdag den 8ste dezer, des voormiddags negen ure, mij ten kasteele zal vervoegen, om mijne tienden te komen betalen; de Rog en Boekweit is mij bekend, doch de Haver slechts oppervlakkig, als zijnde noch niet gedorscht. – De beide assessoren de Laure en Bax, zullen waarschijnlijk mede komen. Mogt onverhoopt UwHwG ons die dag niet kunnen ontvangen, dan gelieve dezelve een nader tijdstip te bepalen. 

Uit deze brief blijkt dat Van Dijk niet alleen geparenteerd was aan de voornaamste grondbezitters van Leende, maar ook zelf een tiendplichtige was. De door hem genoemde assessoren15 waren Jan Joseph de Laure en Antonius Bax, beiden landbouwer. Bax was ook lid van het in 1846 opgerichte brandweerkorps. De Laure woonde in de Leenderstraat en Bax op Strijp.16   In het archief van kasteel Heeze vinden we een ‘Bekendmaking’ van zondag 19 november 1848, waarin aan de tiendplichtigen van Leende een laatste mogelijkheid geboden werd om aan hun verplichtingen te voldoen.17 Daarna gingen de tiendeigenaren over tot het voor de rechtbank brengen van hun vorderingen. Dat kon de tiendplichtigen op aanzienlijke kosten komen te staan. Zoals blijkt uit de ‘Bekendmaking’ konden de verschuldigde tienden op twee manieren worden voldaan, door betaling of door levering in natura:
                                                

15 Elke plattelandsgemeente kende twee assessoren. Zij vormden samen met de burgemeester het dagelijks bestuur van de gemeente. De assessoren werden door de gouverneur van de provincie, voor een periode van zes jaar, benoemd uit de leden van de gemeenteraad. Deze organisatievorm was van toepassing vanaf 1825 tot aan de gemeentewet van 1851. Zie ook: W.G.M. v.d. Heijden, Noord-Brabant in de negentiende eeuw, een institutionele handleiding (Hilversum 1993), 36-37. 16 Coenen, Leende, 225 en S. van der Zanden (red.), Dyt gheit aen der kyrcken van Leendt: geschiedenis van Leende (Leende 1974), 76. 17 HKH, inv.nr. F1007, Bekendmaking van zondag 19 november 1848.

  47  

 

Bekendmaking 

De eigenaren der grond-Heerlijkheid Heeze Leende en Zesgehugten, al nog aan de Tiend-schuldigen ingezetenen der gemeente Leende de gelegenheid willende aanbieden om het bedrag der Tienden van de door hen ingezamelde zomer en winter granen over de oogst dezes Jaars 1848 te kunnen voldoen in geld, bereekend naar de laatste voor de betaling te Eindhoven bestaande Pacht. Zullen op Maandag den 18ten December 1848 aan des voormiddags 9 uren tot des namiddags 2 uren ten huize van Wouter Clephas te Leende zitdag houden tot den ontvangst der voorschreven verschuldigde Tiende tegen de pacht in geld berekend; terwijl de zoodanigen welken mogten verlangen de door hun verschuldigde Tienden in granen te leveren, daartoe van den dag der afkondiging dezes tot aan den voorschreven zitdag dagelijks de gelegenheid wordt aangeboden mits zoodanige granen op het kasteel te Heeze worden afgeleverd. De eigenaren der voorschreven grond-Heerlijkheid vermenen bij deze aan de tiendschuldige ingezetenen der gemeente Leende kenbaar te moeten maken dat zij stellig besloten hebben hun regt van tiendheffing te doen
handhaven en derhalven zich in den onaangenamen verpligting zouden bevinden de nalatigen of onwilligen, door middelen van regten tot de afgiften der hun regtmatig aankomende tienden te noodzaken: het is ter voorkoming van de aanzienlijke kosten waaraan de nalatigen of onwilligen zich blootstellen, dat de eigenaren der voorschreven grond-heerlijkheid besloten hebben de tiend-schuldigen ingezetenen der gemeente Leende nogmaals en voor het laatst te waarschuwen gehoor te geven, en in derzelver wezenlijk belang, tot voldoening der door hen verschuldigde Tienden aantemanen.                                             

Zegt het voort. 

