De opvolging van burgemeester P. Bolsius van Geldrop in 1834

Heemkronijk jaar:2007, jaargang:46, nummer:4, pag:59 -67

DE OPVOLGING VAN BURGEMEESTER P. BOLSIUS VAN GELDROP IN 1834 

door: Sjaak de Waal 

Maire (1810-1814), schout (1814-1825), burgemeester (sinds 1825)

Aan het hoofd van de gemeente stond sinds 1810 een burgemeester, in de Franse tijd (1810-1813) maire genoemd. Deze titel werd bij de grondwet van 1814 in plattelandsgemeenten vervangen door schout (ofschoon ook wel de naam burgemeester werd gebruikt). Nadat een reglement van bestuur voor het platteland in de provincie Noord-Brabant van 8 mei 1819 diverse veranderingen had gebracht, voorzag de vaststelling van een nader reglement op het bestuur ten plattelande van 23 juli 1825 opnieuw in een aantal wijzigingen: de taken van de schout en de oude raad werden toen overgenomen door een burgemeester, twee assessoren en een gemeenteraad.1 

Geldrop had met de inlijving bij het Franse keizerrijk in 1810 een maire gekregen in de persoon van H. Vogelpoel (1785-1854). Deze, sinds 1814 schout geheten, legde in 1817 zijn functie neer. Zijn adjunct F. van den Heuvel (1780-1857) werd vervolgens tot schout van Geldrop benoemd en is dat ongeveer twee jaar gebleven. Hij werd in 1820 opgevolgd door schout P. Bolsius (1765-1835). In 1834 trad Bolsius, sinds 1825 burgemeester geheten, af als burgemeester van Geldrop. Hij overleed daar op 8 februari 1835 in de leeftijd van 69 jaar.  Bolsius zou in maart 1834 niet zozeer wegens zijn gevorderde leeftijd als wel op aandringen van de gouverneur van NoordBrabant om zijn ontslag hebben verzocht.2 De                                                 

1 W.G.M. van der Heijden en J.G.M. Sanders (eindred.), Noord-Brabant in de negentiende eeuw. Een institutionele handleiding, ’s-Hertogenbosch/Hilversum 1993, blz. 17-37.  2 J. Coenen, Alles wat hier leeft, spint, twernt of weeft. Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten, Geldrop 1987 (verder aangehaald als: Coenen), blz. 82-83, 113. J.C.M. van Stratum, Bevolking in beweging, 1750-1920. Historische demografie van Geldrop in economisch perspectief, Tilburg 2004 (verder aangehaald als: Van Stratum), blz. 80, 226-227.


gouverneur en de autoriteiten van justitie hadden hem zijn nalatige houding tijdens het zogenoemde ‘machineoproer’ in Geldrop kwalijk genomen. Toen drie plaatselijke fabrikeurs (H. Eijcken, A. van den Heuvel, E. Muyters) in het najaar van 1833 gezamenlijk een lakenscheermachine hadden gekocht, leidde dat tot grote ongerustheid onder de arbeiders. Zij vreesden een aantasting van hun werkgelegenheid en dreigden de machine te zullen vernielen. Zover kwam het echter niet. Wel braken er ongeregeldheden uit, die met steun van de veldwachter en door tussenkomst van toevallig aanwezige militairen konden worden bedwongen. Bolsius, als burgemeester van Geldrop toch de eerstverantwoordelijke voor orde en rust binnen zijn gemeente, had toen tegenover de buitenwacht volgehouden dat er niets aan de hand was. Hij had echter noch aan zijn superieuren gerapporteerd, noch maatregelen genomen om de onlusten tegen te gaan en het probleem via een schikking op te lossen.  

