Jan IV Hertog van Brabant

Heemkronijk jaar:1962, jaargang:1, nummer:5,  blz.11 -17

Jan IV, hertog van Brabant

door: Jan Aerts

Jan IV; hertog van Brabant, verbleef in 1420 te Heeze, (onderwerp van de groep, waarmee de Heemkundekring i.s.m. de rijvereniging, aan de Brabantse Dag-optocht deelnam).

Hertog Jan IV was de zwakste onder de Brabantse Hertogen. Algemeen wordt hij afgeschilderd als een man met een klein verstandelijk vermogen, nauwelijks in staat zichzelf, laat staan zijn hertogdom te regeren. Bij de dood van zijn vader hertog Antony, die in 1415 sneuvelde, werd hij - dertien jaar oud- te Leuven ingehuldigd als hertog. Tot aan zijn meerderjarigheid in 1417 stond hij onder voogdij. De vele misstappen die deze hertog beging, waren vooral ook het gevolg van de gewetenloze, genotziekehofadel waarmee hij zich omringde. De jonge hertog, die zich overgaf aan allerlei uitspattingen, benoemde op de hoogste posten juist die adellijke nietsnutten, die zijn lage instincten het meest aanwakkerden.
De naam van Jan IV wordt in de geschiedenis altijd genoemd in de schaduw van Jacoba van Beieren. Deze vorstelijke figuur met haar mannelijk karakter is over bekend. Jacoba, in 1401 geboren als dochter van graaf Willem VI van Holland, Zeeland en Henegouwen en Margaretha van Bourgondië, kreeg in 1417 te Biervlied een nieuwe gemaal, Jan van Brabant,
aangewezen. Zij was toen al weduwe. Haar eerste echtgenoot, de Franse koningszoon Jan van Touraine, werd in 1417 vergiftigd. Korte tijd daarna stierf ook haar vader. Jacoba was nu erfgenaam van Holland, Zeeland en Henegouwen. Na de verloving in Biervlied werd op 10 maart 1418 te ’s-Gravenhage plechtig het huwelijk tussen Jan van Brabant en Jacoba van Beieren ingezegend. De jonggehuwden, die neef en nicht waren, hadden hiervoor pauselijke
dispensatie verkregen. Alle verwikkelingen rond dit omstreden huwelijk zullen we hier terzijde laten, en ons bepalen tot de verhouding tussen de echtelieden. Een verhouding die regelrecht aanleiding was tot het bezoek van Jan IV aan ‘s-Hertogenbosch en zijn verblijf in Heeze.
Het laat zich verstaan dat dit huwelijk niet werd gesloten uit liefde, of zelfs maar uit gevoelens van achting voor elkaar. De reeds door zijn losbandig leven geknakte hertog en de schone verstandige gravin van Holland waren geen partij voor elkaar. Hertog Jan, daartoe aangezet door zijn vrienden, maakte het leven van Jacoba tot een hel. De adellijke hofkliek met de schatmeester Willem van den Berge aan het hoofd, deden alles om de hertog tegen Jacoba op te zetten. Ridder Everhard ‘t Serclaes zette zelfs zijn eigen schone vrouw hier geheel voor in. Zij moest de hertog ophitsen tegen Jacoba. Gezien het zwakke karakter
van Jan IV had zij daarmee geen moeite. De ontevredenheid over het wangedrag van de hertog nam zienderogen toe. Het kreeg zelfs een dreigend aanzien. De schatmeester Willem van den Berge werd openlijk aangeklaagd wegens landverraad.
Maar ’s-hertogs gunsteling voelde zich veilig en stookte verder. Hij bracht de hertog er toe,
kokend van woede de kamer van zijn gemalin binnen te dringen en drie van haar vrienden, uit de goede Brabantse adel, te verbieden nog ooit een voet aan zijn hof te zetten. De heren die zich in hun eer gekrenkt voelden en de tijding elders vernamen, keerden spoorslags naar Brussel terug. Het volk eiste nu de verbanning van de schatmeester, en toen zijn oneerlijkheid aan het licht kwam, werd hij onbekwaam verklaard ooit nog een ambt in Brabant uit te oefenen. De ambtman van de Schepenbank te Brussel, ook een gunsteling van de hertog, weigerde dit vonnis voor te lezen, met het gevolg dat hij in de gevangenis werd opgesloten. Dit voorlezen was noodzakelijk om het vonnis geldig te doen zijn. De hertog weigerde echter een nieuwe ambtman te benoemen, waardoor de gehate schatmeester voorlopig werd gehandhaafd. Maar op 8 maart 1419 werd deze op zijn ziekbed vermoord.
Staatkundige oorzaken maakten de verhouding tussen de hertog en zijn gemalin nog slechter. In hetzelfde voorjaar moest Jacoba, in de steek gelaten door haar echtgenoot een zeer nadelig verdrag sluiten met haar oom, Jan van Beieren, de verkoren maar nog niet gewijde bisschop van Luik.
Het is in onze vaderlandse geschiedenis bekend als het verdrag van Woudrichem. Hierbij werden in schijn Jacoba's rechten op haar erflanden nog erkend, maar in werkelijkheid had zij alle macht verloren. Na de moord op Willem van den Berge was er een korte periode van verzoening tussen beide echtgenoten. Jacoba’s vijanden bleven echter op haar gemaal druk uitoefenen. De verstandeloze laffe hertog was in hun handen een gemakkelijke prooi.
De vrouw van Everhard ‘t Serclaes, de aantrekkelijke Laurette, moest hem opnieuw in hun kamp lokken. Men schroomde niet daarbij van de laagste middelen gebruik te maken. Ook Jacoba merkte iets van deze ongeoorloofde verhouding. En toen zij de hertog liet bespieden, vertrok deze plotseling, zogenaamd naar ‘s-Hertogenbosch, dat geteisterd werd door overstromingen en brand. In werkelijkheid was hij gevlucht naar het kasteel van Grobbendonck. Daar wachtten hem drie grote vijanden van Jacoba: de heren van Gaasbeek, Schoonvorst en Crayenheim. Hier werd besloten Jacoba’s vrienden en haar hofdames, uitgezonderd twee, te ontslaan en andere daarvoor in de plaats te stellen. Bepaald krenkend hierbij was de benoeming van de al eerder genoemde Laurette onder haar hofdames.