Wouter Clephas, in wiens huis de zitdag gehouden werd, was een broer van de schoonzuster van burgemeester Hyacinthus van Dijk. Hij werd geboren in 1807 te Leende en overleed daar in 1856. Zijn buren, die aangifte van zijn overlijden deden, waren de hoefsmid Wilhelmus van Dienen en de landbouwer Josephus Winters. In zijn huwelijksakte staat hij te boek als koperslager.

 

Volgens het bevolkingsregister van Leende woonde hij aan de Leenderstraat.1  De ‘Bekendmaking’ heeft blijkbaar tot nieuwe onrust aanleiding gegeven. In Tiendrellen wordt een brief aangehaald, die burgemeester A.J. Deelen van Heeze op 22 november 1848 stuurde aan gouverneur mr. A.J.L. Borret en officier van justitie jonkheer mr. Jan Olphert van Beek en Donk. In deze brief kunnen we lezen dat een groep van ongeveer dertig mensen, voor het grootste deel Leendenaren, met toeterende dierhorens ’s middags om half drie door de straten van Heeze was getrokken. Inwoners van Heeze hadden zich bij de groep aangesloten, zodat deze uitgroeide tot een gezelschap van ongeveer honderd personen. Ondanks de inzet van de marechaussee was de groep niet uit elkaar gegaan, zodat men van een aantal personen naam en adres had genoteerd en een aantal anderen had gearresteerd. Pas ’s avonds om negen uur was de rust weergekeerd.2 Op de verdere inning van de tienden kom ik in de volgende aflevering terug. 

Poging tot afkopen van de tienden

Zoals we in een vorige aflevering gezien hebben kwam het, onder andere door het onzekere bezit van de tienden, op verschillende plaatsen tot verkoop.3 Uit een brief van 17 januari 1849 van advocaat Van den Acker aan de barones blijkt, dat een aantal voorname ingezetenen van Heeze en Leende ook een poging hebben gedaan om de problemen op die manier op te lossen. In zijn brief is te lezen, dat een advocaat namens deze ingezetenen langs was geweest met een
                                                

1 RHCe, Bevolkingsregister van Leende, volkstelling. 2 Backerra e.a., Tiendrellen, 18-19. De schrijvers van Tiendrellen vragen zich af of het oproer in verband stond met de tiendheffing. Zij zien daar een aantal redenen voor, met name de plaats van het oproer, de brug voor het kasteel. Anderzijds twijfelen zij vanwege het tijdstip (november en niet juli, wanneer de tiendheffingen plaatsvonden). Als we er echter van uit gaan dat de ‘Bekendmaking’ van 19 november 1848 inderdaad openbaar gemaakt is, dan is het tijdstip juist een extra aanwijzing voor het verband met de tiendheffing. 3 Zie Douma: ‘De strijd om de tienden (1)’, 6-7.

voorstel om de tienden af te kopen.4 De familie Van Tuyll van Serooskerken is hier niet op ingegaan, maar startte daarentegen een gerechtelijke procedure tegen een aantal tiendplichtigen. De bevestiging van de dagvaarding vinden we in een brief van 20 januari 1849 van Van den Acker.5 Op het verloop en het waarom van de uitkomst van dit ‘tiendenproces’ kom ik in een volgende aflevering terug. De uitspraak werd overigens met spanning tegemoet gezien. Als deze zou vallen voor de nieuwe tiendverpachtingen, dan kon hiervan volgens districtscommissaris Wesselman een grote invloed uitgaan.6 

Opnieuw onrust in juli?