Arrondissementscommissaris (1814-1820), districtsschout (1820-1825), districtscommissaris (1825-1850)

Over de bestuurlijke kwaliteiten van dorpsburgemeesters werd in de eerste helft van de negentiende eeuw opvallend veel geklaagd door de districtscommissarissen.3 De
                                                                         

A.F.J. van Kempen, Gouvernement tussen Kroon en Statenfacties. De positie van vier gouverneurs in het politieke krachtenveld van NoordBrabant, 1813-1830, Tilburg 1988, blz. 120-121. Zie over Pieter Bolsius: Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Eindhoven. Doop-, trouw- en begraafboeken, Eindhoven, inv.nr. 14.5, folio 42v (15-05-1765). Burgerlijke Stand Geldrop, 1835, overlijden, akte 4 (09-02-1835). Zie over het ‘machineoproer’ W.J. van Exel, ‘Textielarbeiders tegen mechanisering: Een machineoproer in Geldrop in 1833’ in Heemkronijk, jrg. 23 (1984), nr. 2, blz. 48-63. 3 A.F.J. van Kempen, ‘Een emanciperend gewest: achterstand en ambities in bestuur en politiek’ in H.F.J.M. van den Eerenbeemt (eindred.), Geschiedenis van Noord-Brabant. Deel 1:
 58

districtscommissarissen waren in de plaats gekomen van de in 1814 aangestelde arrondissementscommissarissen, sinds 1820 districtsschouten geheten. Ze hebben vanaf 1825 hun functie uitgeoefend totdat met de provinciale wet van 1850 de indeling in bestuurlijke districten in Noord-Brabant verdween. De districtscommissarissen en hun voorgangers waren in wezen de opvolgers van de onderprefecten, de bestuurders uit de Franse tijd (1810-1813) tussen de prefect van het departement (de Franse provincie) en de burgemeesters. Ze stonden rechtstreeks onder de gouverneur (de latere commissaris van de koning/koningin). Ze waren geen bestuurders, maar toezichthouders en adviseurs, die uitsluitend surveilleerden en rapporteerden over de plattelandsgemeenten. De districtscommissaris bemoeide zich met het hele scala van onderwerpen betreffende de overheid. Alle correspondentie tussen de besturen van de plattelandsgemeenten en het provinciaal bestuur moest lopen via hem. Dit in tegenstelling tot de rechtstreekse contacten die de stedelijke besturen met de provincie onderhielden.4 

Geldrop ressorteerde onder het district Helmond en kreeg bij benoemingen in de gemeente voortdurend te maken met de bekwame mr. C.F. Wesselman (1780-1853), de kasteelheer van Helmond. Hij is zesendertig jaar in functie geweest als respectievelijk arrondissementscommissaris, districtsschout en districtscommissaris. Van alle commissarissen heeft hij het langst gediend, onder zes gouverneurs van Noord-Brabant.                                                                           

Traditie en modernisering, 1796-1890, Amsterdam/Meppel 1996, blz. 94-95. 4W.G.M. van der Heijden en J.G.M. Sanders (eindred.), NoordBrabant in de negentiende eeuw. Een institutionele handleiding, ’sHertogenbosch/Hilversum 1993, blz. 30-33. A. van Kempen, ‘De voet in de stijgbeugel. Een opstap naar het districtscommissariaat, 1840-1846’ in De Vlasbloem, historisch jaarboek voor Helmond, deel VII (1986), blz. 127-128. A.F.J. van Kempen, ‘Een emanciperend gewest: achterstand en ambities in bestuur en politiek’ in H.F.J.M. van den Eerenbeemt (eindred.), Geschiedenis van Noord-Brabant. Deel 1: Traditie en modernisering, 1796-1890, Amsterdam/Meppel 1996, blz. 86-87.   

 

 Wesselman werd door hen allen zeer gewaardeerd om zijn kwaliteiten. De inlichtingen die hij verstrekte waren meestal uitvoerig gemotiveerd en betrouwbaar. Gouverneur A.J.L. baron van den Bogaerde van Terbrugge (1830-1842) schreef dat hij Wesselmans adviezen “ongaarne zoude missen”. Zijn ambtgenoot en opvolger gouverneur mr. A.J.L. Borret (1842-1856) liet aan zijn vriend Wesselman, toen deze in 1848 te kennen gaf erg naar zijn pensionering te verlangen, weten: “Gij zijt een vraagbaak in alle praktische aangelegenheden, gij zijt vol kennis en ondervinding, gij hebt groot vertrouwen en invloed, en het is derhalve uw       pligt u niet aan het bestuur der provincie te onttrekken”.5                                                  

5 A. van Kempen, ‘De voet in de stijgbeugel. Een opstap naar het districtscommissariaat, 1840-1846’ in De Vlasbloem, historisch jaarboek voor Helmond, deel VII (1986), blz. 129-130. 

