De strijd om de tienden van Heeze en Leende (2)

Heemkronijk jaar:2008, jaargang:47, nummer:2, pag:23 -34

DE STRIJD OM DE TIENDEN VAN HEEZE EN LEENDE (2) 

door: Klaasje Douma 

De eerste aflevering van ‘De strijd om de tienden van Heeze en Leende’ - in de vorige aflevering van de Heemkronyk - bevatte een globaal overzicht van de geschiedenis van de tienden in Noord-Brabant in de negentiende eeuw.1 In deze en de volgende afleveringen komen de gebeurtenissen in onze regio aan bod. Ze veroorzaakten veel opschudding en vormden een markant onderdeel van de provinciale tiendengeschiedenis. Een korte samenvatting vinden we in het memoriaal van de parochie Heeze: 

In 1848 had hier een noodlottige opstand plaats tegen de Baronesse van Tuyll van Serooskerken ter zaken van de tiende. Ene algemene opgewondenheid heerschte hier te Leende en Someren. Heeze en Leende, men trok in magten ’s avonds naar het kasteel deed allerlei bedreigingen zoodat de gewapende magt hier tusschen beide moest komen. Doch slechts zeer korten tijd, om de opgewonde luie niet te vermeerderen, kwamen hier enige soldaten. De zaak werd voor de regtbanken van Eindhoven en later van ’s Bosch behandeld met gevolgen dat het tiendregt der baronesse van Heeze erkend, en enige die de zaak begonnen en op zich genomen hadden tot kosten van het geding werden veroordeeld. Waardoor, alhoewel de gemoederen steeds in wreveling bleven tegen de eigenaren der heerlijkheid, de rust zich herstelde2 

Wat hierboven in een paar zinnen wordt beschreven, was in werkelijkheid een opeenvolging van voorvallen en conflicten, waarbij een grote groep spelers het toneel betrad en een rol speelde in het drama.
                                                

1 Klaasje Douma, ‘De strijd om de tienden van Heeze en Leende (1)’, Heemkronyk 47 (2008) nr. 1, 3-8. Als aanvulling op het in de eerste aflevering genoemde literatuuroverzicht wil ik nog wijzen op een boekje waarop de heer C.S. Smit mij attent maakte: Fransje Backerra, Marij Leenders en Peter Droste, Tiendrellen in de Meierij van Den Bosch, 1845-1849 (z.p. 1984). 2 Geciteerd in: Jean Coenen, Heeze. Geschiedenis van een schilderachtig dorp (Heeze 1998), 269.


De verpachtingen

Het verhaal begint op 12 juli 1848. Op die dag deed notaris Freher een vergeefse poging om de tienden te verpachten in herberg ‘De Valck’ te Heeze.3 Volgens H. van Velthoven vond deze verpachting niet plaats in Heeze, maar in Leende. Hij schreef in Stad en Meierij van ’sHertogenbosch4 onder meer: “Op 18 juli 1848 berichtte douairière Van Tuyll van Serooskerken uit haar kasteel aan de Gouverneur dat er ongeregeldheden te Leende plaatsvonden. Zoals ieder jaar, nu 2 juli, verpachtte notaris Freher de tienden in de herberg “de Valk” aldaar.”5 Zoals uit het complete citaat blijkt, baseerde Van Velthoven zich op het verslag dat Johanna Catharina barones Van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen, voorzien van een begeleidende brief, op 18 juli 1848 zond aan gouverneur A.J.L. Borret. In de begeleidende brief lezen we waarom ze het verslag aan hem deed toekomen: “Ik verneem geen beteren raad en stemme te vinden dan bij uwe Ex. en neem dus de vrijheid mij tot U W E G. te wenden het betreft den weerspannigheid te L. om de tienden te laten inhalen om de zaak duidelijker te maken zal ik uwe E. het rapport van al het voorgevallene mede deelen.”6 Uit het rapport vernemen we wat er volgens de barones is gebeurd:  

Zoo als al de jaren het gebruik was, heeft de Heer Notaris Freher residerende te Heeze, op woensdag den 12 Julij j.l. gezegde tienden in de herberg genaamd de Valk te Leende willen verpachten. De conditien                                                  3

Jean Coenen, Leende. Geschiedenis van een dorp met een ondernemende bevolking (Leende 1997), 221 en Coenen, Heeze, 268. 4 Zie Douma, ‘De strijd om de tienden’, 3, noot 1. 5 Citaat afkomstig uit G. van Asten, ‘Herinneringen aan het tiendrecht’, Heemkronyk 7 (1968) 16-18, aldaar 17. Van Velthoven noemde als datum 2 juli. Ook in latere artikelen komen we deze datum tegen. In het verslag waarop Van Velthoven zich baseerde, staat als dag echter woensdag 12 juli vermeld. In 1848 was 12 juli inderdaad een woensdag, zodat we deze datum als de juiste mogen beschouwen.  6 Huisarchief Kasteel Heeze (HKH), inv.nr. D14, Omslag B, Brief van 18 juli 1848 van J.C. barones van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen aan gouverneur mr. A.J.L. Borret.

 24

werden in stilte aangehoord doch toen de veldwachter deselve klamps gewijze ter verpachting aanbood werd in het naastvolgende vertrek zoo hard gezongen dat men hem niet konde hooren of verstaan, niemand intusschen bood op dezelve, de notaris ging dus onverrigter zake terug. Te Heeze werd ’s middags van denzelfden dag op de tienden ook geen bod gedaan, doch alles ging in de beste orde en den volgenden dag heb ik al de klampen te Heeze onder de hand verpacht,7     

 

Op 12 juli 1848 maakte de eigenaar van de heerlijkheid ‘Heeze-Leende-Zesgehuchten’ dus kennis met de in de vorige aflevering beschreven vorm van collectief verzet, het zogenoemde ‘monopolie vormen’.8 Voor die eigenaar vormden de tiendrechten een van de belangrijkste bronnen van inkomsten,9 en men zat dan ook in een moeilijke positie.  De heerlijkheid ‘Heeze-Leende-Zesgehuchten’ en de bijbehorende tiendrechten waren in juli 1848 het eigendom van Johanna Catharina
                                                

7 HKH, inv.nr. D14, Omslag B, Rapport van het gene is voorgevallen tijdens verpachting van de tienden te Leende. 8 Douma, ‘De strijd om de tienden’, 7. 9 Coenen, Heeze, 267.

