De strijd om de tienden van Heeze en Leende (1)

Heemkronijk jaar:2008, jaargang:47, nummer:1, pag:3 -8

DE STRIJD OM DE TIENDEN VAN HEEZE EN LEENDE (1) 

door: Klaasje Douma 

In 1848 was het onrustig in grote delen van West-Europa. Overal braken hele of halve revoluties uit en was er de roep om veranderingen. In Nederland kwam onder druk van deze gebeurtenissen onder meer een grondwetswijziging tot stand. In NoordBrabant kregen de autoriteiten te maken met oproer rondom de tienden, wat zich vooral afspeelde in het zuidoosten van de provincie. Over deze gebeurtenissen is al diverse keren gepubliceerd.1 Waarom dan toch dit artikel?                                                 

1 Ik noem in chronologische volgorde een aantal publicaties.  G. van Asten, ‘Herinneringen aan het tiendrecht’, Heemkronyk 7 (1968) 16-18. De auteur baseert zich op mondelinge overleveringen, de ‘Memoriale Parochiae de Heeze’ en H. van Velthoven, Stad en Meierij van ’s-Hertogenbosch, deel 2 (Amsterdam 1938).  S. van der Zanden (red.), Dyt gheit aen der kyrcken van Leendt: geschiedenis van Leende (Leende 1974), 82-83. De paragraaf ‘Boerenopstand in Leende’ behandelt de gebeurtenissen uit 1848 aan de hand van een brief van burgemeester H. van Dijk aan de kantonrechter in Asten en een brief van barones J.C. van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen aan gouverneur A.J. Borret. A.F.N. van Asten, ‘Afkoop der tienden te Leende’, Heemkronyk 24 (1985), 48-49.  Maarten Duyvendak, ‘Boeren en collectieve actie. Tienden en groepsvorming in Noord-Brabant in de negentiende eeuw’, Tijdschrift voor sociale geschiedenis 16 (1990) 364-386. In dit artikel wordt het tiendenoproer belicht in het kader van een onderzoek naar mogelijke vormen van collectieve actie van een boerenbevolking. De auteur baseert zich met betrekking tot de gebeurtenissen in ons heemgebied voornamelijk op stukken uit het archief van het Provinciaal Bestuur van Noord-Brabant, met name de briefwisseling tussen gouverneur A.J. Borret en districtscommissaris jhr. C.F. Wesselman.  Gerard Engels, ‘Revolutie in Heeze (en omstreken)’, Heemkronyk 33 (1994), 47-55. Behalve dat wordt teruggegrepen op de paragraaf in Dyt gheit aen der kyrcken van Leendt staan in dit artikel twee brieven centraal van pastoor Gast aan de bisschop in ‘s-Hertogenbosch en een brief van burgemeester A. Deelen aan de kantonrechter in Asten.  Ook Jean Coenen besteedt in zijn boeken over dorpen in onze omgeving aandacht aan de gebeurtenissen in 1848: Jean Coenen, Leende. Geschiedenis van een dorp met een ondernemende bevolking (Leende 1997), 220-222; Jean Coenen, Heeze. Geschiedenis van een schilderachtig dorp (Heeze 1998), 267-269 en Jean Coenen, Hertog Jan en de Zummerse mens. Een overzicht van de geschiedenis van Someren en Lierop (Someren 2001), 380-381.  In mijn eigen doctoraalscriptie, waarvan delen in een aantal afleveringen in de Heemkronyk opgenomen zijn, is de onrust rondom de tienden een illustratie van de veranderingen in de verhouding tussen de adel en de plattelandssamenleving en dan vooral die tussen de familie Van Tuyll van Serooskerken