Burgemeesters en adjuncten in het district Helmond

Wesselman had in het begin van zijn loopbaan als commissaris, omstreeks 1814, al een “Tafereel” of staat aangelegd van de schouten en hun adjuncten in zestig gemeenten van zijn arrondissement.6 Daarin voert hij een allegaartje van deze functionarissen ten tonele. Hij noteerde er tevens beoordelingen van hun karakters, hun (on)bekwaamheden en hun gedragingen. Wesselmans beoordelingen van destijds zijn erg uitgesproken; ze onthullen indirect ook het nodige over de Helmondse kasteelheer zelf. Indien hij zich gerealiseerd had dat allerlei onderzoekers uit later tijd kennis van zijn schriftelijke uitlatingen konden nemen, zou hij zich in dit opzicht vermoedelijk heel wat terughoudender hebben opgesteld. 

F. van den Heuvel uit Geldrop karakteriseerde hij als: “een slecht immoreel mensch; pedant, eigenwijs, grootsch; zonder eenige bekwaamheid of talenten; een christen-jood; door alle ordentelijke lieden veracht”. Deze Van den Heuvel, de adjunct van schout H. Vogelpoel, is schout van Geldrop geworden toen Vogelpoel in 1817 vertrok. Na ongeveer twee jaar heeft hij de gemeente echter “schandelijk verlaten”. Desondanks droeg mr. C.G. Hultman (1814-1820), de eerste gouverneur van Noord-Brabant, met wie C.F. Wesselman bevriend was geraakt, F. van den Heuvel daarna nog als schout van het naburige Zesgehuchten voor. De minister ging met zijn benoeming echter niet akkoord. Uiteindelijk hebben beide dorpen vervolgens dezelfde schout gekregen in de persoon van P. Bolsius. Deze handelwijze van de gouverneur van  Noord-Brabant kwam niet zozeer voort uit  een gebrekkige advisering door commissaris Wesselman als wel uit de eigenzinnigheid van gouverneur Hultman zelf of van zijn hoofdambtenaren bij het gouvernement. 
                                                

6Brabants Historisch Informatie Centrum, ’s-Hertogenbosch (verder aangehaald als: BHIC). Archief van het Provinciaal Bestuur van Noord-Brabant, 1814-1920, inv.nr. 12187. 

Geldrop gold destijds overigens als een gemeente met veel interne moeilijkheden in het bestuur.7 

Lakenfabrikant F. Knaapen werd in 1834 de opvolger van burgemeester P. Bolsius van Geldrop. Na het vertrek van F. van den Heuvel uit Geldrop had Wesselman het raadslid Knaapen al naar voren geschoven, omdat Wesselman hem voor de functie van schout bijzonder geschikt achtte. Wesselmans advies werd toen echter niet overgenomen, want de nieuwe gouverneur, B.J. Holvoet (1820-1822), plaatste lakenfabrikant P. Fransen op de voordracht. Fransen bedankte echter voor de eer, zoals districtsschout Wesselman had voorspeld. Vervolgens werd de onbekende P. Bolsius uit Eindhoven in 1820 tot schout van Geldrop benoemd. Wesselman had bepaald geen hoge pet van Bolsius op. Hij bleef zich ergeren aan deze  schout/burgemeester, die hij betitelde als “de grootste wamelaar en confusionarius” die hij kende.8 Zodra duidelijk werd dat de bijna
                                                

7 Zie A.F.J. van Kempen, Gouvernement tussen Kroon en Statenfacties. De positie van vier gouverneurs in het politieke krachtenveld van Noord-Brabant, 1813-1830, Tilburg 1988, blz. 120-121. 8 Zie A.F.J. van Kempen, Gouvernement tussen Kroon en Statenfacties. De positie van vier gouverneurs in het politieke krachtenveld van Noord-Brabant, 1813-1830, Tilburg 1988, blz. 146. 
60 

zeventigjarige burgemeester Bolsius van Geldrop zou opstappen, kwam districtscommissaris Wesselman dan ook opnieuw voor zijn protégé, lakenfabrikant en assessor (wethouder) F. Knaapen, in actie. 