barones Van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen en haar vier kinderen. Zij waren de erfgenamen van Jan Diederik baron van Tuyll van Serooskerken, die in 1843 was overleden. Johanna Catharina werd in 1776 geboren in De Bilt en overleed te Heeze in 1862. Op 10 juli 1796 trouwde ze te De Bilt met Jan Diederik. Na de dood van haar man bemoeide ze zich persoonlijk met het beheer van de heerlijkheid. Tevens was ze zowel voor de autoriteiten van de regio als voor ‘gewone’ burgers een belangrijk aanspreekpunt. Haar vier kinderen waren Reinout Carel (Utrecht 1798 – Utrecht 1882), Anna Elisabeth Constance Aimée (Utrecht 1800 – Heeze 1891), Ursule Adèle Aurore (Utrecht 1805 – Heeze 1901) en Karel August Marie Hyppolyte (Utrecht 1806 – Heeze 1889). Deze laatste werd omschreven als ‘onnozel’ of ‘simpel’ en stond onder curatele van zijn oudste broer.10 Behalve de familie Van Tuyll van Serooskerken en de bewoners van Leende en Heeze was notaris Freher betrokken bij de eerste akte van het drama. De protestant Hendrik Marquartus Freher, geboren in 1803 te Tilburg, werd volgens een door de Nederlands Hervormde Gemeente te Tilburg op 13 mei 1831 afgegeven attestatie vanuit die plaats overgeschreven naar Heeze.11 Hij huwde op 14 december 1834 te Bergeijk met de Bergeijkse notarisdochter Johanna Catharina van Galen, geboren in 1808. In datzelfde jaar deed burgemeester Nicolaas Wijnants van Leende een mislukte poging om hem te laten benoemen als zijn opvolger. Freher bleef hierna werkzaam als notaris en in 1852 was hij ook ouderling van de Hervormde Gemeente te Heeze.12 Volgens het
                                                

10 Zie voor verdere informatie over de familie Van Tuyll van Serooskerken: Klaasje Douma, De bewoners van kasteel Heeze: van 1796 tot 1901. Twee vrouwen: Johanna Catharina van Tuyll van Serooskerken – van Westreenen (1776-1862) en haar dochter Ursule Adèle Aurore van Tuyll van Serooskerken (1805-1901), doctoraalscriptie (Heeze 2002). 11 J.J.F. de Waal, ‘Burgemeester in Leende: een man die fermiteit bezit’, Heemkronyk 31 (1992), 135-155, aldaar 141. Ook de overige informatie over notaris Freher is, indien niet anders vermeld, uit dit artikel afkomstig. 12 Coenen, Heeze, 291.

 25

bevolkingsregister woonde hij in de periode 1850-1860 op Eimerik nr. 206. Hij overleed in 1868 en zijn vrouw in 1889.13   

 

Op 13 juli 1848 probeerde men opnieuw om tienden te verpachten. Een deel van de tienden van Leende was in handen van de kerk aldaar. Deze waren door pastoor Kuijpers via twee transacties gekocht.14 Pastoor Kuijpers overleed op 27 december 1852 te Leende, nadat hij daar tien jaar als kapelaan en veertig jaar als pastoor werkzaam was geweest.15 Volgens Coenen trad hij ten aanzien van de inning van de tienden zeer diplomatiek op
                                                

13 Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe) te Eindhoven, Burgerlijke stand Heeze, jaar 1868 en jaar 1889. 14 Zie hiervoor: Coenen, Leende, 234-235. 15 Coenen, Leende, 236.

doordat hij met de boeren overlegde over de wijze van inning en betaling.16  De barones verwoordde in haar rapport de gebeurtenissen van 13 juli als volgt: 

op den 13e moesten twee rijdende klampen te Leende dit jaar aan de kerk toebehoorende verpacht worden, de heer notaris Freher raadde den Heer pastoor te Leende af, erbij tegenwoordig te zijn, die twee klampen gingen ook niet af, in den loop van den avond van dien dag, zijnde den donderdag 13 Julij kwamen enige landbouwers van Leende, op het kasteel aanbieden, om de tienden voor ons interijden en te bewerken, hun aanbod werd aangenomen, de Heer Pastoor had mij een der kerkmeesters gezonden om mij raad te plegen, op de kerkdeuren in de gemeente Leende vond men geschreven “Wees voorzigtig die de tiend pacht, weest voorzigtig collecteurs.17 

Oploop, ketelmuziek en dreigementen

Het verhaal van de barones gaat daarna verder op zaterdag 15 juli 1848: “Zaturdag avond was er zoo ik vernomen heb een oploop en ketelmuziek voor het huis van een der menschen die aangeboden had de rogge voor ons in te halen; de dreigementen schikte de pachters af en zij zeiden mij zondag middag hun aanbod schriftelijk af;”18

 
De geschrokken pachters waren Wouter Maas, Francis van Veldhoven en Leonardus Vlassak. Wouter Maas werd in 1780 te Leende geboren en overleed daar in 1858. Zijn buren waren toen de schoenmaker Arnoldus Bax en de timmerman Jan van Kuijk. Wouter was achtereenvolgens getrouwd met Johanna de Waal en Catharina Verspeek. Ten tijde van dit laatste huwelijk in 1830, stond hij te boek als landbouwer. In 1843 was hij lid van de gemeenteraad. Hij was afkomstig uit de Leenderstraat.19 Francis van Veldhoven werd in 1795 ook te Leende geboren en overleed daar in 1872. Hij was getrouwd met Helena Bax en daarna Johanna Arts en was in 1849 ook landbouwer. De derde briefschrijver was
                                                

16 Coenen, Leende, 235. 17 Zie noot 7. 18 Ibidem. 19 Coenen, Leende, 225.

 26

eveneens een Leendenaar, geboren in 1815 en overleden in 1853. Leonardus Vlassak stond in 1849 ingeschreven als landbouwer en woonde toen samen met zijn oudere broer, de wever Paulus Vlassak die in 1889 overleed. Het overlijden van beide broers werd aangegeven door hun buurman Nicolaas van den Broek, in 1853 samen met buurman Martinus Thijs en in 1889 met buurman Adriaan Thijs.  In hun brief van 16 juli 1848 verwezen ook de drie briefschrijvers naar de op de kerkdeur aangebrachte tekst. Ze voelden zich bedreigd, zowel persoonlijk als met betrekking tot hun goederen. Ze eindigden hun brief met een waarschuwing voor nog meer oproer. De inhoud van deze brief luidt als volgt:

 
Wel Mevrouw tot ons voor driet moet ik U laaten weeten als dat het zoo Ribelleerd als dat wij uwe goedheydt Bedanken in ons goed voor neemen maar wij durven niet aan de tiende, want arm of Beene in stukken dat was nog niets. Maar van Morgen stond op ’t kerk duur aan geplakt, weest voor zigtig kolletuer voor Uwe schuure want de luse veeren kosten Maar een cens per doos en daar bij nog met de zwaarste drijgementen. En Bij Wouter Maas Een lelijke schevieligheyd aan zijn huys zoo als dat Wouter Maas Bedankt Francis van Veldhoven en Leonardus Vlassak wen daar is geen kans zijn leeven te Behouden volgens de drijgementen. Volgens ons gehoor van deese morgens hebben zij Bij malkaar geweest en aan den avond koomen zij volgens afspraak weer Bij een En vreesen dan voor een groot Rumoer en op stand. En daar voor laat ’t aan den Bregarde weeten als dat zulks voor handen is.20 

Op zondag 16 juli kwam de bevolking van Leende inderdaad weer bijeen bij de kapel op Strijp, om de korenschoven van het land naar de schuren te brengen. Zoals we in de vorige aflevering hebben gezien, was het door de boeren wegbrengen van de oogst zonder de tiendinner te waarschuwen een openlijke vorm van verzet.21 Dit openlijke verzet werd op de daaropvolgende dag nog eens versterkt
                                                

20 HKH, inv.nr. D14, Omslag B, Schrijven uit Leende van 16 juli 1848. 21 Douma, ‘De strijd om de tienden’, 8.

doordat het tot opstootjes kwam op Oostrik, waarbij men lawaai maakte op uitgeholde stokken, een ander element uit het repertoire van verzetsvormen. Over de gebeurtenissen van 16 en 17 juli 1848 rapporteerde burgemeester Van Dijk van Leende op 24 juli 1848 aan de kantonrechter van Asten als volgt:

 

Op zondag den 16 julij.l. des avonds omstreeks tien uur een troep ingezetenen dezer gemeente zich naar het gehucht Strijp heeft begeven en aldaar verenigd met enige inwoners van gemeld gehucht zich onledig hebben gehouden met zingen en enige gerucht te maken, vervolgens de landerijen of korenlanden zijn opgegaan zonder dat men wist wat hun bedoeling was, doch des morgens bleek het dat bij enige ingezetenen van Strijp, bij de een minder, bij de ander meer koren in schoven was thuis gebracht, hetwelk bij sommigen waar men kon was binnengelegd en bij de anderen bij het huis geplaatst, later bleek het dat dit koren voortkwam van de tienden van Mevrouw de Baronesse van Tuyll van Serooskerken te Heeze. Maandagavond omstreeks 10 ure en later moet hetzelfde hebben plaats gehad in het dorp en in het gehucht Oosterik, zijnde de troep als toen volgens gerucht aanmerkelijk toegenomen en voorzien van horens en uitgeholde stokken waarop geblazen werd doch later rustig uit elkander gegaan zonder dat er enige ongeregeldheden aan de huizen der ingezetenen noch beledigingen van personen hebben plaats gehad.22 
                                                

22 Geciteerd in J.R. van der Zanden (red.), Dyt gheit aen der kyrcken van Leendt: geschiedenis van Leende (Leende 1974), 82.

 27

Verdere escalatie

Op maandag 17 juli was er blijkbaar ook een poging gedaan om te tienen. Tijdens deze poging vielen er schoten, zo luidt althans de versie van de barones. Zij schreef: “maandag werd er te Leende door menschen mijnentwege daartoe aangewezen getiend; bij het calangeren van eenen man die de tienden van zijnen akker weg voerde vielen er twee schoten.”23 Blijkbaar traden de autoriteiten op tegen het openlijke verzet en dit resulteerde in een verdere escalatie. Op dinsdag 18 juli 1848 volgde de voorlopige climax. De barones stuurde haar eigen karren met bedienden naar Leende om de tienden te innen. Over wat er toen gebeurde, laten we haar zelf aan het woord: 

Heden morgen zond ik mijne twee karren om rogge te Leende in te halen op het naderen der karren werd er op de hoorn geblazen; bij de Strijper kapel kwam een troep van meer dan honderd menschen bij een, toen mijn koetsier de derde schoof op de kar laadde, vloog er een kogel boven zijn hoofd heen, van achter eene struik geschoten, de koetsier geen geweld willende gebruiken staakte het laden doch sprak de menschen minzaam aan; eene geheel menigte omringde hem met knuppels, zeisen, en geweren gewapend; hij werd genoodzaakt het weinige opgeladene weder van de kar af te geven en werdt door die troep tot op de scheiding van Heeze begeleid. – Alvorens het dorp Leende te verlaten heeft gemelde koetsier Albert Vink zich ten huize van den Heer Burgemeester vervoegd ten einde proces-verbaal van het gebeurde te laten opmaken, doch aldaar ten antwoord bekomen dat den Heer Burgemeester buitensdorp was.24

 
De genoemde Albert Vink was volgens het bevolkingsregister 1850-1860 in 1810 geboren. Hij woonde op het kasteel en behoorde tot de Nederlands Hervormde Kerk.25  In haar brief van 18 juli 1848 deed Johanna Catharina een beroep op gouverneur Borret om haar, na deze gebeurtenissen, te steunen,  met de volgende woorden: “Uwe E. zoude mij
                                                

23 Zie noot 7. Calangeren betekent volgens ‘Van Dale’ bekeuren, met name ter zake van belastingontduiking.   24 Ibidem. 25 RHCe, Bevolkingsregister Heeze 1850-1860.

verpligten mij te raden en krachtdadig mij te ondersteunen dewijl het voor mij als vrouw eene hoogst moeijelijke en onaangenamen zaak is, en de gevolgen niet wel te berekenen zijn alles is rustig in de gemeente Heeze”.26 Dat dit laatste van korte duur was, zullen we in het vervolg zien.