Sommige auteurs hebben zich gericht op een klein onderdeel, zoals een brief, of een bepaalde gebeurtenis, zoals de afkoop van de tienden. In andere publicaties kon de geschiedenis van de tienden van Heeze en Leende maar zeer globaal aan de orde komen, bijvoorbeeld omdat deze onderdeel was van een lange dorpsgeschiedenis of omdat het een illustratie was in een betoog dat met een andere bedoeling was opgezet. Het gevolg was dat een aantal aspecten slechts zeer globaal of zelfs geheel niet aan de orde is gekomen. Daarom wil ik proberen zo compleet mogelijk verslag te doen van de gebeurtenissen rondom de tienden in Heeze en Leende tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw. Tevens wil ik me richten op aspecten die tot nu toe wat minder belicht zijn, zoals aandacht voor de mensen achter de gebeurtenissen en voor de nasleep in de vorm van de gerechtelijke procedures en de afkoop van de tienden.  Om het geheel in de juiste context te plaatsen begin ik mijn betoog met een inleiding over de tienden in Noord-Brabant in de negentiende eeuw. Daarna komen de gebeurtenissen in deze regio in de jaren 1848 en 1849 aan de orde, waarbij ik zal proberen door middel van achtergrondinformatie over de personages en citaten uit archiefstukken vooral de spelers in het drama voor het voetlicht brengen. Vervolgens besteed ik aandacht aan de gerechtelijke procedures die vanaf 1849 gevoerd zijn voor de arrondissementsrechtbank van Eindhoven en het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Behalve op de betrokkenen en het verloop van deze procedures zal ik mij ook richten op de inhoud van de vonnissen. De uitkomst van deze procedures had namelijk tevens invloed op de politieke besluitvorming met betrekking
                                                                         

en de bewoners van Heeze en Leende: Klaasje Douma, ‘De bewoners van kasteel Heeze van 1796 tot 1901, Heemkronyk 41 (2002), 51-58, aldaar 52-54.

3

tot de tienden.2 Ten slotte komt de afkoop van de tienden ter sprake, die in Heeze in 1870 en in Leende in 1877 plaatsvond. 

De tienden in Noord-Brabant in de negentiende eeuw 3 


De tienden

Eigenaren van zogenoemde tienden hadden recht op een deel van de oogst in een bepaald gebied. Zo’n gebied heette een tiendklamp of tiendblok. Dit betekende dat zij konden profiteren van een deel van de opbrengst zonder het leveren van arbeid, het doen van investeringen of het lopen van risico. Vooral op de zandgronden van oost- en middenNoord-Brabant rustten veel tiendrechten. Deze waren voornamelijk in handen van Rijks Domeinen, als eigenaar van vele voormalige rooms-katholieke geestelijke goederen, maar ook particulieren bezaten tiendrechten. Tegenover het tiendrecht stond de plicht bij te dragen in het onderhoud van de kerken waaraan de tienden voor 1648 hadden toebehoord. Deze plicht verwaterde in de loop van de tijd en na 1820 kwam het tot afkoopregelingen tussen kerkbesturen en tiendeigenaren. Er bestonden verschillende soorten tienden. De zogeheten grove tienden werden in Noord-Brabant geheven op de oogst van rogge, het voornaamste gewas, en op tarwe, gerst, haver en boekweit. De smalle tienden moesten worden afgedragen over de oogst van veldvruchten, zoals knollen, vlas en zaden. Daarnaast werden ze geheven over bijenvolken die op tiendplichtige gronden werden gehouden en over biggen en lammeren die met de opbrengst van tiendplichtige gronden werden gefokt. Een tweede onderscheid was dat tussen ‘gewone’ en ‘novale’ tienden. De novale tienden werden geheven op producten van nieuw ontgonnen gronden. 
                                                

2 Coenen, Leende, 221. 3 De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op Duyvendak, ‘Boeren en collectieve actie’.

Hoe ging nu het innen van de tienden in z’n werk? Meestal probeerden de eigenaars van de tienden of hun zaakwaarnemers, als men kon inschatten hoe goed of slecht de oogst zou zijn, de tienden bij opbod te verpachten.    