In Vilvoorde waar de hertogin toen verblijf hield, werd dit besluit voorgelezen. Nauwelijks was men daar van de verbazing bekomen, of de hertog zat al weer te paard op weg naar zijn slot te Forest. Jacoba reed hem onmiddellijk na. Zonder resultaat overigens, maar met dien verstande, dat zij haar hofdames, waarmee ze van haar jeugd af vertrouwd was geweest, tegen de Wil van de hofmaarschalk in, bij zich hield. Op het paasfeest van 1420 bereikten deze kleinzielige plagerijen een hoogtepunt. Bij een feestelijke maaltijd waarbij vele gasten aanzaten, werden alleen de Brabantse dames bediend en de Hollandse kregen niets. Jacoba's bevel om ook hen van eten en drinken te voorzien hielp niets. Jacoba's moeder,
Margarethe van Bourgondië, vertoefde in die tijd juist in Brussel. Toen zij had vernomen wat er gebeurd was, ging zij naar de hertog en bracht hem het schandelijke van zijn gedrag onder ogen. Hij wilde niet toegeven en schoof de schuld op zijn raadsleden, waarop Jacoba's moeder hem met heftige woorden zijn onridderlijk gedrag verweet. Daarop verzocht zij haar dochter het paleis te verlaten.

Deze vernederingen mocht zij niet langer verdragen. Zelf reed de oude hertogin naar de herberg De Spiegel, waar zij toen verbleef. Jacoba Wilde haar volgen, maar op uitdrukkelijk bevel van de hofmaarschalk was er voor haar paard noch wagen beschikbaar. Te voet en slechts gevolgd door een page, ging zij wenende door de straten van Brussel naar haar moeder. Zij was niet meer te bewegen tot haar echtgenoot terug te keren.
Staatkundig spitste de toestand zich eveneens toe. Jan IV verpandde buiten weten van Jacoba om, Holland, Zeeland en Friesland aan Jan van Beieren. Jacoba, hoogst verontwaardigd vooral tegen haar gemaal, vertrok naar Henegouwen. Haar oom, die zich had aangesloten bij de Kabeljouwsen, terwijl zijn nicht met hart en ziel de Hoekse partij was toegedaan, had onder een hoedje gespeeld met de verachtelijke aanhang van Jan IV. Trouwens Brabant was voornamelijk Kabeljouws gezind. Immers nergens waren de burgerrechten zo groot als juist daar. Ook keizer Sigismund, die uitbreiding van de Bourgondische macht wilde voorkomen, zal Jacoba’s erflanden, die zij van hem in leen had, liever in handen van Jan van Beieren. In 1418 hadden de keizer en Jan van Beieren al samengespannen tegen Jacoba's huwelijk. Zij waren het geweest, die Paus Martinus V hadden bewogen de dispensatie voor de echtverbintenis met Jan van Brabant in te trekken. De bul kwam toen te laat: het huwelijksfeest was toen al in volle gang.