Gouverneur Van den Bogaerde van Terbrugge in ’s-Hertogenbosch stuurde naar districtscommissaris Wesselman in Helmond een vertrouwelijke brief d.d. 22 februari 1834 met als onderwerp het ambt van burgemeester in Geldrop en Zesgehuchten.9 De gouverneur refereerde daarin aan zijn onderhoud over de vervanging van burgemeester Bolsius. Kennelijk had de districtscommissaris al het nodige lobbywerk voor de benoeming van Knaapen verricht. Intussen was de gouverneur er echter achtergekomen dat assessor Knaapen, de beoogde nieuwe burgemeester, helemaal niet zo gunstig lag bij bepaalde inwoners van Geldrop. Knaapen zou, eenmaal benoemd zijnde, het burgemeestersambt voor zijn persoonlijke belangen aanwenden, zo was hun verwachting. Men had de gouverneur te kennen gegeven dat de ingezetenen het liefst raadslid en fabrikant Martinus Verhoeven tot burgemeester benoemd zagen worden. Gouverneur Van den Bogaerde van Terbrugge verzocht districtscommissaris Wesselman daarom zijn mening over deze zaak te geven. 

Goed geeft moed

De Helmondse commissaris had zijn reactie spoedig klaar. Verpakt in een ‘exposé’ van vier kantjes folio, zoals van Wesselman verwacht kon worden, stuurde hij zijn vertrouwelijk antwoord, gedateerd op 1 maart 1834, naar de gouverneur in ’s-Hertogenbosch. De ook tegenwoordig nog goed leesbare uiteenzetting van Wesselman bevat relevante, eigentijdse
                                                                         

In geen enkel woordenboek heb ik kunnen ontdekken wat een ‘wamelaar’ is. Vermoedelijk is het een door Wesselman zelf bedacht woord, evenals ‘confusionarius’, welk woord ook in geen door mij geraadpleegd woordenboek voorkwam, maar waarbij men zich nog kan indenken dat er iemand mee bedoeld werd die alles in de war schopt (van ‘confuus’ – verward, ongeordend).  9 BHIC. Archief van het Provinciaal Bestuur van NoordBrabant, 1814-1920, inv.nr. 12236 (22-02-1834).

informatie over de (textiel)geschiedenis van Geldrop. Daarom wordt hierna een deel van het antwoord van de districtscommissaris aan de gouverneur letterlijk aangehaald.10 
  

 “Toen UHEG.11 mij de eer aandeed, onlangs te Geldrop zijnde, over de eventueele vervanging van den burgemeester Bolsius te raadplegen, heb ik UHEG.12 te kennen gegeven dat de assessor Francis Knapen de eenige in die gemeente was die deze functiën naar behoren zoude kunnen waarnemen, doch heb er tevens bijgevoegd dat zijne benoeming aan eenige ingezetenen niet aangenaam zoude
                                                

10 BHIC. Archief van het Provinciaal Bestuur van NoordBrabant , 1814-1920, inv.nr. 12236 (01-03-1834). Het aangehaalde deel van het ‘exposé’ door C.F. Wesselman komt uit het ambtelijk archief van de districtscommissaris en is onderdeel van het minuut-exemplaar van Wesselmans antwoord aan de gouverneur. Wesselman schrijft de familienaam Knaapen in zijn brief consequent als Knapen. 11 UHEG. is de afkorting van U(w)HoogEdelGeboren = U = gouverneur Van den Bogaerde van Terbrugge in ’sHertogenbosch. 12 Zie noot 11.

wezen. De reden hiervan heb ik naauwkeurig nagegaan. Zij is mij voorgekomen deze te zijn.

Knapen is geen Geldroppenaar. Hij huwde voor omstreeks vijfentwintig jaren met de dochter van zekeren Van Stratum, lakenfabrikant te Geldrop, en vestigde zich aldaar. Destijds bepaalde zich het debiet13 der Geldropsche lakenen bijna uitsluitend tot de jaarmarkten, die door alle fabrikanten in grooten getalle afgeloopen wierden. Knapen was de eerste die zich hieraan onttrok. Hij zocht en vond winkeldebiet en bleef thuis. En zijne zaken gingen bijzonder goed, hetgeen bij anderen jalousie verwekte. Knapen, die veel ambitie [had], stak het hoofd omhoog. Goed geeft moed. Dit misviel insgelijks.  