 
De autoriteiten in actie

De volgens de barones moeilijk te voorspellen gevolgen van de gebeurtenissen in Leende deden zich inderdaad ook elders in de regio voelen. In Someren kwam de bevolking ’s avonds bijeen en ondernam een tocht naar het huis waar de inner van de tienden van Someren woonde, waarbij er geblazen werd op de koehoorns. Op 19 juli volgde een bijeenkomst waarbij men op toeters blies, gezamenlijk beschikbaar gesteld bier nuttigde en een aantal graanschoven in brand stak. Op 20 juli bleef het rustig, want intussen was er bericht dat in Heeze en Leende een detachement soldaten was ondergebracht.27 De verschillende autoriteiten waren naar aanleiding van het oproer in actie gekomen.  Gouverneur Borret had op 18 juli namelijk ook een brief ontvangen van gedelegeerd districtscommissaris jonkheer mr. Carel Frederik Wesselman jr. Deze Wesselman (Helmond 13 oktober 1819 – 29 oktober 1870) was toegevoegd als assistent aan zijn vader, districtscommissaris jonkheer mr. Carel Frederik Wesselman, die we in de vorige aflevering al tegenkwamen.28 Hij was lid van de gemeenteraad van Helmond en in de jaren vijftig en zestig van de negentiende eeuw wethouder aldaar. Na de dood van zijn vader in 1853, volgde hij hem op als heer van Helmond. In zijn brief lezen we in welke
                                                

26 Zie noot 6. 27 Jean Coenen, Hertog Jan en de Zummerse mens. Een overzicht van de geschiedenis van Someren en Lierop (Someren 2001), 380. 28 Zie voor de pogingen die districtscommissaris Wesselman heeft ondernomen om zijn zoon tot zijn opvolger benoemd te krijgen de artikelen van A.J. van Kempen: ‘De voet in de stijgbeugel. Een opstap naar het districtscommissariaat, 18401846’, De Vlasbloem. Historisch jaarboek voor Helmond VII (1986), 127-146 en ‘Een vervagend vooruitzicht op de weg naar vooruitgang. De mislukte opvolging van een oude practicus, 1847-1850’, De Vlasbloem. Historisch jaarboek voor Helmond VIII (1987), 41-67.

 28

plaatsen er niet of tegen lage bedragen geboden was op zowel de domaniale29 als particuliere tienden.30 Hij was van mening dat er een gevaarlijke situatie was ontstaan die om afdoende maatregelen vroeg, zoals blijkt uit de volgende opmerkingen:  

De geest heeft sedert maandag eene gevaarlijke wending genomen; (…) de te Heeze gestationneerde Brigade Maréchaussée heeft als niet bestand tegen de overmagt van Leende de vlugt moeten nemen. (…) Ik kan niet ontveinzen bevreesd te zijn, voor grove wanordelijkheden en stoornis van de in deze tijden zoo noodige orde en veiligheid. Het komt mij hoogstwenschelijk en noodzakelijk voor, dat ten spoedigste afdoende maatregelen worden genomen om ergere onheilen te voorkomen, en den wettigen eigendom te handhaven. De maréchaussée zijn te gering in getal om de feitelijkheden met eenige kracht te kunnen tegengaan.31 

De situatie in Heeze

Burgemeester Adriaan Jan Deelen schetste in een brief van 19 juli 1848 aan districtscommissaris Wesselman de situatie in Heeze.32 Deelen was in 1782 te Heeze geboren en overleed er in 1870. Hij woonde op Eimerik nr. 187.33 Timmerman Deelen werd in 1818 aangesteld als adjunct-schout, op 6 mei 1820 benoemd als schout , waarna hij op 1 januari 1821 de eed aflegde. Wesselman karakteriseerde hem als “niet bij uitnemendheid geschikt, echter door zijn gezond verstand en bekende
                                                

29 Tienden in het bezit van Rijks Domeinen. 30 Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC), Provinciaal Bestuur Noord-Brabant, 1814 – 1920, inv.nr. 4420 Correspondentie over door Rijk in Noord-Brabant verpachte tienden, 1848 – 1849, Brief van 18 juli 1848 van jonkheer mr. C.F. Wesselman jr. aan gouverneur mr. A.J.L. Borret. De domaniale tienden waarop niet geboden was: Gemert, Bakel, Deurne, Hierden, Asten, Mierlo en Helmond en die tegen geringe bedragen: Someren en Lierop. De particuliere tienden waren die van Heeze, Leende, Soerendonk en Maarheeze. 31 Ibidem. 32 In het artikel van Gerard Engels, ‘Revolutie in Heeze (en omstreken)’, Heemkronyk 33 (1994), 47-55 wordt geciteerd uit een brief van burgemeester A.J. Deelen aan de kantonrechter in Asten van 24 juli 1848. Deze citaten komen bijna woordelijk overeen met hetgeen staat in de brief van 19 juli 1848 aan districtscommissaris Wesselman. 33 A.F.N. van Asten, ‘De genealogie van J.F. Pompen en A.J. Deelen’, Heemkronyk 22 (1983), 70-71, aldaar 70.

braafheid mij de geschiktste te Heeze is voorgekomen”.34 Hij bleef in functie tot 5 augustus 1855 en was de eerste autochtone, katholieke magistraat in eeuwen.35

 

In zijn brief aan Wesselman vinden we een verslag van de gebeurtenissen van 18 juli ’s avonds en 19 juli ’s morgens: 

Gisteren avond circa half negen ure werdt op de uithoeken of gehuchten van het dorp: Ginderover, ven, Heezerenbosch, oudemolen Kreyl & Rul, volgens op het gehoor te kunnen onderscheiden, met horens en

                                                 

34 Geciteerd in Coenen, Heeze, 271. 35 J.H.M. Aerts, ‘De Burgemeesters van Heeze’ in: Anton van Oirschot ed., “Heeze”. Een heerlijkheid in Brabant (z.p. 1963) 522, aldaar 8-9. Voor andere literatuur over Deelen zie: Klaasje Douma, ‘Een ‘Belgische’ gevelsteen in het gemeentehuis van Heeze’, Heemkronyk 45 (2006), 43-44.

29

toetstokken getoet, onder het lossen nu en dan van een geweerschot. Het volk scheen te verzamelen onder gelach, geroep en geschreeuw / en het doen klinken van ijzerwerk /. Hetzelve mocht zich eerst hebben eerst hebben begeven door de Zuidelijke Emmerikstraat langs de RC kerk op het Gehucht Ginderover aan; aldaar moeten de bereids gemaaide tienden totaal uit den akker zijn weggehaald en bij de Eigenaar der percelen in de Schuren geworpen; - aldaar afgedaan kwam de troep langs de kerk en RC pastorij / de noord Emmerikstraat in; is voorbij getrokken langs de Caserne Maréchaussée tot in de Kapel den straat; is vandaar westwaarts den molenakker en gelagen omtrent den molen gekomen zijnde, scheen daar een consulte gehouden te worden en is circa een uur in den nacht gescheiden, en alzoo troepsgewijze elk in zijn hoek of straat naar huis gegaan. (…)  Men kon onderscheiden dat er verschillende komplotten bestonden. Het Grootste is circa 11 ½ ure gisteren avond door de Dorps Straten getrokken en zoo gezegd wierdt, er eenigen van schietgeweer anderen van boerengereedschappen en stokken voorzien waren. (…) Hetzelfde als vannacht is van den morgen omstreeks zes ure wederom hervat. Circa 9 ure trok een troep van ongeveer 100 man, met gaffels, pikhaken en stokken hier mijn deur voorbij met hun gewoon lawaai, en duurt nog voort.36

