Een zaak over de verkoop van turf uit het Molenschut te Leende, 1845-1846

Heemkronijk jaar:2007, jaargang:46, nummer:1, pag:3 -13

EEN ZAAK  OVER  DE VERKOOP  VAN  TURF  UIT HET MOLENSCHUT  TE LEENDE, 1845-1846 

door; Sjaak de Waal 

Voor het provinciaal hof van Noord-Brabant te ’s-Hertogenbosch (1838-1877), het latere gerechtshof, hebben twaalf Leendenaren terecht moeten staan.1 Ze waren aangeklaagd wegens allerlei strafbare feiten, variërend van diefstallen tot inbraken, vechtpartijen, brandstichting en smokkelarij. Behalve de genoemde vergrijpen werd een van die twaalf aangeklaagden, landbouwer Jan de Waal, beschuldigd van ongeoorloofde verkoop van turf en belastingontduiking. Tijdens mijn onderzoek naar strafzaken tegen Leendenaren in het archief van het provinciaal hof ging mijn bijzondere aandacht uit naar deze Jan, aangezien hij mijn betovergrootvader is. Hierna volgt een beschrijving van zijn rechtszaak.  

Het proces tegen Jan de Waal

Op 5 januari 1846 was Jan de Waal, 59 jaar oud, gedagvaard om voor het provinciaal hof in Noord-Brabant te ’s-Hertogenbosch te verschijnen.2 Het ging om een zaak in hoger beroep. Hij had een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Eindhoven van 31 juli 1845 aangevochten. Arrondissementsrechtbanken waren vóór 1886 in strafzaken bevoegd kennis te nemen van wanbedrijven waar een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar op stond. Verder
                                                

1 Zie Sjaak de Waal, ‘Streekgenoten voor het provinciaal hof in Noord-Brabant (2)’ in Heemkronyk, jrg. 45 (2006), nr. 4, blz. 65-67. 2 Brabants Historisch Informatie Centrum te ’sHertogenbosch (verder afgekort als: BHIC). Archief van het Provinciaal Hof in Noord-Brabant te ’s-Hertogenbosch, 18381877, daarna Gerechtshof  te ’s-Hertogenbosch, 1878-1939, (verder afgekort als: Prov. Hof), inventarisnr. 75, nr. 970 van de rol, 28-01-1846. Genealogisch onderzoek heeft uitgewezen dat mijn afstamming van deze betovergrootvader Jan de Waal (17861860) van vader op zoon te Leende als volgt verloopt: via J. de Waal (1815-1883), P.J. de Waal (1866-1920), J.A. de Waal (1901-1982) tot J.J.F. (Sjaak) de Waal (1942). 

oordeelde de arrondissementsrechtbank onder meer in belastingovertredingen en in bepaalde, in de wet genoemde overtredingen, zoals bedelarij, landloperij en souteneurschap.  
De zaak van Jan de Waal was van de arrondissementsrechtbank via de Hoge Raad naar het provinciaal hof verwezen. Het provinciaal hof kon in eerste en laatste instantie namelijk oordelen over alle misdaden, dat wil zeggen strafbare feiten waarop een lijf- of onterende straf stond, en daarnaast over voor beroep vatbare zaken waarover arrondissementsrechtbanken in eerste instantie vonnis hadden gewezen.3 Dat laatste was hier het geval. Op 25 november 1845 had het opperste gerechtshof van het land, de Hoge Raad der Nederlanden te ’s-Gravenhage, het vonnis van de Eindhovense arrondissementsrechtbank in het proces tegen Jan de Waal nietig verklaard en deze strafzaak doorverwezen naar het provinciaal hof voor een definitieve afdoening. Wat was er aan de hand?  
Jan de Waal uit Leende had een boete opgelegd gekregen omdat hij volgens de ontvanger van de belastingen op 13 januari 1845 te Geldrop een kar turf had verkocht in strijd met de voorschriften. Hij bezat daarvoor geen vergunning: hij was geen veen- of turfboer. In het bijzonder zou Jan de Waal in overtreding zijn geweest omdat hij zijn voor de kar gespannen paard, waarmee hij de turf vervoerde, niet voor de personele belasting van het dienstjaar 1844-1845 had opgegeven, zoals voor de uitoefening van een bedrijf verplicht was. Behalve de betaling van deze                                                  

3 Zie voor de geschiedenis en de organisatie van de rechtspraak W.G.M. van der Heijden en J.G.M. Sanders (eindredactie), Noord-Brabant in de negentiende eeuw. Een institutionele handleiding, ’s-Hertogenbosch/Hilversum 1993, blz. 45-74, met name blz. 54-57.
4   

 

 belasting aan de ontvanger had de arrondissementsrechtbank te Eindhoven aan Jan de Waal voor zijn vermeende vergrijp tegen de rechtsorde bovendien een boete van twintig gulden opgelegd, plus de betaling van de hele rechtsprocedure. 