De uitspraak, die op 30 juni 1849 kwam, viel uit ten nadele van de aangeklaagden. De barones liet meteen een aanmaning uitgaan dat de tienden over 1848 binnen acht dagen betaald moesten worden. Er ontstond opnieuw onrust en Johanna Catharina meldde dat de notaris de familie had afgeraden de tienden van 1849 te verpachten. Daarom waren de Van Tuyll van Serooskerkens zelf verantwoordelijk voor het inhalen van de tienden:7  

Ik geloof niet dat mijne kinderen den tienden dit jaar zullen laten verpachten de Notaris [Freher; KD] raadt de verpachting sterk af, dan zullen wij genootzaakt zijn de tiendes zelf te laten inhalen in de twee gemeenten. Ik hoop dat dit gelukken zal en dat wij (…) bevrijd zullen blijven van de onaangenaamheden die wij laasteren jaar ondervonden hebben. God geve dat!8
                                                

4 HKH, inv.nr. D14, Portefeuille, Brief van 17 januari 1849 van mr. Martinus van den Acker aan J.C. barones van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen. 5 HKH, inv.nr. D14, Portefeuille, Brief van 20 januari 1849 van mr. Martinus van den Acker aan J.C. barones van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen. 6 Maarten Duyvendak, ‘Boeren en collectieve actie. Tienden en groepsvorming in Noord-Brabant in de negentiende eeuw’, Tijdschrift voor sociale geschiedenis 16 (1990), 379. 7 Zie hiervoor ook: Douma, ‘De strijd om de tienden (1)’, 7. 8 Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC), Provinciaal Bestuur Noord-Brabant, 1814 – 1920, inv.nr. 4420 Correspondentie over door Rijk in Noord-Brabant verpachte tienden, 1848 – 1849, Brief van 4 juli 1849 van J.C. barones Van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen aan gouverneur

   49

De familie moest dus maatregelen treffen voor het inrijden van de tienden. De barones pachtte in Leende twee schuren om de tiendvruchten onder te brengen en maakte, behalve van haar eigen karren, gebruik van zes gehuurde karren uit Leende en een aantal uit omliggende dorpen. In een ongedateerde conceptbrief, waarschijnlijk gericht aan gouverneur Borret lezen we hierover het volgende:  

De vrees dat de opstand van laatsten jaar zich zoude hernieuwen heeft ons doen besluiten op raad van onzen notaris dit jaar de tienden niet te verpachten (…) Bij mijn eigen karren heb ik er zes uit het dorp Leende gehuurd en nog meerderen uit de naburige dorpen – doch uit Heeze niet uit vrees dat die lieden later door de inwoners van Leende mishandeld zouden worden. De vorige week hebben twee avonden de horens zich wederom laten hooren welligt om te trachten het volk te vereenigen ofwel aan de brave lieden schrik te veroorzaken. Te Leende zijn twee schoten ’s nachts gedaan door de bovenlighten des deurs van een huis midden in het dorp gelegen vermoedelijk omdat de eigenaar van hetzelve aan ons zijne schuur voor het inzamelen der tienden verlangde te verhuren en hem bevreesd te maken – Ik heb reeds van die schuur af gezien om de rust te bewaren – de omzigtigheid die uwe excellentie mij aanbevolen heeft trachten wij in het oog te houden en ik vertrouw dat de lieden die door ons gebruikt worden geene aanleiding tot klachten zullen geven.9 

Wel of niet militair ingrijpen

Borret had dus blijkbaar gevraagd om voorzichtig op te treden. In een vorige aflevering hebben we al gezien dat hij, in tegenstelling tot de Minister van Justitie en procureur-generaal Strens, tegen de inzet van troepen was, behalve als er verzet de kop opstak.10 Die tegengestelde inzichten komen
                                                                         

mr. A.J.L. Borret. De rest van de brief gaat in op de uitspraak van de rechtbank en de gevolgen hiervan. Zie hiervoor de volgende aflevering. 9 HKH, inv.nr. D14, Bundel 2, Ongedateerde conceptbrief. Deze brief was waarschijnlijk gericht aan gouverneur mr. A.J.L. Borret en gezien de inhoud opgemaakt in de laatste week van juli 1849. 10 Douma: ‘De strijd om de tienden (1)’, 8.