Bij de uitbreiding zijner zaken wierd hij tevens voor Duitsche en Hollandsche handelhuizen kassier en commissionair in wolle en verfstoffen. Hij moest, zooals vanzelfs spreekt, crediet weigeren aan die fabrikanten welke het niet verdienden. En ongelukkig is het aantal van zoodanigen te Geldrop van [? De zin is onvolledig; Sj.d.W.] aanzienlijk. Anderen, wier acceptatiën onbetaald bleven, moest hij tot betaling noodzaken, wissels laten protesteeren etc.14 Dit is ook het middel niet om zich bemind te maken.” 

Fabrikeur-fabrikant

De reden waarom bepaalde inwoners van Geldrop niet op een benoeming van F. Knaapen tot burgemeester zaten te wachten, lag volgens de districtscommissaris dus vooral aan het feit dat Knaapen niet uit Geldrop afkomstig was. F. Knaapen werd in Asten
                                                

13 Debiet betekent hier afzet. 14 Een acceptatie als handelsterm is een verklaring die de verplichting meebrengt om een wissel op de vervaldag te betalen, door de betrokkene op de wissel gesteld en door hem ondertekend. Een wissel is een middel tot overdracht van geld, een gedagtekend geschrift waarbij de ondertekenaar iemand last geeft om een daarin uitgedrukte geldsom in een andere plaats, op of na zicht of op een bepaalde tijd aan een andere, genoemde persoon of aan diens order te betalen, met erkenning van ontvangen waarde of waarde in rekening. Een wisselprotest is een schriftelijke vaststelling door notaris of deurwaarder dat een wissel niet geaccepteerd of betaald wordt.

geboren.15 Zijn huwelijk met de dochter van lakenfabrikant Goort van Stratum had van hem in de ogen van zijn tegenstrevers nog geen echte Geldroppenaar gemaakt. De districtscommissaris zette in de brief precies uiteen wat F. Verhagen in allerlei publicaties en naderhand ook J. Coenen in zijn geschiedenis van Geldrop, daterend uit 1987, als opvallend gegeven hebben vermeld, namelijk dat er in Geldrop destijds geen fabrikeur te vinden was die zijn waren in een winkel verkocht. Alle producten werden verhandeld op jaarmarkten. F. Knaapen was de eerste fabrikeur in Geldrop die in commissie wol en verfstoffen ging verkopen aan andere fabrikeurs in het dorp en zijn stoffen aan huis in een winkel verkocht.16    

 

 Het door elkaar gebruiken van de woorden fabrikeur en fabrikant leidt hier mogelijk tot verwarring. Volgens het Groot woordenboek der Nederlandse taal van Van Dale (twaalfde, herz. dr., Utrecht/Antwerpen 1992) is ‘fabrikeur’ een verouderde term, gebruikt voor iemand die een fabriek exploiteert. Een ‘fabrikant’ is volgens hetzelfde woordenboek een eigenaar, ondernemer van een fabriek. In zijn lijvig proefschrift uit                                                 

15 Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, Eindhoven. Burgerlijke Stand Geldrop, 1862, overlijden, akte 59 (06-121861). 16 Zie o.a. F.B.A.M. Verhagen, ‘De Geldropse wollenstoffenindustrie’ in Heemkronijk, jrg. 24 (1985), nr. 2, blz. 50-58. Zie ook Coenen, blz. 113.