 

Zij waren dan verzekerd van een vaste opbrengst en de kosten en risico’s waren voor de pachters. Dit waren vaak voorname boeren in het dorp, die over voldoende kapitaal en ondernemingslust beschikten. Lukte het verpachten van de tienden niet dan moest de tiendeigenaar zelf voor het inzamelen van de tiendvruchten zorgdragen. Als de gewassen geoogst konden worden moest de boer de tiendpachter of zijn ‘collecteur’ waarschuwen, die dan dat deel van de oogst waarop hij recht had apart zette, afvoerde en verkocht. Smalle 

4

tienden, soms in geld, werden afgehaald aan de boerderij. 

Ontwikkelingen in de negentiende eeuw

In de loop van de negentiende eeuw werden de tienden steeds meer omstreden en ontstonden er veel conflicten. Ten eerste werd in deze eeuw het drukkende karakter van de tienden met name gevoeld toen door een stijgende vraag naar landbouwproducten een expansie in de landbouw optrad. Daarnaast had de tiendplicht een willekeurig en complex karakter en ontstond er vooral in de eerste helft van de eeuw een verwarde en omstreden juridische situatie. Tiendeigenaars en tiendplichtigen stonden regelmatig tegenover elkaar voor de rechtbank en niet altijd werden de tiendplichtigen in het ongelijk gesteld. Een extra complicatie vormden de novale tienden, die de expansie van de landbouw duidelijk belemmerden. Vrijdom van grondbelasting en novale tienden op nieuw ontgonnen gronden was een dan ook steeds weer terugkerend item in de politieke discussies. Na de politieke hervormingen van 1848 laaide ook de discussie over afschaffing van het tiendrecht steeds weer op. Dit alles maakte dat de tienden een minder zeker bezit werden. “Het loopt met de tienden ten einde”, verklaarde tiendeigenaar jonkheer C.F. Wesselman in 1849 in een brief aan gouverneur A.J. Borret, “de geest van den tijd brengt dit mede, tiendens zijn thans droevige bezittingen, het regt van tiendheffing kan wel niet betwist worden, maar bij onwil is de inzameling moeilijk, zo niet onmogelijk. Mijn vader kocht in 1812 de tienden van Maarheeze en Soerendonk, zij gaf meer dan gewone rente, voorleden jaar, op den dag van de verpachting, was mijn zoon zijn leven niet zeker, dit jaar kwam er geen enkel mensch om te pachten.” Wesselman verkocht zijn tienden in de zomer van 1849 dan ook voor de helft van de waarde aan de gemeente. “Beter een half ei dan een lege dop.”4
                                                

4 Citaten afkomstig uit Duyvendak, ‘Boeren en collectieve actie’, 372. 

De briefschrijver jonkheer mr. Carel Frederik Wesselman (1780-1853) was behalve tiendeigenaar, in 1849 ook districtscommissaris van Helmond (vanaf 1825) en secretaris van de provinciale commissie van landbouw. Daarvoor was hij onder andere maire van Helmond en arrondissementscommissaris van Eindhoven (vanaf 1814). In 1841 werd hij in de adel verheven met het predikaat jonkheer. Deze adelsverheffing had op zich laten wachten. Al in 1814 stond de naam van zijn vader op de voordracht die gouverneur Hultman5 had ingediend bij de Hoge Raad van Adel toen deze op zoek was naar kandidaten voor benoeming in de Brabantse ridderschap.6 Wesselman senior behoorde tot de groep protestantse rekestranten.7 In zijn functie van districtscommissaris was Wesselman junior een intermediair tussen de gemeentelijke autoriteiten in zijn district en het provinciale bestuur. In deze functie en als secretaris van de commissie van landbouw had hij veel contact met gouverneur A.J. Borret. Beiden beschouwden elkaar ook als vrienden en van hen is dan ook in verschillende archieven een uitgebreide briefwisseling bewaard gebleven.8
                                                