we ook tegen in een brief van de raadsheer bij het provinciaal gerechtshof te ’sHertogenbosch, mr. Jan Justinus van Lelyveld van Cingelshoek.11  Jan Justinus werd op 3 maart 1788 te Maastricht geboren en overleed te ’sHertogenbosch op 15 maart 1866. Na als substituut-officier en officier van justitie bij de rechtbank van eerste aanleg te Eindhoven gefunctioneerd te hebben, werd hij op 16 maart 1838 raadsheer bij het provinciaal gerechtshof.12 Uit zijn brief blijkt dat hij tot de ‘hardliners’ behoorde. Deze brief was een antwoord op een schrijven dat Johanna Catharina barones van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen aan hem had doen toekomen. Dat schrijven was, gezien het antwoord van Van Lelyveld, een verzoek om hulp bij het inroepen van militaire assistentie bij procureur-generaal Strens. Het inroepen van militaire assistentie vond plaats bij het begin of wellicht al voor het begin van het inrijden van de tienden (het antwoord van Van Lelyveld is van 10 juli 1849). De inhoud van de brief van Van Lelyveld luidt als volgt: 

Kwart voor tien ure des avonds van heden dingsdag den tienden Julij zijn mij uwe geëerde letteren van heden ten mijnent ter hand gesteld, en terstond na lecture van de verontrustende tijdingen heb ik den voor den Heer Strens bestemden brief naar zijn huis gezonden, met aanvrage om hem nog te mogen komen spreken; dan, de boodschap ontvangende dat hij niet te huis was, heb ik hem in de Societeit gevonden en tegen half elf ure gezegd, dat uw brief in zijn huis lag, dat de stand der zaken militaire assistentie bij de inhaling der tienden te Heeze en Leende schijnt te vorderen en dat Mijnheer uw zoon morgen ten 3 ure namiddags met de boot hier zal arriveren. Dit laatste vernam hij met bijzonder genoegen en hij stelde zich voor, om mijnheer van Tuijll te zullen ontvangen ten einde eene ampele conferentie te houden; doch zich herinnerende zijn woord te hebben
                                                

11 HKH, inv.nr. D14, Bundel 2, ongedateerde brief van mr. J.J. van Lelyveld van Cingelshoek aan J.C. barones van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen. Gezien de inhoud betreft het een brief van dinsdag 10 juli 1849. In 1849 viel 10 juli op een dinsdag. 12 Zie hiervoor: Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch 1838 – 1988 (z.p. 1988), 71.

  50 

gepasseerd om morgen ten drie uren bij den wethouder Van de Voort13 te gaan dineren, zoo zijn wij afgesproken dat mijnheer Van Tuijll om half vijf ten huize van V d Voort, op den Vughterdijk, zal komen en daar de diligence afwachten. De Heer Strens heeft mij intussen de beantwoording van uwen brief toegezegd, zoo hij daarin niet mogt verhinderd worden. Het is zonderling dat de Gouverneur in het zenden van troupen bedenkingen vond; ook nu zeide hij, voor de bereidvaardigheid van Z. Exc: daartoe eenige vrees te hebben; en ook beducht te zijn dat de Provinciaal Kommandant zal willen gebonden zijn aan de letter zijner instructie, waarin de Prokureur Generaal [Strens; KD] niet genoemd wordt als kunnende de militaire magt inroepen; zoodat deze de orders van den Gouverneur zoude behoeven, vooral ook omdat de wet aan de Regterlijke autoriteiten tot de repressie der misdaden het regt tot het inroepen der openbare magt toekent, maar niet om preventivement (zoo drukte Strens zich uit) of om voor te komen dat er misdrijven gebeuren die magt te requireren; waartoe de bevoegdheid aan den Gouverneur, zoo men wil, zou competeren. Ik begrijp die fijne distinctie niet, en vind dezelve vooral ten hoogsten ongepast in een geval als het uwe, waar het de pligt der Regering is eigendommen te beschermen. En waarom zou men nu zwarigheden gaan zoeken in eenen maatregel die in het afgeloopen jaar [1848, toen er wel militairen werden ingezet; KD] geene bedenkingen ontmoet heeft, want toen zijn de Lanciers weken achter de anderen te Someren gedetacheerd geweest om de orde bij het innen der domeintienden te handhaven; en nu zou men niet gereedelijk te Heeze en Leende de sterken arm leenen, waar men het oproer des vorigen jaars niet ondubbelzinnig dreigt te herhalen?!! Schande voor Nederland, indien zoo iets kwame te gebeuren. Maar ik wil hopen, dat indien Strens de verzekering niet zal geven van prompte en toereikende militaire magt (…) Mijnheer uw zoon nog maatregelen van bescherming te ’s Hage regtstreeks zal moeten provoceren. Indien ik mij uw gezegde wel herinner zou
                                                