De Brabantse steden en de adel waren door dit alles zeer ontstemd. Vele edelen en de steden, uitgezonderd ‘s-Hertogenbosch, tekenden op 15 augustus 1420 de bekende Leuvense Brief. Deze hield een scherpe afkeuring in van de daden van Jan IV. Filips de graaf van St. Pol, Jan's jongere broer, werd tot Ruwaard (regent) aangesteld. De hertog gaf nu, enigszins, toe aan de eisen van het volk. De gehate raadslieden werden ontslagen, maar de nieuwe waren niet veel beter. De graaf van St. Pol trachtte nog de echtelieden te verzoenen. Hertog Jan wendde echter een ziekte voor en verscheen niet. In waarheid was hij op 30 september naar ‘s-Hertogenbosch vertrokken, de stad die nog aan zijn kant stond.
Na een verblijf op het kasteel Herlaer begaf hij zich binnen de stad, om met zijn vrienden
overleg te plegen. Op 8 november verliet het hertoglijk gezelschap de stad om naar Helmond te gaan. Men had daar om huisvesting gevraagd. De heer moest daar krachtens leenplicht aan voldoen. In plaats van, zoals afgesproken, naar Helmond te gaan, nam het vorstelijk gezelschap zijn intrek op het kasteel te Heeze.
Waarom werd het aanvankelijke plan om naar Helmond te gaan gewijzigd? De bekende Helmondse historicus, J. Heeren, meent dat de oorzaak hiervan gezocht moet worden in de ondertekening van de Leuvense Brief door Jan van Berlaer, heer van Helmond. Op het kasteel van Heeze voegden zich nog verscheidene vrienden van Jan van Brabant bij het gezelschap. Van hieruit vertrok men later naar Maastricht en nog in hetzelfde jaar keerde de hertog terug in Brussel. In 1421 eindigde het ruwaardschap van Filips en nam Jan IV het bestuur weer op zich.
Over de rol die de heer van Heeze bij dit alles heeft gespeeld is niets bekend. Maar het is vrijwel zeker dat hij aan de zijde van de hertog stond. Jan van Horn, heer van Heeze-Leende, was in 1419 benoemd tot drossaard van Brabant, en zijn Bourgondische gezindheid kunnen we gemakkelijk afleiden uit de belangrijke hoffunkties die hij onder Jan Zonder Vrees en Philips de Goede bekleedde.
Uit bovenstaande blijkt duidelijk dat Jan van Brabant geen grote figuur was in de rij der hertogen. Toch verdient zijn naam genoemd te worden: hij is de stichter geweest van de universiteit van Leuven die sinds zij in 1426 haar poorten opende en duizenden studenten uit allerlei landen heeft opgeleid, tot op de dag van vandaag toe.
Verschillende Heezenaren hebben daar hun kennis opgedaan. We noemen hier slechts de twee meest bekenden:
Dirk Hezius, de geheimschrijver van Paus Adriaan VI en diens neef de H. Nicasius, een der martelaren van Gorcum. Alleen al omdat hij zijn naam hechtte aan de stichting van dat bolwerk van wetenschap mogen wij hem, terecht, een beetje trots inhalen in onze contreien.

Jan van Brabant stierf op 17 april van het jaar 1427 in de ouderdom van vierentwintig jaar. Jacoba van Beieren, die door haar vierde huwelijk met Frank van Borselen alle rechten op haar landen had verloren en in dat huwelijk nog een korte tijd van geluk had leren kennen, overleed in oktober 1436, nauwelijks vijfendertig jaar oud. Het waren enkele bewogen vorstenlevens, die maar kort duurden. 

Ga terug