 
Ook in Heeze was het hele repertoire van openlijke verzetsmethoden, zoals het zelf binnenhalen van de tienden en optochten met ketelmuziek en dreigend meevoeren van landbouwwerktuigen, tot ontplooiing gekomen. Burgemeester Deelen zag de oorzaak in de gebeurtenissen in Leende. Hij had op zondag 16 juli nog een publicatie laten aflezen waarbij hij de mensen had gewaarschuwd zich niet als in Leende te gedragen en geen veldvruchten te ontvreemden. Hij zou dan dadelijk de burgerwacht instellen.37 Men trok zich hier                                                

36 BHIC, Provinciaal Bestuur Noord-Brabant, 1814 – 1920, inv.nr. 12455 Ingekomen en uitgaande stukken, die niet vermeld zijn in notulen, circa 1843 – 1849, Brief van 19 juli 1848 van burgemeester A.J. Deelen aan jonkheer mr. C.F. Wesselman. 37 De aanduiding burgerwacht gebruikte Deelen waarschijnlijk voor de rustende schutterij waarover elk dorp, kleiner dan een bepaald aantal inwoners, moest beschikken. De grondwet van


echter niets van aan en bij nader inzien achtte Deelen het inzetten van de burgerwacht niet raadzaam, daar deze waarschijnlijk meer op eigen voordeel uit was dan op assistentie van de politie. Omdat er geen bedreigingen of scheldwoorden te horen waren geweest, had hij op 19 juli de marechaussee niet ingezet, temeer daar de brigadier met twee manschappen in Leende op surveillance was.

 

Er verbleven twee manschappen in de kazerne die wel klaar stonden: “Ik had die twee gelast zich gereed te houden en wanneer er baldadigheid zou gepleegd worden, zulks volgens ons bestmogelijk tegen te gaan.”38 Deelen lichtte op 19 juli ook de officier van justitie te Eindhoven in, met het verzoek hem eventueel van advies te dienen. 

Inzet van militairen

Deze officier van justitie, jonkheer mr. Jan Olphert de Jong van Beek en Donk, was op 6 september 1806 te Veghel geboren, waar zijn vader jonkheer mr. Johannes de Jong van Beek en Donk het erfsecretariaat39 in handen                                                                          

1848 bepaalde dat in alle gemeenten schutterijen aanwezig moesten zijn om in tijd van oorlog ter verdediging te dienen en te allen tijde ter beschikking te staan voor de handhaving van de plaatselijke orde. Zie: W.G.M. v.d. Heijden, NoordBrabant in de negentiende eeuw, een institutionele handleiding (Hilversum 1993), 109-110. 38 Zie noot 36. 39 Een erfsecretariaat was een bezit dat verhandeld of vererfd kon worden. Dit bezit hield in dat men het secretariaatsambt

 30

had. Johannes was op 30 juni 1831 in de adel verheven. Jan Olphert was in 1848 ook lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en werd later president van het provinciaal Gerechtshof van Utrecht. Hij overleed te Beek en Donk op 24 oktober 1886.40 Hij schreef op 20 juli 1848 aan Wesselman dat hij naar Mierlo, Heeze en Leende zou gaan, vergezeld van een detachement infanterie.41    

 

Van de komst van deze soldaten werd Johanna Catharina barones Van Tuyll van                                                                          

van een bepaald gebied bekleedde en recht had op de inkomsten van dat ambt.  40 Zie hiervoor: Nederland’s adelsboek (’s-Gravenhage 19961997). Twee kleindochters van jonkheer mr. Jan Olphert de Jong van Beek en Donk werden later bekend vanwege hun feministische activiteiten. Dat waren jonkvrouw Cecile Wilhelmina Elisabeth Jeanne Petronella de Jong van Beek en Donk, auteur van de eerste feministische roman in Nederland (Hilda van Suylenburg)en jonkvrouw Wilhelmina Elisabeth Cornelia Petronella de Jong van Beek en Donk, die als protestantse trouwde met de rooms-katholieke componist dr. Alphonsus Joannes Maria Diepenbrock. Zie voor informatie over deze zussen: Fia Dieteren, ‘Twee levens, twee geloven Feminisme en katholicisme in de levens van Elisabeth en Cecile de Jong van Beek en Donk’, Jaarboek voor vrouwengeschiedenis 18 (1998), 33-58. 41 BHIC, Provinciaal Bestuur Noord-Brabant, 1814 – 1920, inv.nr. 12455 Ingekomen en uitgaande stukken, die niet vermeld zijn in notulen, circa 1843 – 1849, Brief van 20 juli 1848 van jonkheer mr. J.O. de Jong van Beek en Donk aan jonkheer mr. C.F. Wesselman.

Serooskerken-van Westreenen op de hoogte gebracht in een brief van gouverneur A.J.L. Borret van 19 juli 1848, die een antwoord was op haar brief van 18 juli.42 Hij schreef: 

Reeds gisteren was ik verwittigd dat te Leende feitelijk verzet had plaats gehad tegen de inhaling der tiendvruchten. De Prokureur Generaal na met mij deswege te hebben geconfereerd, is nog in den nacht naar Eyndhoven vertrokken om met den officier van justitie in overleg te treden omtrent de aan te wenden voorzieningen tot bescherming en handhaving der publieke orde en veiligheid. Heden marcheert hier naar Eyndhoven eene compagnie infanterie gecommandeerd door een kapitein – door dezen maatregel zal zoo ik hoop, alle verdere misdadige onderneming worden er aangehouden, die in allen gevalle kunnen beteugeld worden – Ik durve mij vleijen, dat de mededeeling van het hier bovenstaande , mij zal mogen verschonen wijdloopig te antwoorden op het verslag het welk ik de eer gehad heb bij uw missive van den 18e dezer te ontvangen. 