Een gunstig vonnis

In januari 1846 kwam de beroepszaak tussen de minister van Financiën, de eiser, en Jan de Waal, de verweerder, bij het provinciaal hof voor. Er waren vijf getuigen à charge (ter belasting) gehoord en twee à decharge (ter ontlasting). Jammer genoeg zijn de verslagen van deze getuigenverklaringen niet bewaard gebleven. Ook Jan had op 23 januari 1846 voor het hof onder ede verklaringen afgelegd, waarvan de schriftelijke inhoud helaas evenmin bekend is. Mede op grond daarvan oordeelde het hof op 28 januari 1846 uiteindelijk dat wettig en overtuigend was bewezen: 
“…dat de gedaagde op den 13 january 1845 te Geldrop heeft verkocht eene kar zoogenaamde klotturf en het voor de kar gespannen paard waarmede hij die turf vervoerde destijds bijna vier jaren oud was; dat uit de beëedigde verklaring van twee getuigen ter ontlasting even wettig en overtuigend is bewezen dat die kar turf herkomstig was van een perceel land, den
gedaagde in eigendom toebehoorende en ter verbetering uit hetzelve gemoerd of gestoken, zooals zulks in die streken algemeen gebruikelijk is, terwijl de turf zelve voor de inwoners in den regel niet verkocht maar tot eigen gebruik opgetascht wordt; dat de gedaagde door de overlegging van het belastingbillet, benoodigd om die turf te steken, heeft bewezen dat hij slechts eene het eigen gerief benoodigde hoeveelheid turf gestoken had, welken voorraad hij volgens de beëedigde verklaring zijner naaste buren niet behoefde omdat hij uit het bosch van den heer van Sterksel, dat gerooid was, zooveel knuisten had opgedaan, dat zijn turf overbodig was geworden; dat hij anders nimmer turf verkoopt;  dat het paard door hem in zijn gewoon landbouwersbedrijf gebezigd wordt en hij overigens uit die turfmakerij geene broodwinning maakt. Overwegende in regte dat de gedaagde onder die omstandigheden niet kan worden gekwalificeerd [als] veen- of turfboer;  dat het door hem bij die gelegenheid gebezigde paard dus niet kan gezegd worden bestemd te zijn voor eene fabriek, nering enz. of zoodanigen anderen werktuigelijken arbeid als, de landbouw uitgezonderd, bij art. 20//6 der wet van 29 maart 1833 is bedoeld…” 4 
Jan de Waal was dus gewend om op zijn eigen land en voor zijn eigen behoefte turf te steken. Daar betaalde hij ook de verschuldigde belasting voor. Hij had het afgelopen jaar in het gerooide bos van de heer van Sterksel 5 zoveel knoesten of boomstronken uit de grond gehaald dat Jans eigen, voor brandstof bedoelde turf overbodig was geworden. Die had hij toen in Geldrop van de hand gedaan. De rechter was van oordeel dat de gedaagde, Jan de Waal, niet als veen- of turfboer kon worden beschouwd en dat het paard dat hij als landbouwer gebruikte niet diende voor de uitoefening van een bedrijf anders dan zijn eigen landbouwbedrijf. 
                                                

4 BHIC. Prov. Hof, inventarisnr. 75, nr. 970 van de rol, 28-011846. 5 Bedoeld is Franciscus Pompen, geboren te Leende, 8 oktober 1784, overleden te Sterksel, 9 februari 1863. Zie Anton van Oirschot, Sterksel. Een zaligheid apart. De geschiedenis van het meest merkwaardige dorp van Brabant, z.pl. z.j. (1983), blz. 29.
 5

Drukte om niets?

De huidige lezer vraagt zich in gemoede af waarom destijds zo’n drukte werd gemaakt over het al of niet geoorloofd verkopen van een kar turf door een particulier en over de belastingbetaling voor een paard dat gebruikt werd voor de uitoefening van een bedrijf. Was Jan de Waal aangegeven door een jaloerse burger, die hem ervan verdacht turf waar hij geen recht op had, gestolen turf, illegaal te verkopen? Had de ontvanger van belastingen nog een appeltje met hem te schillen? Verderop in dit artikel wordt op de vraag waarom Jan voor het gerecht heeft moeten verschijnen nader ingegaan.  
In onze maatschappij, waar dagelijks in het nieuws kennis wordt genomen van talrijke vonnissen voor zware overtredingen en misdaden, is het onvoorstelbaar dat zo’n futiele zaak tot een veroordeling door de arrondissementsrechtbank zou leiden, dat die zaak vervolgens via een protest bij de Hoge Raad verwezen zou worden naar een gerechtshof om daar ten slotte afgehandeld te worden. Jan de Waal was met succes in beroep gegaan. Hij werd onschuldig bevonden. De baas van de ontvanger van de belastingen, de minister van Financiën, de eiser, draaide voor de kosten van het proces op. Zo’n zaak roept natuurlijk vragen op over de handel en wandel van de aangeklaagde, vragen die men slechts door nader onderzoek in allerlei bronnen kan beantwoorden. Wie was de aangeklaagde? 
Een aantal familiegegevens

Jan de Waal was een zoon van Paulus de Waal en Petronella Smits (ook: Smets) uit Leende.6
                                                

6 Uit praktische overwegingen volgt hier alleen een opsomming van de meeste geraadpleegde genealogische bronnen voor de hoofdstukjes tot aan het kopje ‘De Jan de Waal-hut in het Molenschut’. Regionaal Historisch Centrum Eindhoven te Eindhoven (verder afgekort als: RHCe): Doop-, Trouw- en Begraafregisters (verder: DTB) Heeze, inventarisnr. 21.20, Huwelijken (verder: H), 1809, f. 69-70v. DTB Leende, inventarisnr. 24.11, H, 1772, f. 8; inventarisnr. 24.8, Dopen (verder: D), 1786, f. 10; inventarisnr. 24.8, H, 1809, f. 61. DTB Valkenswaard, inventarisnr. 42.7, H, 1739, f. 9v; inventarisnr. 42.11, H, 1739, f. 30; inventarisnr. 42.5, D, 1744,