13 De genoemde wethouder Van de Voort was Lodewijk Hendrik Rouppe van der Voort, geboren te ’s-Hertogenbosch op 4 maart 1803 en overleden aldaar op 14 oktober 1878. Hij was fabrikant in ’s-Hertogenbosch en bekleedde daar een grote verscheidenheid aan zowel publieke als private functies. Na lid van de Bossche gemeenteraad te zijn geweest, werd hij in 1849 wethouder van die stad.

Pape14zijn vermoeden aan Uwwelgeb hebben te kennen gegeven dat er geheime drijfveeren bestaan, waarvan ik de enunciatie niet gaarne op het papier zet; maar het is in der daad zoo, dat men zich naauwelijk kan weerhouden van een zekere omnipotence cérébreuse [??] te denken. Er is thans geene cavalerie te ’s Bosch, maar het 4e: Regiment Infanterie. Van Tilburg zijn ook de Lanciers uit de Provincie vertrokken, of er te Breda nog disponibel zijn weet ik op het oogenblik niet. Ik hoop dat Uwwelgeb & de lieve freules veel hulp en troost in den zoon en broeder mogen vinden en de zaken nog een goeden keer nemen, (…)  

 

Uit de brief blijkt dat Van Lelyveld vond, dat het de taak van de overheid was om eigendommen te beschermen, desnoods met gebruik van de sterke arm. Hij hechtte daarbij
                                                

14 Waarschijnlijk bedoelt Van Lelyveld hiermee mr. Justus Dorotheus Willem Pape (1812-1878), procureur, substituutofficier en officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch en van 1877 tot 1878 president van de Hoge Raad der Nederlanden.

   51

niet zozeer aan het gescheiden houden van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de uitvoerende macht (de gouverneur) en de rechterlijke macht (de procureur-generaal). We kunnen uit deze brief ook lezen dat de partijen (de gouverneur als voorstander van een voorzichtig optreden) en de procureurgeneraal (als voorstander van stevig ingrijpen) redelijk wantrouwend tegenover elkaar stonden. Het vermoeden van Pape, dat er bij het ontbreken van cavalerietroepen in NoordBrabant in juli 1849, kwade opzet in het spel zou zijn, leek Van Lelyveld niet onmogelijk.15 Het advies, bij een negatieve beschikking op het verzoek om steun, rechtstreeks contact op te nemen met ‘Den Haag’, is misschien gebaseerd op het feit dat de minister van Justitie wel voorstander was van militair ingrijpen. 