De procureur-generaal die Borret in zijn brief noemde was mr. Martin Pascal Hubert Strens. Hij werd op 28 maart 1808 te Roermond geboren en overleed te Maastricht op 22 maart 1875. Hij werd in 1846 procureur-generaal bij het provinciaal gerechtshof te ’sHertogenbosch. Daarvoor was hij werkzaam als advocaat, bekleedde verschillende juridische functies in Roermond en was advocaat-generaal bij het Limburgs provinciaal gerechtshof. Tijdens zijn dienstverband in ’sHertogenbosch was hij daar ook lid van de commissie van administratie der gevangenissen. Daarna was hij op verschillende departementen minister.43 Wesselman jr. ging ter plekke de situatie in ogenschouw nemen, zoals blijkt uit een brief van zijn vader, de districtscommissaris, aan gouverneur Borret van 20 juli 1848.44
                                                

42 HKH, inv.nr. D14, Bundel 2, Brief van 19 juli 1848 van gouverneur mr. A.J.L. Borret aan Johanna Catharina barones van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen. 43 Zie hiervoor: Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch 1838 – 1988 (z.p. 1988), 95. 44 BHIC, Provinciaal Bestuur Noord-Brabant, 1814 – 1920, inv.nr. 4420 Correspondentie over door Rijk in Noord

 31

Wesselman meldde dat zijn zoon zich die morgen had begeven “naar de oproerigste gemeenten” en voornemens was “zich naar Mierlo en indien het zonder levensgevaar geschieden kon naar Heeze, Leende, Maarheze en Soerendonk te begeven”. Hij verwachtte dat zijn zoon “te Mierlo alwaar ik verneem dat 50 militairen aangekomen zijn, of te Heeze den heer de Jong wel [zal]  ontmoeten en zich met hem in contact stellen”. Men ging er dus van uit dat deze missie eventueel niet zonder gevaar zou zijn. Hoe deze ‘gevaarlijke’ onderneming verliep kunnen we lezen in het verslag dat Wesselman jr. op 22 juli 1848 aan gouverneur Borret zond:45  

Gisteren avond ben ik te huis gekomen, na in twee dagen de gemeenten Mierlo, Heeze, Leende en Soerendonk tweemaal bezocht te hebben In de gemeente Heeze kwam ik juist aan op het oogenblik, dat een detachement infanterie binnen marcheerde, er heerschte eene groote gisting en opgewondenheid onder de ingezetenen, die zich in grooten getale verzamelden; nadat Mevrouw van Tuyll had doen bekend maken, dat iedereen zijn tiendvruchten konde inhalen, behoudens restitutie van de verschuldigde tienden, wanneer zij haar recht zoude hebben beweezen, was alles rustig en is rustig gebleven; datzelfde vond te Leende plaats. (…) De militairen zijn van Heeze & Leende naar Someren , en een gedeelte der te Mierlo gekantonneerde naar Lierop vertrokken; van deze drie gemeenten heb ik na dien tijd niets gehoord. 

De rust keert voorlopig weer

Burgemeester Van Dijk van Leende kwam ook in actie en bezocht de familie Van Tuyll van Serooskerken op het kasteel. Het verloop van zijn bemoeiingen komt in de volgende aflevering aan bod. Namens de bezitter van de andere tiende van Leende, de kerk, stelde pastoor Kuijpers voor om de tiendplichtigen de schoven zelf naar de tiendschuur te laten
                                                                         

Brabant verpachte tienden, 1848 – 1849, Brief van 20 juli 1848 van jonkheer mr. C.F. Wesselman sr. aan gouverneur mr. A.J.L. Borret. 45 BHIC, Provinciaal Bestuur Noord-Brabant, 1814 – 1920, inv.nr. 4420 Correspondentie over door Rijk in NoordBrabant verpachte tienden, 1848 – 1849, Brief van 22 juli 1848 van jonkheer mr. C.F. Wesselman jr. aan gouverneur mr. A.J.L. Borret.

brengen. Het antwoord op dit voorstel bleef uit, omdat intussen de officier van justitie van de rechtbank te Eindhoven, jonkheer mr. Jan Olphert de Jong van Beek en Donk, naar het kasteel ontboden was.46 Zoals we hiervoor hebben gezien schreef deze op 20 juli dat hij naar Heeze en Leende zou gaan en verwachtte ook Wesselman jr. hem te Mierlo of Heeze te ontmoeten. Het oproer in Leende had intussen ook de krant gehaald. In de Noord-Brabander van 20 juli 1848 werd gemeld dat er in Leende onlusten plaatsvonden als gevolg van het inzamelen van tienden. Het bericht spreekt van een samenscholing van vierhonderd boeren, die de karren waarop de tienden waren verzameld overmeesterd en over de grenzen van het grondgebied van Leende vervoerd hadden. Als gevolg hiervan was de officier van Justitie met 150 militairen naar Leende gegaan.47  De inzet van deze militairen leidde uiteindelijk tot herstel van de rust en in Heeze en Leende tot een voorlopige oplossing.48 Waarschijnlijk toch wel geschrokken van alle commotie kwam men tot een compromis. De boeren mochten zelf de tiendvruchten binnenrijden, zij mochten het stro houden en zouden alsnog een tiende van het gedorste graan op het kasteel brengen, indien in een gerechtelijke procedure zou blijken dat de familie Van Tuyll van Serooskerken gerechtigd was de tienden te vorderen.49 Op 26 juli 1848 keek Johanna
                                                

46 Coenen, Leende, 221. 47 Backerra e.a., Tiendrellen, 22. 48 Volgens Maarten Duyvendak in zijn artikel ‘Boeren en collectieve actie. Tienden en groepsvorming in NoordBrabant in de negentiende eeuw’, Tijdschrift voor sociale geschiedenis 16 (1990) 364-386, bestond de door de Gouverneur gezonden inzet uit een detachement infanterie en een detachement lanciers die naar Heeze en Leende, Lierop, Mierlo en Someren werden gestuurd. Van deze inzet trok 100 man infanterie Heeze en Leende in. Zie aldaar 378-379. Coenen heeft het in zijn publicaties Heeze en Leende over enkele regimenten cavalerie die door de Minister van Justitie naar Heeze en Leende gestuurd werden. De Noord-Brabanter had het volgens de vermelding in Tiendrellen over 150 militairen die onder leiding van de officier van justitie naar Leende trokken. 49 Zie Duyvendak, ‘Boeren en collectieve actie’, 379 en de brieven van 22 juli 1848 van jonkheer mr. C.F. Wesselman jr. aan gouverneur mr. A.J.L. Borret en van 26 juli 1848 van J.C.
 