Jan was er op 17 april 1786 geboren en op 30 april 1809 getrouwd met Odilia (of: Dilia) Anna de Win, dochter van Arnoldus de Win en Johanna Vesters uit Leende. Na het overlijden van Jans ouders in 1811 en 1815 volgde op 12 oktober 1815 een verdeling van de ouderlijke boedel van Paulus de Waal en Petronella Smits.7 Erfgenamen waren vier dochters van dit echtpaar, namelijk Johanna, echtgenote van landbouwer Wouter Maas, Elisabeth, weduwe van Peter van Geldrop, Adriana, echtgenote van wever Adriaan Vlassak, en Catharina, een nog ongehuwde dochter, plus de zoon des huizes, namelijk landbouwer Jan, echtgenoot van Odilia Anna de Win. Alle vijf genoemde kinderen erfden land in de wijk Oosterik. Zoon Jan erfde niet alleen percelen heide, maar ook groes (weiland) in de Schaveijen, akkerland in de Broekakker, en bovendien het ouderlijk huis met erf, waarin of waarbij hij toentertijd met zijn vrouw Odilia en vijf jonge kinderen al gewoond moet hebben. Het laatste onderdeel staat in de akte omschreven als: “een huysje en hof, groot tweeënzestigeneenhalve roede, gelegen als voor [= Oosterik], de eene zijde Jan van Luijk, de andere zijde Hendrik van Luijk, door de condividenten [= medeërfgenamen; letterlijk: medeverdelenden] waardig geschat honderd gulden”.  
                                                                        

 f. 26. Burgerlijke Stand Leende: Overlijden, 1811, akte 73; 1815, akte 20; 1859, akte 10; 1860, akte 11; 1883, akte 13; H, 1851, akte 13; 1853, akte 8; 1855, akte 1; 1889, akte 5. Bevolkingsregisters Leende, 1821-(1849), blad 1; 1849, inventarisnr. 24, blad 1; 1860-1869, inventarisnr. 3, blad 87; 1870-1890, inventarisnr. 5, blad 136.  Zie ook de uitgave Werkgroep Genealogie Leende van Heemkundekring De Heerlijkheid Heeze-LeendeZesgehuchten, Bax, zes eeuwen thuis in Leende en Leenderstrijp. Genealogie van de familie Bax, oorspronkelijk afkomstig uit Leende, Geldrop 1998, XVI-k en XVI-l-1 op blz. 111-113. 7 RHCe. Notariële archieven van Heeze, 1811-1895, inventarisnr. 5, akte van 12-10-1815.
6  

 

 

De oorsprong in het Zwanegat

In het gemeentearchief van Leende berusten huizenlijsten van het dorp over de periode 1766-1798, met vermelding van eigenaren en bewoners.8 Omdat de eerste drie lijsten, opgemaakt in de jaren 1766, 1771 en 1776, niet konden worden geraadpleegd door hun slechte staat of omdat ze niet op hun plaats lagen, was ik voor mijn onderzoek aangewezen op de laatste drie lijsten. In de jaren 1781, 1791 en 1798, staan onder Oosterik drie huizen genoemd met als eigenaren en bewoners achtereenvolgens Hendrik van Luijk (nr. 26), Paulus de Waal (nr. 27) en Dirk van Luijk (nr. 28). Uit de overlijdensakte van Petronella Smits, echtgenote van Paulus de Waal, weten we dat Jan van Luijk en Hendrik van Luijk naast de familie De Waal woonden; ze werden hiervoor al genoemd bij de verdeling van de ouderlijke boedel in 1815. Jan, 40 jaar oud, en Hendrik, 68 jaar oud, kwamen beiden op 27 september 1811 het overlijden van hun buurvrouw Petronella de Waal-Smits bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van Leende aangeven. De burgerlijke stand is in het grootste deel van ons land in 1811 ingevoerd op grond van een wet van de Franse keizer Napoleon. De akten waren aanvankelijk in het Frans. In de overlijdensakte van Petronella staat nog                                                 

8 RHCe. Archieven van de gemeente Leende, 1563-1945, inventarisnrs. 331-336.

vermeld dat zij overleden was “dans sa maison, dite het Zwaanegat”. Hoogstwaarschijnlijk ligt de Leendse oorsprong van deze tak van het geslacht De Waal in het Zwanegat, zoals het noordelijk stuk van de Broekerstraat tot aan de Oostrikkerdijk in de volksmond ook tegenwoordig nog heet. De vraag rijst  natuurlijk wat voor een huis de woning van de familie De Waal geweest mag zijn. Een huis genaamd ‘het Zwaanegat’ is, bij mijn weten, tot dusver in de geschiedenis van Leende onbekend. Ook de vermelding van de naam Zwaanegat in de genoemde overlijdensakte uit 1811 is de enige die ik in archivalia betreffende Leende ooit ben tegengekomen. Paulus de Waal, gedoopt te Valkenswaard op 8 juli 1744, blijkt eind 1771 van Valkenswaard naar Leende verhuisd te zijn om daar op 12 januari 1772 met de te Leende geboren Petronella Smits te trouwen.9 De ouders van deze Paulus waren Adriaan Jan de Waal, afkomstig uit Bladel, en Jenneke Paulus Migchiels of Jenneke Paulus Gerrits (ook: Jenneke van Heugten), afkomstig uit Someren. Beiden waren op 8 februari 1739 te Valkenswaard met elkaar getrouwd. 
                                                