5 Mr. Carel Gerard Hultman (1752-1820) was van april 1814 tot 7 maart 1820 gouverneur van Noord-Brabant. Daarvoor was hij in de Bataafs-Franse tijd onder meer minister, lid van de staatsraad en staatsraad in buitengewone dienst. 6 De ridderschap van een provincie mocht uit haar midden de vertegenwoordigers van de adel in de Staten van die provincie kiezen. Alle personen die door de monarch in de ridderschap werden benoemd traden hierdoor automatisch ook toe tot de adelstand. In 1814 konden alle provinciale gouverneurs een lijst indienen van personen die volgens hen in de ridderschap van hun provincie zouden moeten worden opgenomen. 7 Personen die nog niet van adel waren en een verzoek hadden ingediend om in de adelstand te worden opgenomen. Zie voor de voordracht van gouverneur Hultman: A.F.J. van Kempen, Gouvernement tussen Kroon en Statenfacties. De positie van vier gouverneurs in het politieke krachtenveld van Noord-Brabant 18131830 (Tilburg 1988), 65-66, tabel 3. 8 Zie hiervoor onder meer de artikelen van A.J. van Kempen: ‘De voet in de stijgbeugel. Een opstap naar het districtscommissariaat, 1840-1846’, De Vlasbloem. Historisch jaarboek voor Helmond VII (1986), 127-146 en ‘Een vervagend vooruitzicht op de weg naar vooruitgang. De mislukte opvolging van een oude practicus, 1847-1850’, De Vlasbloem. Historisch jaarboek voor Helmond VIII (1987), 41-67. Van Kempen besteedt in deze artikelen ook aandacht aan de mogelijke oorzaken van de relatief late adelsverheffing van Wesselman in 1841. Over de aankoop door zijn vader Carel

5

 

Mr. Antonius Josephus Lambertus Borret (1782-1858) was lid van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant en vanaf 1821 lid van de invloedrijke Raad van State.    

 

Hij was als Staatsraad goed bevriend met de Oranjes en voerde vele belangrijke opdrachten uit. Op 20 april 1842 werd hij benoemd tot gouverneur van Noord-Brabant in welke functie hij buitengewoon populair was. Tot zijn vrienden rekende hij zowel katholieken als protestanten. Als bestuurder deed hij zich kennen als koningsgezind en conservatief. In 1856 kreeg hij na herhaaldelijk verzoek zijn ontslag als ‘commissaris des konings’ (sinds 1850).9                                                                          

Frederik Wesselman (1746-1825) van de tienden van Maarheeze en Soerendonk gaat het artikel van Van Kempen: ‘Het landbouwhart en het zakeninstinct. De ontginningspleidooien en de tiendenaankoop van C.F. Wesselman in de Bataafse en Franse Tijd.’, De Vlasbloem. Historisch jaarboek voor Helmond X (1989), 171-203. 9 Zie hiervoor: A.F.J. van Kempen, ‘Antonius Borret (17821858) bestuurder’, J. van Oudheusden (red.), Brabantse

De afkoop van tienden

Verkoop van de tienden en het daarna teniet doen van het tiendrecht was een mogelijkheid om uit de problemen te komen. Wesselman was niet de enige tiendeigenaar die zijn tiendrecht verkocht aan de gemeente. Meer gemeentebesturen in de Kempen gingen over tot aankoop van de tienden in hun gemeenten. De tienden werden daarna nog een aantal jaren door de gemeente geheven om de koopsom af te lossen, waarna de tienden werden opgeheven. In andere plaatsen kwamen de tienden in handen van de boeren. In Tongelre kocht jonkheer J.J. Smits van Eckart namens de Tongelrese boeren de tienden op een veiling. Een zestal landbouwers nam daarna gemeenschappelijk de tienden in bezit en sloot met alle gebruikers en eigenaren van tiendplichtige gronden een contract af met als doel het teniet laten gaan van de tienden uit de jaarlijkse opbrengsten. Iedereen moest naar verhouding bijdragen in de koopsom van f 23.100,- en een aantal personen werd als beheerder aangewezen. In 1858 kon men met een groot dorpsfeest het feit vieren dat alle schulden waren afgelost en men kon stoppen met het heffen van tienden. Jonkheer Johannes Jacobus Smits van Eckart (1781-1847) was fabrikant te Eindhoven (de firma J.Th. Smits & Zonen) en onder meer lid van Provinciale Staten van Noord-Brabant en van de gemeenteraad van Eindhoven. In de jaren dertig en veertig van de negentiende eeuw behoorde hij zonder twijfel tot de rijkste inwoners van Eindhoven. Zowel in 1836 als in 1844 stond hij als eerste vermeld op een lijst van belastingplichtigen.10 Hij werd in 1841 in de adel verheven ter gelegenheid van het bezoek van koning Willem II aan Eindhoven.
                                                                         