Het vervolg

Ook in juli 1849 bleef het dus niet rustig in Heeze en Leende. In een volgende aflevering passeren de verschillende gebeurtenissen de revue. Tevens kom ik nog een keer terug op de houding van de kerk tegenover de tienden.16 

Genealogische informatie17

Koetsier Vink18

Aalbert Vink, geboren te Valburg 1810, ingekomen in Heeze kort voor 1846 (hij deed in dat jaar belijdenis bij ds. Kremer in de Hervormde Kerk                                                 

15 De in de brief genoemde lanciers behoorden ook tot de cavalerie. 16 Zie hiervoor ook de aankondiging in Douma, ‘De strijd om de tienden (2)’, 32 met betrekking tot een brief van pastoor Gast uit september 1849. 17 De genealogische informatie is, voor zover niet anders vermeld, afkomstig uit de volgende op het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe) te Eindhoven aanwezige bronnen: voor de periode tot 1811: DTB Heeze, DTB Leende, DTB Zesgehuchten; voor de periode na 1811: de burgerlijke stand van Heeze, Leende, Zesgehuchten en Eindhoven, het Hoofdelijk invullingsregister van Heeze 1849, het Hoofdelijk invullingsregister van Leende 1849, het bevolkingsregister van Heeze 1850-1860, het bevolkingsregister Leende 1850-1860. Voorts heb ik gebruik gemaakt van de zoekmachine op internet van het RHCe en het BHIC. 18 De informatie over koetsier Vink is voornamelijk afkomstig van C.S. Smit. Zie voor Vink: Douma, ‘De strijd om de tienden (2)’, 27.

van Heeze), koetsier bij de familie Van Tuyll van Serooskerken, landbouwer, overleden te Heeze, 20-03-1876, gehuwd te Heeze, 23-05-1851, met Johanna Poots (dochter van Hendrik Poots en Hendriena Damen ), geboren te Heeze, 10-12-1827, overleden te Heeze, 09-09-1902. Na hun huwelijk trokken zij in bij Hendrik Poots in het huidige pand Kerkhof 13 te Heeze. 

Familie Van Dijk19

Hyacinthus van Dijk (zoon van Petrus van Dijk en Helena Catharina Roijers), gedoopt te Leende, 05-021786, herbergier, landmeter en bewaarder bij het kadaster te Helmond en Eindhoven, burgemeester van Leende, grondeigenaar te Leende, overleden te Leende, 20-08-1851, gehuwd te Leende, 26-111815, met Maria Lucia van der Zanden (dochter van Reijnerus van der Zanden en Elisabeth Hermans), gedoopt te Leende, 18-10-1790, overleden te Leende, 18-01-1859. Zij woonden in 1849 op Leenderstrijp. Kind was o.a.: Renier van Dijk, geboren te Leende, 15-11-1816, landmeter, overleden te Stratum, 01-12-1889, gehuwd met Petronella Maas (dochter van Willem Maas en Maria Elisabeth Kemps), geboren te Leende, 08-03-1820, overleden te Stratum, 29-12-1866. 

Martinus van den Acker

Martinus van den Acker (zoon van Martinus van den Acker en Ymken Harmens Schaap), gedoopt te Joure, 04-05-1801, advocaat-procureur, rechterplaatsvervangend bij de arrondissementsrechtbank te Eindhoven, lid Provinciale Staten van NoordBrabant, overleden te Eindhoven, 15-07-1870, gehuwd te Eindhoven, 15-05-1828, met Maria Theresia Backers (dochter van Johannes Backers en Maria Catharina van den Moosdijk), gedoopt te Stratum, 01-04-1802. 
Families van grondbezitters20 Johannes van der Zanden (zoon van Reijnerus van der Zanden en Elisabeth Hermans), gedoopt te Leende, 03-10-1780, grondbezitter te Leende, overleden te Leende, 28-03-1863, gehuwd te Leende, 19-081827, met Anna Maria Clephas (dochter van Joannes Baptista Clephas, grondbezitter te Leende, en Wilhelmina Tielen), gedoopt te Leende, 11-10-1802, overleden te Leende 03-03-1839.
                                                

19 De informatie over de familie Van Dijk is ook afkomstig uit: De Waal, ‘De burgemeester in Leende’. 20 Zie noot 12 voor de totstandkoming van deze gegevens.