9 RHCe. Archieven van de gemeente Leende, 1563-1945, inventarisnr. 373, 20-12-1771: ingekomen ontlastbrief uit Valkenswaard van Paulus Adriaansz. de Waal. 
 7

De buren in het Zwanegat

Uit verschillende akten blijkt dat Jan de Waal na zijn huwelijk op 30 april 1809 met Odilia Anna de Win is blijven wonen in of bij het ouderlijk huis in het Zwanegat, dat hij in 1815    

 

van zijn vader Paulus de Waal (1744-1815) zou erven. De aangifte van de geboorte op 2 december 1813 van zijn zoon Paul de Waal werd, zoals in de Franstalige akte te lezen is, gedaan in aanwezigheid van “Jean Theodore van Luyk, cultivateur”, 41 jaar oud, en “Henri van Luyk, cultivateur”, 70 jaar oud. Bij de aangifte van de geboorte op 31 maart 1815 van zijn zoon Jan de Waal was als getuige onder anderen weer aanwezig Jan van Luyk, bouwman, 44 jaar oud. De genoemde Hendrik en Jan van Luyk deden ook de aangifte van het overlijden op 27 juni 1815 van Jans vader, Paulus de Waal (1744-1815). In de overlijdensakte van landbouwer Hendrik van Luyk, die op 9 februari 1819 te Leende in de ouderdom van 75 jaar is gestorven, lezen we dat landbouwer Jan van Luyk, 48 jaar oud, buurman van de overledene, en landbouwer Jan de Waal (zoon van Paulus de Waal, 17441815), 33 jaar oud, eveneens buurman van de overledene, de aangifte van het overlijden hebben gedaan. Uit deze gegevens kunnen we afleiden dat Jan de Waal met zijn vrouw Odilia en hun kinderen zeker in de loop van het jaar
1819 nog in het Zwanegat hebben gewoond in of bij het ouderlijk huis van Jan. Een in het jaar 2006 gepubliceerd onderzoek van exLeendenaar Henk van der Heijden uit Valkenswaard heeft aangetoond dat ten tijde van de inrichting van het bevolkingsregister van Leende in 1821/1823 het gezin van Jan Dirk van Luyk woonde naast dat van Helena van Emmerik, weduwe van de in 1819 overleden Hendrik van Luyk.10 Tegenover de woning van Jan Dirk van Luyk in het Zwanegat lag in 1823 een zogenaamd ‘ledig erve’, waaronder we een gesloopt of vervallen pand kunnen verstaan. Misschien is dat de woning geweest die de familie De Waal bij de verhuizing destijds heeft verlaten. 

Naar de Langstraat

De in 1846 voor het provinciaal hof aangeklaagde Jan de Waal had in het Molenschut onder Leende een onderkomen gebouwd dat bekend zou worden als de Jan de Waal-hut. Het Molenschut (men zegt ook de Molenschut) is de naam van een gebied ten oosten van de bebouwing van het dorp en de Groote Aa, tussen de Oostrikkerdijk en Zevenhuizen, in de buurt waarvan tegenwoordig de asfaltweg (ruilverkavelingsweg) Molenschut loopt. Uit het eerste deel van de bevolkingsregisters van Leende blijkt dat Jan de Waal en Odilia Anna de Win in september 1821 woonden in de wijk Oosterik, aan de huidige Langstraat, op nummer 2. Behalve de ouders Jan en Odilia woonden daar toen ook hun kinderen Arnoldina, geboren in 1810, Peternella, geboren in 1812, Paulus, geboren in 1813, Joannes, geboren in 1815, Martina, geboren in 1818 en Petrus Joannes, geboren in 1820. Het gezin zou er met Gerardus, geboren in 1823, Antonius, geboren in 1825, en Elisabeth, geboren in 1828, worden uitgebreid. Kennelijk heeft Jan de Waal met vrouw en kinderen zijn woning in het Zwanegat niet lang vóór september 1821 verlaten. Het gezin staat ook                                                  

10 H.P.J. van der Heijden, Leende in 1823 en 1832, persoonlijk en per meter, Valkenswaard 2006, blz. 107-108, 116 en 119. 
8  

 

 

 

in het hoofdelijk invullingsregister van Leende uit 1849 nog ingeschreven aan de Langstraat op nummer 2, de locatie die zich anno 2007 ter hoogte van het adres Langstraat 9 bevindt. Het pand dat daar momenteel staat, oorspronkelijk een langgevelboerderij, die ingrijpend verbouwd is, dateert overigens pas van omstreeks 1928.11 Op 1 april 1849 woonden op die plek zes personen, die allen landbouwer of landbouwster werden genoemd, wat erop duidt dat de kinderen in het boerenbedrijf van hun ouders meewerkten. Die personen waren de ouders Jan de Waal en Odilia Anna de Win, plus hun ongehuwde kinderen Paulus (1813), Jan (1815), Antonius (1825) en Elisabeth (1828), welke laatste overigens als landbouwster-                                                 