 2004 over de Geldropse bevolking in economisch perspectief gedurende de periode 1750-1920 hanteert J. van Stratum voor pakweg de eerste helft van de negentiende eeuw consequent het begrip fabrikeur, waarmee hij iemand bedoelt die de organisatie van de productie van de lakens in handen had. De term duikt volgens deze auteur in Geldropse schepenakten van 1728 voor het eerst op. Destijds was het een alternatief voor aanduidingen als kooplieden en lakenverkopers. In Tilburg heetten fabrikeurs kooplieden in wollen lakens. Gaandeweg zouden ze fabrikant genoemd worden.17 In dit licht valt het op dat Wesselman het in zijn uitvoerige vertrouwelijke brief aan de gouverneur van Noord-Brabant in 1834 uitsluitend heeft over ‘fabrikanten’ in plaats van over fabrikeurs. Fabrikeurs verenigden de functies van koopman en fabrikant in zich. Als eerste echte Geldropse fabrikant kan de Duitser (Johann) Heinrich von der Nahmer worden beschouwd. In 1831 nam hij hier de eerste stoommachine in een spinnerij in gebruik.18

  
Kwaad bloed

Er speelde nog een andere kwestie mee bij het verzet tegen een eventuele benoeming van F. Knaapen als burgemeester. In Geldrop was de schuurkerk in 1823 afgebroken nadat de rooms-katholieke inwoners van het dorp hun oude parochiekerk ten gevolge van de Staatsregeling van 1798 zonder moeilijkheden weer in bezit hadden gekregen. De oude kerk stond op de plaats van het huidige gebouw in het centrum (hoek Nieuwendijk/Kerkstraat, tegenwoordig deel uitmakend van de Heuvel). Volgens het schrijven van de (protestantse) districtscommissaris lag de schuurkerk aan het eind van het dorp. Daarmee werd een plaats op het kasteelterrein bedoeld, zuidwestelijk van het kasteel. De oude parochiekerk was in 1798 nog niet direct in gebruik genomen
                                                

17 Van Stratum, 79, 198. 18 W.J. van Exel, ‘Textielarbeiders tegen mechanisering: Een machineoproer in Geldrop in 1833’ in Heemkronijk, jrg. 23 (1984), nr. 2, blz. 49.

omdat zij allerlei gebreken vertoonde. De katholieken van Geldrop bleven voorlopig nog de schuurkerk op het kasteelterrein

 

 

    

 

 gebruiken.19 Door genoemde afbraak van de schuurkerk in 1823 was een nieuw probleem gerezen, want, zo schreef districtscommissaris C.F. Wesselman, “de publicatiën des zondags geschiedden toen aan het raadhuis, op het marktveld [= Grote Heuvel, d.w.z. (huidige) Heuvel] staande, waarnaast het huis van Knapen gelegen is, die herberg houdt. De herbergiers die bij de parochiale kerk woonden, verlangden van den burgemeester dat zij de publicatiën bij het uitgaan der misse aan de kerk zoude laten doen, waaraan de burgemeester de zwakheid had van toe te
                                                

19 Coenen, blz. 76, 95

geven. Knapen klaagde hierover bij mij en ik gaf last aan den burgemeester om de publicatiën daar te doen plaatshebben alwaar dit sedert onheuchelijke tijden gebruikelijk was geweest. Hoezeer deze zaak op zichzelve genomen bijna niets beteekent, is het toch zeker dat hierover te Geldrop zeer veel te doen is geweest en dat zij tegen Knapen veel kwaad bloed heeft gezet.” 