biografieën : levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders 4 (1996), 33-37. 10 M.G.J. Duyvendak, Rooms, rijk of regentesk. Elitevorming en machtsverhoudingen in Oostelijk Noord-Brabant (circa 1810-1914) (’sHertogenbosch 1990), 348.

6

 

 Het fabriekscomplex ‘het Paradijs’ van de firma J.Th. Smits en Zonen te Eindhoven. In deze grote, geïntegreerde onderneming werd in 1820 in de katoenspinnerij een stoominstallatie van vier pk geplaatst. Toegeschreven aan J.A. Knip (1777-1847), gouache, particuliere collectie / dia MKE. 

Vanaf 1843 mocht hij zich officieel ‘Smits van Eckart’ noemen.11 De wet van 29 augustus 1848 vereenvoudigde de verkoop van domaniale tienden12 en die van 12 april 1872 verbeterde de afkoopbaarheid van particuliere tienden. Ondanks deze wetten nam de afkoop van tienden niet overal een hoge vlucht. In verschillende plaatsen deden boeren wel pogingen om de tienden aan te kopen en op termijn af te schaffen, maar zonder goede financiële voorzieningen was dit niet mogelijk.  

Verzet tegen de tienden

We zagen hiervoor al dat tiendplichtigen het recht van de tiendeigenaren soms juridisch  
                                                

11 Zie voor verdere gegevens over de familie Smits van Eckart onder meer J.M.P. van Oorschot, Eindhoven, een samenleving in verandering Deel I 1810-1920 (Eindhoven 1982) en Martin H.G. Op den Buijs, Eindhoven, open venster op Eckart (Hapert 1988). 12 Tienden in het bezit van Rijks Domeinen.

aanvochten. Er waren echter ook andere vormen van verzet mogelijk, zowel bij de verpachting als bij de inzameling. Bij de verpachting deed zich van oudsher een vorm van collectief verzet voor, het zogenoemde ‘monopolie’ vormen. De boeren uit een gemeenschap, vaak als enigen aanwezig tijdens een verpachting, konden door onderlinge afspraken de prijs laag houden. Deze praktijk was officieel verboden en nog in 1834 werd er een Besluit Gouverneur ter wering van kwade praktijken, welke bij gelegenheid der verpachting van tienden worden gebezigd uitgevaardigd.13 Mochten door deze vorm van verzet de tienden niet verpacht worden dan kwamen de kosten voor inzameling en verkoop van de producten op het bordje van de eigenaar. Tijdens de inzameling konden boeren individueel verzet plegen. Zij betwistten ter plaatse de omvang van de tiendklampen of                                                 

13 Duyvendak, ‘Boeren en collectieve actie’, 375, noot 33. 

7

eisten schriftelijke bewijsstukken van het tiendrecht. Ook konden zij niet melden dat de oogst tiendbaar was, deze zelf binnenrijden en daarna bij de autoriteiten als gestolen melden. Dit individueel ‘tiendweigeren’ kon uitgroeien tot een meer openlijke en collectieve vorm van verzet als het gepaard ging met optochten met ketelmuziek.14 