11 H.P.J. van der Heijden, a.w., blz. 107. De huidige locatie is echter niet het adres Langstraat 7, maar het adres Langstraat 9. Het pand Langstraat 9 is beschreven op blz. 8 van een uitgave, Inventarisatie van monumenten in de gemeente Leende, door een commissie in opdracht van het college van B en W van Leende, januari 1990. 

leerling werd aangeduid. Zo was de gezinssituatie dus enkele jaren na het proces van 1846 voor het provinciaal hof te  ’s-Hertogenbosch. Zoon Paulus trouwde in 1851 met Anna Maria Prinsen, weduwe van Reinier  van Dommelen. In het bevolkingsregister, periode1860-1869, treffen we dit echtpaar aan in de Kattestraat te Leende. Dochter Elisabeth  trouwde in 1853 met Peter Bax, kuiper en kastelein. Zij vestigden zich in de Leenderstraat, de tegenwoordige Dorpstraat, waar ze een café dreven dat later als De Vier Linden bekendheid zou genieten. Zoon Jan trouwde in 1855 met Petronella van Velthoven, dochter van Franciscus van Velthoven (1795-1872) en Helena Bax (17991833) uit Leende.12 Door hiaten in de Leendse                                                  12 Zie de uitgave over de familie Bax van de Werkgroep Genealogie Leende van Heemkundekring De Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten, aangehaalde werk, XIV-g, 5 op blz. 89.
 9

bevolkingsregisters – het gedeelte van de wijk Oosterik uit de jaren vijftig van de negentiende eeuw en uit de periode 1860-1869 ontbreekt – kan niet worden nagegaan op welk adres Jan de Waal en Petronella van Velthoven direct na hun huwelijk zijn gaan wonen. In het bevolkingsregister van Leende uit de periode 1870-1890 vinden we Jan de Waal Janzoon en Petronella van Velthoven, met acht van hun kinderen, sinds 1 december 1869 in ieder geval geregistreerd in de wijk Oosterik op huisnummer A93. Zoon Antonius ten slotte trouwde in 1856, als laatste van de vier in 1849 genoemde kinderen, met Johanna Bakermans uit Zesgehuchten. Hij heeft te Leende gewoond op de ‘Tip’, een perceel kadastraal bekend onder sectie B, nr. 3207. Waar die locatie precies is geweest, kon niet worden nagegaan, maar de sectie B omvatte het gebied ten oosten van het dorp Leende, globaal gezien vanaf de Groote Aa. Het Molenschut en Zevenhuizen behoren tot de sectie B. Deze Antonius de Waal is in 1862 met zijn gezin van Leende naar Weert verhuisd.13 Dat gebeurde enkele jaren na het overlijden van zijn ouders in 1859 en 1860. 
De Jan de Waal-hut in het Molenschut

In het boek van Willem Iven en Teo van Gerwen uit 1974 over de natuur en het landschap van Leende komt de Jan de Waalhut ook ter sprake. Er staat te lezen: “In het vers geploegde land is de aftekening van de hut nog in de bodem te zien; de hut werd in 1883 afgebroken. De Jan de Waalhut en bijbehorende grond was de eerste ontginning in de Oosteriksche Heide.”14                                                  

13 RHCe. Burgerlijke Stand Zesgehuchten, Huwelijken, 1856, akte 1, 10 januari: huwelijk Antonius de Waal en Johanna Bakermans. Uit de geboorteregisters van Leende blijkt dat dit echtpaar naderhand te Leende vier kinderen heeft gekregen (zie RHCe. Burgerlijke Stand Leende, Geboorten, 1857, akte 2; 1858, akte 19; 1859, akte 35; 1860, akte 40). Volgens informatie aan mij destijds van de Leendse heemkundige J.R. (Sjef) van der Zanden (1896-1977) heeft het gezin op de genoemde ‘Tip’ gewoond en is het in 1862 van Leende naar Weert verhuisd. 14 Zie Willem Iven en Teo van Gerwen, Lind dè is de sgonste plats. Natuur en landschap van Leende, een Oost-Brabants dorp, Leende 1974, blz. 43.


Al moeten we hier onder hut ongetwijfeld een primitieve behuizing verstaan, de Jan de Waalhut zal een veestal annex simpele boerenwoning zijn geweest. De benaming hut voor woning werd in onze omgeving trouwens wel meer gebruikt, zoals voor de Heezer Hut, een oude herberg, en de bekende Aalster Hut    

 

 of Hut van Mie Peels, eveneens een herberg. Hoe de Jan de Waal-hut er mogelijk heeft uitgezien, toont een schilderij van een boerderij door G.F.M. (Gérard, Sjraar) van Meijl (1907-1990), die te Leende in de vorige eeuw actief is geweest.15 Van het schilderij bezit ik een foto, die ik in de jaren zestig van de vorige eeuw ooit heb gekregen van de bekende Leendse heemkundige J.R. (Sjef) van der Zanden (1896-1977).16 Achter op de foto heeft Sjef, wiens vrouw M.A. (Gonneke) van der Zanden-de Waal een kleindochter was van Jan de Waal (Janzoon, 1815-1883), een tekst                                                 