Een bezoek aan de districtscommissaris thuis

De districtscommissaris die, kort voordat hij zijn vertrouwelijke brief van 1 maart 1834 aan de gouverneur van Noord-Brabant schreef, nog een bezoek aan Geldrop had gebracht, was daarvan nauwelijks in Helmond teruggekeerd of  “twee notabele ingezetenen” van Geldrop dienden zich bij hem aan. Ze bepleitten bij de districtscommissaris een voordracht van Martinus Verhoeven of Arnoldus van den Heuvel als kandidaatburgemeester. Ze verklaarden dat P. Bolsius nog diezelfde dag om zijn ontslag als burgemeester van Geldrop zou verzoeken. Bij gouverneur Van den Bogaerde van Terbrugge in ’s-Hertogenbosch zouden ze bovendien voor eenzelfde voordracht gaan pleiten als nu bij hem, de districtscommissaris. Wesselman had de twee notabele Geldroppenaren daarop geantwoord dat hij in het geval van een vacature gehouden was een voordracht van twee of drie burgemeesterskandidaten te zenden naar de gouverneur en ook dat hij “het assessoraat [ = wethouderschap] als de kweekschool beschouwde waaruit de burgemeesters moesten genomen worden”. Een assessor, welke functie F. Knaapen toentertijd in Geldrop uitoefende, kreeg de gelegenheid om de belangen van de gemeente goed te leren kennen. Zonder er enige tegemoetkoming voor te genieten was een assessor onafgebroken voor de gemeente in touw. Assessoren hadden er daarom het meeste recht op om door de districtscommissaris te worden voorgedragen als burgemeester. F. Knaapen stond bij de districtscommissaris bekend als iemand die alle
vereisten voor burgemeester in zich verenigde. Hij had de belangen van de gemeente Geldrop als assessor steeds onbaatzuchtig behartigd en om die reden zou districtscommissaris Wesselman F. Knaapen dan ook als burgemeester voordragen. De districtscommissaris had er evenwel geen bezwaar tegen om aan zijn voordracht de namen van Martinus Verhoeven en Arnoldus van den Heuvel toe te voegen. Van een ontslag van burgemeester P. Bolsius, zo vervolgde de districtscommissaris zijn antwoord aan de notabele Geldropse bezoekers in Helmond, was hem echter nog niets gebleken. Hij wilde daarom zolang met zijn voordracht wachten.  

Dit antwoord van districtscommissaris C.F. Wesselman werd door de twee Geldropse notabelen niet erg op prijs gesteld. Ze wezen Wesselman erop dat, indien Knaapen benoemd werd, deze zijn gezag als burgemeester van Geldrop in het voordeel van zijn herberg zou aanwenden. De districtscommissaris gaf toen als reactie dat het een burgemeester wettelijk verboden was om ook een herberg te exploiteren. 

Een petitie en een verzoekschrift

Daags na dit bezoek kwam districtscommissaris C.F. Wesselman erachter dat “men reeds den vorigen avond te Geldrop met eene petitie, aan UHEG.20 gericht, van huis tot huis was rondgeloopen, waarbij verzocht wierd Martinus Verhoeven tot burgemeester te hebben”. Er zou bovendien uit Geldrop een afvaardiging naar ’sHertogenbosch vertrekken om een verzoekschrift aan de gouverneur van NoordBrabant te overhandigen. Martinus Verhoeven als burgemeester genoot ondanks alles toch de voorkeur van het Geldropse establishment. De elite van Geldrop, vooral leden van de traditionele, autochtone fabrikeurs/fabrikanten-families, maakte nu eenmaal
                                                

20 Zie noot 11. 

sinds jaren de dienst uit in het bestuur van de gemeente.21 Martinus Verhoeven (1794-1867) was de oudste zoon van de vroegere rentenier Joost Verhoeven. In 1835 was hij commissionair in wol, in 1843 bierbrouwer en tevens zaakwaarnemer van (Johann) Heinrich von der Nahmer, de eigenaar van de bekende stoomspinnerij in Geldrop.22 

 
Districtscommissaris Wesselman spande zich tot het uiterste in om de gouverneur van Noord-Brabant te overtuigen van de kwaliteiten van Knaapen als kandidaatburgemeester. Hij herinnerde de gouverneur daarom nog maar eens aan Wesselmans eerdere brief van 30 augustus 1832, waarin hij had uiteengezet hoe Knaapen de financiële warboel bij de gemeente Geldrop weer op orde had gebracht nadat de zaken door toedoen van burgemeester Bolsius helemaal in de soep waren gelopen. Wesselman voegde in zijn vertrouwelijke brief van 1 maart 1834 hieraan toe:

 
“De gemeentensraad te Geldrop, mijnheer de gouverneur, is zamengesteld uit menschen die, uitgenomen Knapen, geen denkbeeld van administratie hebben. Meermalen heb ik den raad gepresideerd, als wanneer de burgemeester tot verveelens toe veel sprak maar niets zeide en nooit voet bij stuk hield. De eenige die mij uitsluiting kon geven was Knapen.”