  52 

Antonius van der Zanden (zoon van Reijnerus van der Zanden en Elisabeth Hermans), gedoopt te Leende, 14-11-1782, grondbezitter te Leende, overleden te Leende 12-12-1842, gehuwd te Leende, 23-041820, met Maria Elisabeth van Asten (dochter van Bartholomeus van Asten, grondbezitter te Leende, en Johanna Catharina de Laure), gedoopt te Leende, 1604-1796. Wilhelmus Maas (zoon van Petrus Maas en Johanna Klaessen), gedoopt te Leende, 04-08-1773, grondbezitter te Leende, overleden te Leende, 0404-1839, gehuwd te Leende, 25-01-1818, met Maria Elisabeth Kemps (dochter van Tieleman Kemps en Johanna Hertroijs), gedoopt te Leende, 27-091791, overleden te Leende, 15-07-1836. Henricus Jacobus Kemps (zoon van Tieleman Kemps en Johanna Hertroijs), gedoopt te Leende, 01-05-1785, grondbezitter te Leende, overleden te Leende, 2006-1869, gehuwd te Leende, 03-02-1811, met Wilhelmina van Mierlo (dochter van Arnoldus van Mierlo en Wilhelmina Bitters), gedoopt te Leende, 2009-1776, overleden te Leende, 19-06-1857.  

 

Joannes Josephus Kemps (zoon van Tieleman Kemps en Johanna Hertroijs), gedoopt te Leende, 09-11-1789, grondbezitter te Leende, overleden te Leende, 2603-1833, gehuwd te Leende, 25-01-1818, met Maria Catharina Mack (dochter van Adriaan Mack en Maria Elisabeth Pompen), gedoopt te Leende, 0706-1795, overleden te Leende, 25-08-1848. Jacobus Kemps (zoon van Tieleman Kemps en Johanna Hertroijs), gedoopt te Leende, 16-09-1793, grondbezitter te Leende, overleden te Leende, 1602-1868. Paulus Kemps (zoon van Tieleman Kemps en Johanna Hertroijs), gedoopt te Leende, 16-04-1797, grondbezitter te Leende, overleden te Leende, 1101-1860, gehuwd te Dommelen, 17-01-1825, met Romuolda Keunen (dochter van Joannes Keunen en Elisabeth Bijnen), gedoopt te Dommelen, 01-021802, overleden te Leende, 15-02-1879. 

Assessoren

Jan Joseph de Laure (zoon van Wilhelmus de Laure en Maria Anna Sleeuwens), gedoopt te Valkenswaard, 11-09-1778, landbouwer, assessor van Leende, overleden te Leende, 21-03-1850, 1e gehuwd te Leende, 27-10-1811, met Henrica Elisabeth van Asten (dochter van Walterus van Asten en Elisabeth Coolen), overleden te Leende, 06-03-1829; 2e gehuwd te Leende, 25-08-1833, met Maria van Laarhoven (dochter van Philippus van Laarhoven en Maria Catharina Potters), gedoopt te Leende, 07-02-1786, overleden te Leende, 09-10-1853. Antonius Bax (zoon van Laurentius Bax en Maria Joanna van Asten), gedoopt te Leende, 09-11-1789, landbouwer, assessor van Leende, lid brandweerkorps van Leende, overleden te Leende, 05-06-1857, gehuwd te Leende, 31-01-1813, met Elisabeth van den Berg (dochter van Arnoldus van den Berg en Joanna Heesterbeek), gedoopt te Leende, 2412-1784, overleden te Leende, 02-01-1865.

Wouter Clephas

Walterus Clephas (zoon van Joannes Baptista Clephas en Wilhelmina Tielen), gedoopt te Leende, 09-071807, koperslager, overleden te Leende, 15-061856 (aangifte door zijn buren Wilhelmus van Dienen en Josephus Winters), gehuwd te Leende, 27-021843, met Maria Elisabeth Pompen (dochter van Francis Pompen, grondeigenaar te Soerendonk, en Hendrina Elisabeth van Asten), geboren te Soerendonk, 01-11-1812, overleden te Leende, 2310-1880. 

 
 53

Ga terug