15 Zie over schilder G.F.M. (Gérard, Sjraar) van Meijl (19071990) het artikel van Piet Willems, ‘Een schilderstuk van de Vetpot in Geldrop’ in Heemkronyk, jrg. 45 (2006), nr. 4, blz. 73-79. 16 Zie over J.R. van der Zanden ook het artikel van M. Verhagen-van Draanen, ‘Bij het onverwachte heengaan van Sjef van der Zanden’ in Heemkronijk, jrg. 16 (1977), nr. 3, blz. 61-67.
10 

over de geschiedenis van de geschilderde boerderij geschreven. De letterlijke tekst luidt als volgt:   

 

 “Jan de Waal hut naar een schildering van G. v. Meijl  Zoals deze oorspronkelijk gelegen was op een perceel heide, groot 1.15.62 HA,  kad. Sectie B no. 1583 op het Molenschut onder de gemeente Leende. Zeer waarschijnlijk gebouwd door Jean de Waal, Pauluszn (coureur de paille),17 gehuwd met Diliande de Win in 1809. In 1883 ter plaatse afgebroken en in dezelfde trant opgebouwd door de kinderen van Jan de Waal, Jeanzn. op perceel Sectie A no. 2353 te Leende op Oosterik.                                                 

17 Wijlen J.R. (Sjef) van der Zanden (1896-1977) uit Leende schreef achter op de foto dat het beroep van Jean de Waal (1786-1860) coureur de paille was, waarmee hij misschien iemand in gedachten had die vrachten stro vervoerde. Hij moet echter een lees- of schrijffout gemaakt hebben, want in de Franstalige geboorteakte van Petronella de Waal staat duidelijk dat deze ‘Petronille’ te Leende geboren is op 21 februari 1812 als dochter van Jean de Waal, couvreur de paille (stro(dak)dekker), en Diliane de Win. In de Nederlandstalige geboorteakte van zijn zoon Jan van 1 april 1815 wordt vader Jan de Waal strooydekker genoemd (RHCe. Burgerlijke Stand Leende, Geboorten, 1812, akte 14, en 1815, akte 11).


Sinds 1889 bewoond door Francis de Waal, Janzn. en Elisabeth Bax. Van 1922 tot 1935 bewoond door J.R. v d Zanden en Maria Allegonda de Waal Fr.d. In 1935 verkocht aan Th. de Werdt gerestaureerd in 1946. [was getekend] J.R. v.d. Zanden.” 

Een geval van brandstichting

Het is opvallend dat in bovenstaande tekst over de Jan de Waal-hut geen melding wordt gemaakt van de brandstichting daar ter plaatse op 25 juli 1845. Toen ging de veestapel, bestaande uit maar liefst 25 runderen, geheel verloren. De Leendse burgemeester Hyacinthus van Dijk stuurde op 26 juli 1845 een door hem opgesteld, maar niet in het gemeentearchief bewaard gebleven procesverbaal naar de officier van justitie in Eindhoven “wegens den afbrand van eene in de heide staande beestenhut”.18 Hij gaf in zijn begeleidende brief de volgende toelichting:  “Jan de Waal, ten wiens verzoeke het verbaal is opgemaakt, heeft deze hut in de heide gebouwd en dezelve met vee bezet, teneinde aldaar eenige heide tot cultuur te brengen, welke hij van mevrouw Van Tuyll19 heeft ingenomen, doch nog niet aan zijn naam gebragt is. Dit wierd volgens publiek gerucht door vele ingezetenen van de hertgangen20 Oosterik onder Leende en Ven onder Heeze, aan welke hertgangen het zoogenaamde chijnsgoed dat hij zijn wil opdreef, buiten de overige bewoonders van die hertgangen, met lede ogen aangezien. Of dezen voorval het gevolg daarvan is, weet men niet, doch kan mogelijk wezen.” 
                                                

18 RHCe. Archieven van de gemeente Leende, 1563-1945, inventarisnr. 489, f. 35-35v. 19 Bedoeld is Johanna Catharina barones Van Tuyll van Serooskerken-van Westreenen (1776-1862) op het kasteel van Heeze. Zij was sinds 1843 weduwe. 20 Een hertganc betekent in het Middelnederlands het deel van een dorpsgemeente waarop het vee gezamenlijk weidt, de meent. Leende bestond vroeger uit drie gehuchten of herdgangen: de herdgang Oostrikkerstraat/Boschhoven, de herdgang Leenderstraat (het huidige centrum van het dorp) en de herdgang Strijperstraat (het gehucht Leenderstrijp). De inwoners van de herdgang Oostrikkerstraat/Boschhoven en de herdgang Ven (onder Heeze) hadden gezamenlijke rechten op het cijnsgoed waar Jan de Waal zijn vee weidde. Zie hierover ook R.J.I. Goossens, Inventaris van de archieven van de gemeente Leende, 1563-1945, Eindhoven 1985, blz. 1-5.
 11

Volgens de burgemeester van Leende had Jan de Waal dus zelf  in de hei waar hij vee hield, de hut, een veestal, gebouwd. Dat moet dan, zoals uit de perceelsgewijze kadastrale leggers kan worden opgemaakt, na 1832 zijn gebeurd. Maar hebben Jan en zijn gezinsleden ook daadwerkelijk in die zogenaamde hut gewoond? In twee delen van de bevolkingsregisters van Leende, het ene uit het jaar 1821, het andere uit het jaar 1849, komt alleen het huis aan de Langstraat, nummer 2, voor als het adres van Jan de Waal en Odilia Anna de Win met hun kinderen. Een registratie van de eventuele verblijfplaats van Jan de Waal in het Molenschut is in de Leendse bevolkingsregisters niet te vinden. Het is daarom moeilijk na te gaan óf en wanneer de zogenaamde hut van Jan de Waal in het Molenschut ooit het permanente verblijf van de familie is geweest. We weten dat er in 1845 brand is gesticht en dat de familie in 1849 nog in de Langstraat woonde. Na het huwelijk van hun zoon Antonius in 1856 bleven de ouders alleen in hun huis achter, totdat moeder Odilia in 1859 overleed en vader Jan ruim een jaar later, in 1860. 