 
De districtscommissaris drukte de gouverneur van Noord-Brabant in ’s-Hertogenbosch  ten slotte op het hart om toch vooral voor Francis Knaapen als burgemeester te kiezen. De benoeming van iedere andere kandidaat zou niet minder dan een ramp voor de gemeente Geldrop betekenen: “Martinus Verhoeven is, voorzoover ik vernomen heb, een zeer braaf man. Hij is bij de laatste keuze met 1o.  january 1834 lid van                                                 

21 Van Stratum, blz. 226-231, 686. 22 Van Stratum, blz. 181, 191, 208, 376-377. 

 den raad geworden en heeft vroeger in geene administrative betrekking gestaan. Knapen is naar mijne overtuiging de eenige te Geldrop die de noodige geschiktheid heeft om burgemeester te zijn. Hij is voortvarend, driftig, ijverig en, ik ontveins het niet, eenigzins hooghartig. Zijne benoeming zal aan veelen onaangenaam zijn, doch zeker niet aan de meerderheid, zooals men getracht heeft aan UHEG.23 diets te maken. Indien Verhoeven, die als lid van den raad zeker niet meer dan twee raadvergaderingen heeft bijgewoond, tot burgemeester benoemd wordt, dan voorzie ik, vooral na het voorgevallene met de petitie, dat Knapen niet langer assessor zal willen wezen. Het gevolg hiervan kan niet anders zijn dan dat de secretaris Velse, die het niet aan kunde en eerlijkheid ontbreekt, doch een groot fondt van luiheid en slofheid bezit, alles zal moeten verrigten, of liever dat er niets afgedaan zal worden en de bestaande verwarring nog vermeerderen zal.24 Het is dus in het belang der gemeente Geldrop zelve dat ik de vrijheid neem den assessor Francis Knapen tot burgemeester van Geldrop en Zesgehugten voor te dragen.”

 
Vader en zoon Knaapen

Francis Knaapen werd kort hierna benoemd tot burgemeester van Geldrop en tevens van Zesgehuchten. Daarmee had districtscommissaris C.F. Wesselman uiteindelijk zijn doel bereikt. F. Knaapen heeft in Geldrop van 1834 tot 1838 bovendien de functie van gemeentesecretaris uitgeoefend.25 In 1855 zou hij als burgemeester van Geldrop

   
23 Zie noot 11. 24 Bedoeld wordt gemeentesecretaris Jacobus Velsen (17731837). Zie over hem: Coenen, blz. 71-73, 85-86, en Van Stratum, blz. 90, 177, 226-227, 549. “Een groot fondt van luiheid en slofheid”. Het woord “fondt” komt in geen door mij geraadpleegd woordenboek voor. Vermoedelijk is het hier als variant van ‘fond’ (grond), gebruikt in de zin van grondtoon (‘in die man zit een goed fond = de grondtoon van zijn karakter is goed’); “slofheid” , van ‘slof’ = nalatig, laks (‘de boel laten sloffen’). 25 Van Stratum, blz. 313.

 

 worden opgevolgd door zijn zoon Wilhelmus Knaapen (1825-1874), die van 1869 tot aan zijn dood in 1874 tevens de functie van gemeentesecretaris vervulde, nadat de vorige gemeentesecretaris van Geldrop, J.H. O’Reilly (1802-1869), was overleden. In de buurgemeente zou gemeentesecretaris J.B. van Gennip in 1855 F. Knaapen echter als burgemeester van Zesgehuchten opvolgen, toen F. Knaapen er na een conflict met de Zesgehuchtense raadsleden was afgetreden.26  Wilhelmus Knaapen leidde als lakenfabrikant mede het bedrijf van zijn vader, een onderneming die stilaan achteruitging en in 1873 nog maar drie werknemers telde. Verder bleek Wilhelmus Knaapen in genoemd jaar op de Heuvel in Geldrop een logement met zes kamers te beheren. Het zou als Hotel Knaapen tot 1955 blijven bestaan. Kennelijk was dit Hotel Knaapen een voortzetting van herberg De Ploeg, die Francis Knaapen al in 1811 exploiteerde. Francis Knaapen was overigens in 1816 ook winkelier in koffie, thee, tabak en snuif.27 

  
26 Coenen, blz. 83-86. Van Stratum, blz. 563. 27 Coenen, blz. 130. Van Stratum, blz. 313-314.  

 

 


 

 

 

 


 

Ga terug