32

Catharina barones van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen in een brief aan gouverneur Borret nog eens terug op de ‘woelingen’: 

Ik ben zeer gevoelig voor de deelneming die UHEG: mij betoont en bedank uw Excellentie daarvoor, mijn hart is overstelpt van droefheid; innig gehecht zijnde aan de gemeente Heeze en Leende; wij hebben eenigen zeer onaangename dagen doorgebragt, den rust werd dag en nacht door ketelmuziek en geweerschoten gestoord, doch dezekeren bleven altijd op een afstand van het Kasteel. Daar ik eene afkeer heb van alle dwang middelen en bespeurde dat de inwoonders van Heeze en Leende verlangende waren de militairen weder te zien vertrekken heb ik ene mijner dochters trachtten de gemoederen te bedaren met de verzekering te geven, dat ik zoo dra alle die woelzelijke beweegingen die er plaats hadden ophielden ik terzake zoo zoude de militaire magt te doen vertrekken en de Boeren permitteren zoude om zelve de tienden in te halen, het stroo te houden en mij het uitgedorste graan dat overstak niet op hun gemoed te brengen. Dit schijnt, gode zij dank een uitmuntende uitkomst gehad te hebben de militairen zijn binnen 24. uren vertrokken en de gemoederen zijn bedaard; alles is nu gode zij dank weder rustig en al mochten mijne kinderen dit jaar eenig verlies lijden, troosten wij ons zeker met de bewustheid dat wij ons zeker opgeofferd hebben voor het welzijn van anderen.50 

De positie van de kerk

Niet alleen de wereldlijke, maar ook de kerkelijke autoriteiten speelden een rol in het drama en moesten hun positie bepalen. De rooms-katholieke kerk in Leende was, als eigenaar van een deel van de tienden, partij in het conflict. De pastoor bemoeide zich dan ook daadwerkelijk met de gebeurtenissen. Ook de pastoor van Heeze had echter zo zijn problemen met wat zich in zijn parochie
                                                                        

 barones van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen aan gouverneur mr. A.J.L. Borret. 50 BHIC, Provinciaal Bestuur Noord-Brabant, 1814 – 1920, inv.nr. 4420 Correspondentie over door Rijk in NoordBrabant verpachte tienden, 1848 – 1849, Brief van 26 juli 1848 van Barones Douairière Van Tuyll van Serooskerken aan gouverneur mr. A.J.L. Borret.

afspeelde. Gerard Engels geeft in een bijlage bij zijn artikel ‘Revolutie in Heeze’ twee brieven weer van pastoor Gast aan de bisschop in ’s-Hertogenbosch.51 Op basis van de inhoud en het verband met andere brieven denkt hij dat de eerste, ongedateerde, brief in juli 1848 geschreven is. De tweede brief, wel gedateerd, is van 1849. Op deze brief kom ik in de volgende aflevering terug.    

 

De briefschrijver, Joannes Gast, werd geboren te ’s-Hertogenbosch op 20 november 1790 en overleed te Heeze op 16 juni 1854. Nadat hij op 22-jarige leeftijd de priesterwijding ontving en in Driel en Schijndel als kapelaan had gefungeerd, werd hij op 3 maart 1819                                                 

51 Zie hiervoor: Engels, ‘Revolutie in Heeze’, Bijlage 53-55.

 33

benoemd tot pastoor van de Sint Martinusparochie in Heeze. Hij bleef in deze functie werkzaam tot aan zijn dood. Tijdens zijn pastoraat werd de in slechte staat verkerende Heezer schuurkerk vervangen door de waterstaatskerk, mede dankzij de inspanningen en invloed van pastoor Gast. Aan de vooravond van zijn begrafenis luidden de klokken in de nieuwe toren van deze kerk.52 De bisschop tot wie pastoor Gast zich richtte, was Henricus den Dubbelden (Asten 1769 – 1851). Hij werd in 1831, toen hij pastoor van Gemert en deken van Helmond was, benoemd tot apostolisch vicaris. Koning Willem II stond in 1842 nog geen herstel van de kerkelijke hiërarchie toe, maar wel de wijding van de vicarissen tot bisschop. Het herstel van de hiërarchie vond plaats na de dood van Den Dubbelden, op 4 maart 1853.53 Pastoor Gast beschreef in zijn brief ook de optochten met ketelmuziek, waarbij opvalt dat hij het over “Honderden en Honderden” had en speciaal de vrouwen vermeldde met de opmerking: “ook onder de lage klasse bleef het vrouwvolk niet achter”. Daarna vervolgde hij met het arriveren van de militairen en de hierdoor in eerste instantie veroorzaakte onrust, waarbij de pastoor zichzelf een niet onbelangrijke rol toedichtte, die we in geen van de andere brieven beschreven zien. We lezen namelijk: “ingeval op onze raadgeving de troepen niet zeer spoedig waren gedecampeerd, men de noodlottigste gevolgen niet had kunnen berekenen.” De pastoor schreef zijn brief aan de bisschop omdat hij wilde weten hoe hij zich tegenover de oproerkraaiers moest opstellen: “Gaarne wenschte ik het oordeel van uwe Zeer Doorl: Hoogeerw: te mogen vernemen Hoedanig met dat soort van Revolutie-Menschen in Praxi te moeten handelen.” Hij had de biechtelingen onder hen voorlopig niet toegelaten: “Voor als nog heb ik die, welke zich in de Biegtstoel hebben aangemeld niet geadmitteerd onder de gezegdens dat ik alvorens Tijd moest hebben om de zaak met alle hare omstande
                                                

52 Zie hiervoor: Gerard Engels, ‘Twee Gasten in één tombe’, Heemkronyk 34 (1995), 134-43. 53 De informatie over Den Dubbelden is afkomstig van: www.bisdomdenbosch.nl.

bekleed, te kunnen overwegen, en Hen den tijd moest geven, om geheel van hunne opgewondenheid terugtekomen.” De kerkelijke overheid moest eerst een standpunt innemen, waaraan hij zich als dorpspastoor kon conformeren: “En wel voornamelijk dat ik desbetrekkelijk de gevoelens van de Geestelijke overheid zou trachten intewinnen, ten einde mij tenenemaal naar deeze te regelen.”54 

Het vervolg

De uitvoering van een onder druk van de omstandigheden tot stand gekomen compromis betekende niet het einde van de strijd om de tienden van Heeze en Leende. De gebeurtenissen uit juli 1848 kregen dat jaar en de daarop volgende jaren nog een roerig vervolg. Alle partijen, tiendeigenaren en inwoners van Heeze en Leende, wereldlijke en kerkelijke autoriteiten, bliezen ook in dit vervolg hun partij mee. 