De ‘Jan de Waal-hut’ aan de Voordenweg

Zoals we gelezen hebben, was Jan de Waal in hetzelfde jaar als dat van de genoemde brandstichting ook voor de Eindhovense arrondissementsrechtbank gedaagd wegens de betwiste verkoop te Geldrop van zijn kar met turf op 13 januari 1845 en het gebruik van een paard waarvoor geen belasting was betaald. Het ligt voor de hand om een verband te leggen tussen de rechtszaak tegen Jan in de jaren 1845-1846 en de brandstichting in de Jan de Waal-hut op 25 juli 1845. 
Wie de afbeelding bekijkt van de geschilderde boerderij die de Jan de Waal-hut zou voorstellen, krijgt niet de indruk dat het hier om “eene in de heide staande beestenhut” gaat, waarover de Leendse burgemeester in zijn brief van 26 juli 1845 aan de officier van justitie in Eindhoven schreef. Deze traditionele Noord-Brabantse
langgevelboerderij met erf is dan ook de in Oosterik opgebouwde versie van de oorspronkelijke Jan de Waal-hut uit het Molenschut, die in 1883 was afgebroken. Onderzoek heeft uitgewezen dat de boerderij heeft gestaan ongeveer ter plaatse waar zich tegenwoordig in Leende het huis met het adres Voordenweg 7 bevindt. Wijlen Sjef van der Zanden vermeldde in zijn genoemde tekst achter op de foto van het schilderij het perceel onder de sectie A, nr. 2353, in Oosterik als de plaats waar de in 1883 afgebroken Jan de Waal-hut door de kinderen De Waal na 1883 in dezelfde trant weer werd opgebouwd. De ligging van dit perceel komt overeen met die van drie oorspronkelijke percelen ten tijde van de inrichting van het kadaster van Leende in 1832, namelijk de percelen onder de sectie A, nrs. 796, 797 en 798, op naam van de kinderen van Jacobus Clerx aan de Voordenweg.21 Francis de Waal (zoon van Jan de Waal Janzoon) en Elisabeth Bax zijn er bij hun huwelijk – zij trouwden in 1889 – ingetrokken en hebben in deze ‘Jan de Waal-hut’ van het schilderij hun gezin gesticht. Evenzo de dochter van genoemd echtpaar, M.A. (Gonneke) de Waal, en haar man, J.R. (Sjef) van der Zanden. Laatstgenoemden hebben de boerderij na hun huwelijk in 1922 bewoond. De meeste van hun kinderen zijn er geboren. In de zomer van 1935, toen de boerderij was verkocht aan Th. de Werdt uit Leende, is het gezin Van der Zanden-de Waal naar de Langstraat verhuisd. Omstreeks 1950 is de woning afgebroken. De herbouwde ‘Jan de Waal-hut’ zal omstreeks de restauratie van 1946 of eind jaren veertig van de twintigste eeuw door Gérard/Sjraar van Meijl zijn geschilderd. J.R. (Sjef) en M.A. (Gonneke) van der Zanden-de Waal hebben het fraaie schilderstuk – het meet 48 x 37 cm en is linksonder gesigneerd met G. v. Meijl – van de schilder ten geschenke gekregen ter gelegenheid van een huwelijksjubileum. Het heeft steeds bij hen in huis gehangen, ook in                                                 

21 Met dank aan Henk van der Heijden uit Valkenswaard voor zijn onderzoek. Zie ook H.P.J. van der Heijden, aangehaalde werk, blz. 107 en 112.
12 

het verzorgingshuis Leenderhof waar ze hun oude dag hebben doorgebracht. H.E. (Riek) van Meijl-van der Zanden (1923) erfde het schilderij als oudste van het gezin. Er bestaat overigens nog een door G. van Meijl eerder geschilderde versie van de boerderij, die in het bezit is van een zus van H.E. van Meijl-van der Zanden.22    