Openlijk verzet tegen de tienden

Deze openlijke vormen van verzet zien we vooral tot bloei komen in de jaren veertig van de negentiende eeuw. In 1848 werden de meeste heerlijke rechten in Nederland opgeheven, echter niet de tienden. In de landbouw ging het slecht in deze jaren. Na mislukte aardappeloogsten hadden ook de rogge en boekweit geleden onder de late nachtvorst. De tienden bedreigden daarom voor de boeren, gezien de geringe fysieke omvang van de oogst, in ieder geval het verkoopbare surplus (dat deel van de oogst dat niet voor eigen gebruik nodig was en dat zij daarom konden omzetten in geld) en wellicht nog meer. Vooral in het zuidoosten van de provincie, waar de nachtvorst het ergst had huis gehouden, weigerden boeren de tienden te pachten of ze boden een ‘spotprijs’. Er ontstond op veel plaatsen een gespannen situatie. Tiendinners werden met ketelmuziek verjaagd en sommige tiendeigenaren vreesden voor hun leven. De gouverneur zag zich genoodzaakt met hulp van militairen de rust te herstellen. Ook daarna bleven de boeren de tiendheffing zo veel mogelijk dwarsbomen door middel van de hiervoor genoemde vormen van verzet. Wesselman schreef hierover aan Borret: “De boeren zijn zeer goed geïnstrueerd, zij beginnen terstond de collecteurs te vragen door wie zij zijn
                                                

14 Ketelmuziek wordt in ‘Van Dale’ omschreven als: “geraas met potten, pannen, ketels enz., vergezeld van een oorverdovend geschreeuw, dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van lieden die overspel bedreven hebben of zich anderszins (hebben) misdragen in de ogen van de dorpsbewoners.” Een andere vorm is het zogenaamde ‘blazen op de hoorns’. Deze vormen van lawaai konden ook dienen als begeleiding van protesten van de bevolking tegen lokale autoriteiten en hooggeplaatste personen.

aangesteld, zij kunnen dit wel zeggen, maar hun bewijs als zoodanig niet vertoonen”.15 In 1849 werd al in juni op hoog niveau overlegd wat men kon doen om een herhaling van de ongeregeldheden van 1848 te voorkomen. De minister van Justitie16 en de procureur-generaal te ’s-Hertogenbosch voelden voor een militaire bezetting van die gemeenten waarin het niet tot een verpachting van de tienden zou komen, maar gouverneur Borret was hier tegen. Hij wilde alleen militair reageren indien er verzet de kop opstak bij de inzameling van de tienden.  Bij de verpachtingen werden in heel midden en oost Noord-Brabant extreem lage prijzen geboden of helemaal niets. Sommige autoriteiten vonden dat er krachtdadig moest worden opgetreden. Gouverneur Borret probeerde echter de tienden alsnog met hulp van de burgemeesters van de betreffende gemeenten onderhands te verpachten. Dit lukte bijna overal en slechts in een paar plaatsen moesten militairen de inzameling begeleiden. Ook in 1850 en 1851 deden zich nog problemen voor, maar deze waren duidelijk minder ernstig dan in de jaren daarvoor. In 1852 deden zich geen ‘wanordelijkheden’ meer voor bij de verpachting van de tienden. Gouverneur Borret noteerde in zijn jaarverslag over 1851: “Het voeren van regtsgedingen tegen de onwilligen en de gevallen uitspraken hebben de voortdurende werking van het tiendregt wel bevestigd, maar de afkeer tegen tiendheffing blijft nog in vele gemeenten voortduren”.17 Pas in de jaren negentig deden zich opnieuw ongeregeldheden voor.
                                                

15 Citaat afkomstig uit Duyvendak, ‘Boeren en collectieve actie’, 378-379. 16 De minister van Justitie was in juni 1849 jonkheer mr. Hendrik Ludolf Wichers (1800-1853). Hij was minister van Justitie in het kabinet-De Kempenaer gedurende de periode 4 juni tot 25 augustus 1849. Hij bracht tijdens zijn ministerschap de eerste Vreemdelingenwet tot stand. 17 Citaat afkomstig uit Duyvendak, ‘Boeren en collectieve actie’, 381.

 

Ga terug