Genealogische informatie 55 Familie Van Tuyll van Serooskerken 56

Jan Diederik baron van Tuyll van Serooskerken (zoon van Reinout Diederik van Tuyll van Serooskerken en Caroline Ursula Philippota van Randwijck), geboren te Utrecht, 6-8-1773, heer van de Heerlijkheid ‘Heeze-Leende-Zesgehuchten’, burgemeester van Heeze, districtscommissaris in Oirschot, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, overleden te Heeze, 9-7-1843, gehuwd te De Bilt, 10-7-1796, met Johanna Catharina van Westreenen (dochter van Frederik Jan van Westreenen en Geertruida Elisabeth Testart), geboren te De Bilt, 24-3-1776, overleden te Heeze, 28-11-1862. Kinderen waren:
                                                

54 Citaten afkomstig uit: Engels, Revolutie in Heeze’, 53. 55 De genealogische informatie is, voor zover niet anders vermeld, afkomstig uit de volgende op het RHCe aanwezige bronnen: voor de periode tot 1811: DTB Heeze, DTB Leende, DTB Zesgehuchten; voor de periode na 1811: de burgerlijke stand van Heeze, Leende en Zesgehuchten, Hoofdelijk invullingsregister 1849 van Heeze, Hoofdelijk invullingsregister 1849 van Leende, het bevolkingsregister van Heeze 1850-1860 en het bevolkingsregister van Leende 18501860. Voorts heb ik gebruik gemaakt van de zoekmachine op internet van het RHCe en het BHIC. 56 De informatie over de familie Van Tuyll van Serooskerken is afkomstig uit: Nederland’s adelsboek (’s-Gravenhage 1952) en Almanak voor de leden der Vereeniging "De Noordbrabantsche Maatschappij van Landbouw" (’s-Hertogenbosch [1894]-[1900]).

 34

1. Reinout Carel baron van Tuyll van Serooskerken, geboren te Utrecht, 25-3-1798, generaal-meester van de Munt te Utrecht, overleden te Utrecht, 204-1882, gehuwd te Amsterdam, 16-6-1825, met Maria Agnes van Marselis Hartsinck (dochter van Pieter Cornelis van Hartsinck en Maria Petronella van Marselis), geboren te Amsterdam, 18-11-1796, overleden te Utrecht, 14-4-1868.

2. Anna Elisabeth Constance Aimée barones van Tuyll van Serooskerken, geboren te Utrecht, 5-5-1800, overleden te Heeze, 20-4-1891. 3. Ursule Adèle Aurore barones van Tuyll van Serooskerken, geboren te Utrecht, 16-3-1805, beschermvrouw van de afdeling Heeze van de Noorbrabantsche Maatschappij van Landbouw, overleden te Heeze, 22-11-1901.

4. Karel August Marie Hyppolyte baron van Tuyll van Serooskerken, geboren te Utrecht, 16-11-1806, overleden te Heeze, 2-2-1889.

Familie Freher 57

Hendrikus Marquartus Freher (zoon van Henricus Freher en Johanna Heshusius), geboren te Tilburg, 1803, notaris, overleden te Heeze, 28-10-1868, gehuwd te Bergeijk, 14-12-1834, met Johanna Catharina van Galen (dochter van Antonie van Galen en Johanna Mathea Ernesta Louwerse), geboren te Bergeijk, 1808, overleden te Heeze, 27-4-1889. Ze woonden in 1849 en 1850-1860 op Eimerik 206 te Heeze. 

De briefschrijvers van 16 juli 1848:

Walterus (Wouter) Maas (zoon van Johannes Maas en Catharina van Huegten), gedoopt te Leende, 5-111780, landbouwer, lid van de gemeenteraad van Leende, overleden te Leende 2-11-1858 (aangifte door de buren Arnoldus Bax, schoenmaker en Jan van Kuijk, timmerman), 1e gehuwd te Leende, 279-1807, met Johanna de Waal (dochter van Paulus de Waal en Petronella Smets), gedoopt te Leende, 6-121772, overleden te Leende, 9-4-1829, voor Wouter Maas gehuwd geweest met Johannes Engelen, 2e gehuwd te Leende, 9-5-1830, met Catharina Verspeek (dochter van Theodorus Verspeek en Maria Rogers), geboren te Someren, 13-7-1774, overleden te Leende, 3-3-1860, voor Wouter Maas gehuwd geweest met Joannes Bax. Franciscus van Velthoven (zoon van Henricus van Velthoven en Petronella van Meijl), gedoopt te Leende, 27-11-1795, landbouwer, overleden te Leende, 4-8                                                

57 De informatie over de familie Freher is ook afkomstig uit: De Waal, ‘Burgemeester in Leende’. 

1872, 1e gehuwd te Leende, 31-10-1824, met Helena Bax (dochter van Theodorus Bax en Helena Jutten), gedoopt te Leende, 14-2-1799, overleden te Leende, 28-3-1833, 2e gehuwd te Leende, 11-51834, met Johanna Arts (dochter van Anselmus Arts en Petronella Geven), gedoopt te Leende, 11-111798, overleden te Leende, 2-1-1852. Leonardus Vlassak (zoon van Adriaan Vlassak, wever, en Adriana de Waal), geboren te Leende, 53-1815, landbouwer, overleden te Leende, 11-81853 (aangifte door de buren Nicolaas van den Broek en Martinus Thijs). Hij woonde in 1849 samen met zijn broer Paulus Vlassak, gedoopt te Leende 24-91810, wever, overleden te Leende, 16-9-1889 (aangifte door de buren Nicolaas van den Broek en Adriaan Thijs). 

Postoor Kuijpers58.

Joannes Kuijpers (zoon van Joannes Kuijpers en Adriana Jansen), geboren te Boxtel, 5-12-1775, kapelaan en pastoor te Leende, overleden te Leende, 26-12-1852.

De familie Deelen 59

Adriaan Jan Deelen (zoon van Joannes Godefridus Deelen en Elisabeth Daams), gedoopt te Heeze, 16-91782, timmerman, adjunct-schout, schout (later burgemeester) van Heeze, overleden te Heeze, 2-31870, gehuwd te Heeze, 26-1-1812, met Maria Catharina van Gennip (dochter van Gerardus van Gennip en Anna Maria Schavers), gedoopt te Heeze, 28-11-1784, overleden te Heeze, 22-9-1854. Kind was o.a.: Adrianus Andreas Deelen, geboren te Heeze, 7-61827, verzekeringsagent en logementhouder, waarnemend secretaris van Heeze, secretaris van Leende, burgemeester van Zesgehuchten en Heeze, overleden te Heeze, 14-12-1889.
                                                

58 Deze informatie is afkomstig van de heer P. Willems. 59 De informatie over de familie Deelen is ook afkomstig uit: Van Asten, ‘De genealogie’ en Coenen, Heeze, 271.

35

Ga terug