Koeheerd in het cijnsgoed

Jan de Waal Pauluszoon (1786-1860) was koeheerd of koeienhoeder in het zogenoemde cijnsgoed, waar de inwoners van het gehucht de Ven (onder Heeze) en die van de Leendse wijken Oosterik en Boschhoven hun rechten hadden.23 Dit cijnsgoed bestond uit grond (heide, moeras, bos) in het zuidoosten van het Molenschut. Oorspronkelijk was deze grond van de kasteelheer van Heeze. Tegen betaling van een jaarlijks bedrag, de cijns, mochten de inwoners van de Ven, Oosterik en Boschhoven er gezamenlijk gebruik van maken, bijvoorbeeld om er turf en heideplaggen te steken of vee te weiden. Met de opbrengst van verkocht hout of turf werd onder andere de cijns voldaan aan de kasteelheer of -vrouw van Heeze. Hoewel de Staatsregeling van 1798 officieel een einde maakte aan de cijnsplicht, bleven de cijnsbetalingen daarna nog jaren doorgaan. Zogenaamde rotmeesters beheerden namens de rechthebbende inwoners het cijnsgoed. Zij stelden de koeheerden of koeienhoeders aan, die het jonge vee op het cijnsgoed weidden en, behalve dat ze de mest mochten gebruiken, daarvoor ook geld ontvingen. Jan de Waal Pauluszoon (1786-1860) was zo’n koeheerd. Het verklaart ook waarom er tijdens de brand in de Jan de Waal-hut in juli1845 een veestapel van 25 runderen verloren kon gaan. Kennelijk bleef het baantje in de familie, want Sis de Waal (vermoedelijk Jans kleinzoon Francis, de                                                 

22 Met dank aan H.E. van Meijl-van der Zanden, C.A. Ruttenvan der Zanden en Th. de Werdt, allen uit Leende, voor de inlichtingen over het schilderij en voor de andere gegevens. 23 Zie ook Werkgroep Historie (S. v.d. Zanden e.a.), Dyt gheyt aen der kyrcken van Leendt. Geschiedenis van Leende, Leende 1974, blz. 36-37, en R.J.I. Goossens, aangehaalde werk, blz. 2-3. 

vader van M.A. van der Zanden-de Waal) was, met Frenske/Franske de Win, de laatst bekende koeheerd van het cijnsgoed. Volgens de al eerder aangehaalde tekst van J.R. (Sjef) van der Zanden achter op de foto van het schilderij is de oorspronkelijke Jan de Waalhut in het Molenschut in 1883 afgebroken. Dit valt dan samen met het jaar van de dood van Jan de Waal Janzoon (1815-1883), die er met zijn gezin of familie bij zijn bedrijfsvoering waarschijnlijk nog gebruik van heeft gemaakt sinds zijn ouders overleden waren. Aan de eeuwenoude gebruiken in het cijnsgoed kwam door de Verbandregeling van 1928 definitief een einde. De grond werd verkocht. 
 

 

 Problemen in het cijnsgoed

Misschien had Jan de Waal Pauluszoon (17861860) wel de ergernis of jaloezie van verschillende rechthebbenden gewekt door te veel grond van het cijnsgoed voor eigen gebruik in beslag te nemen. Allerlei incidenten uit het verleden wijzen erop hoe gevoelig de zaken in het cijnsgoed soms lagen.24 Er ontstonden ruzies over het beheer, ruzies tussen de inwoners van de Ven (onder Heeze), Oosterik en Boschhoven onderling. Het is heel goed mogelijk dat het proces tegen Jan de                                                 

24 Jean Coenen, Leende. Geschiedenis van een dorp met een ondernemende bevolking, Leende 1997, blz. 67-70, 118-119, 222-223.
 13

Waal en de brandstichting in de Jan de Waalhut uit 1845 ook het gevolg van zo’n meningsverschil zijn geweest. Want waarom ontving de burgemeester van Leende anders nog een brief van ambtenaar Ribbius, controleur van de directe belastingen te Helmond?25 De controleur wees er met zijn schrijven op dat een bepaald artikel “der wet op de irreguliere veenderijen” bij het turfsteken strikt nageleefd diende te worden. De ingekomen brief van Ribbius dateert van 10 februari 1846. Dat was dus amper twee weken na het vonnis van 28 januari 1846, waardoor het provinciaal hof in Noord-Brabant te ’s-Hertogenbosch Jan de Waal in hoger beroep onschuldig had verklaard aan vermeende ongeoorloofde verkoop van een kar turf te Geldrop met gebruik van een paard voor het vervoer van de turf.  
Vijf jaar nadat hij de rechtszaak in hoger beroep voor het provinciaal hof had gewonnen, kreeg Jan de Waal het opnieuw                                                

 25 RHCe. Archieven van de gemeente Leende, 1563-1945, inventarisnr. 691. 

met de overheid aan de stok.26 Hij was door de veldwachter bekeurd omdat hij zijn vee had laten grazen op andermans weiland. In zijn boek over de geschiedenis van Leende vermeldt auteur Jean Coenen deze kwestie ook en schrijft hij: “De Jan de Waalhut was een min of meer illegale boerderij. Jan de Waal had in de Oostrikse heide nabij de Schutskooi een onderkomen voor vee. Hij hield daar runderen. Aangezien de hoogbejaarde veldwachter hem niet van de gronden van de heer van Heeze durfde te verwijderen, werd er niets tegen de hut ondernomen. De nieuwe veldwachter schreef in 1851 wel een boete uit tegen De Waal, maar die weigerde te betalen.”27 
Door het bovenstaande wordt duidelijk dat Jan de Waal iemand was die niet over zich liet lopen. Uit de stukken rijst wel het beeld van een eigenzinnig persoon, maar het kan natuurlijk ook zijn dat hij gewoonweg een dwarsligger geweest is.                                                 

26 RHCe. Archieven van de gemeente Leende, 1563-1945, inventarisnr. 489, f. 130. 27 Jean Coenen, aangehaalde werk, blz. 210. 

 

 

Ga terug