Het passantenhuis in Heeze (2)

Heemkronijk jaar:2006, jaargang:45, nummer:2, pag:28 -37

HET PASSANTENHUIS IN HEEZE (2) 

door: Sjaak de Waal 

(In het eerste deel van dit artikel, verschenen in de vorige aflevering van Heemkronyk, jrg. 45 (2006), nr. 1, blz. 7-14, is ingegaan op de geschiedenis en de inrichting van de gevangenissen, het huis van bewaring ofwel het passantenhuis in Heeze; verder op de aanstelling van het college van bestuur en de cipier in het passantenhuis. Tot slot kwam de voedselvoorziening van gedetineerden ter sprake. In de noten zijn de volgende afkortingen gebruikt: BHIC (voor het Brabants Historisch Informatiecentrum, het voormalige rijksarchief, te ’sHertogenbosch); RHCe (voor het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven, het voormalige streekarchief, te Eindhoven); Gevangenisarchief Heeze (voor het archiefje Heeze, deel uitmakend van het fonds Archieven van de gevangenissen te Bergen op Zoom, Boxmeer, Boxtel, Ginneken, Grave, Heeze, Helmond, Heusden, Oirschot, Oss, Oudenbosch, Rucphen, Tilburg, Veghel, Waalwijk, Woudrichem en Zevenbergen, 1821-1921); Gemeentearchief Heeze (voor de Archieven van de gemeente Heeze over de periode 1575-1943)). 

Met ongedierte bezet

In de overeenkomst tussen de cipier en het college van toezicht over het huis van bewaring of het passantenhuis in Heeze was bepaald dat de cipier ervoor zou zorgen ‘de ligging en verdere stukken behoorlijk te wasschen en mede de vertrekken der gevangenis behoorlijk te reinigen’. Desondanks liet de hygiëne in het passantenhuis veel te wensen over. Te oordelen naar de klachten was het er ronduit een vuile bende. De commissaris van de koning voelde zich geroepen het college van toezicht in Heeze te waarschuwen wegens het op transport stellen van ‘onreine gevangenen uit het gesticht onder uw beheer’. Het college moest onderzoek doen bij de cipier en daarna de commissaris over de bevindingen inlichten. In zijn brief van 25 oktober 1852 aan het college van toezicht meldde de commissaris van de koning dat het huis van arrest in
Eindhoven hem had meegedeeld dat een daarheen overgebrachte gevangene, Antonius Wijst, vanuit Heeze in Eindhoven was gearriveerd, ‘die zoodanig met ongedierte was bezet dat hij van het hoofd tot de voeten is moeten gereinigd en van andere kleederen is moeten voorzien worden. Volgens verklaring van de gearresteerde zoude hij de onreinheid in het gesticht onder uw beheer hebben opgedaan hetwelk volgens zijn zeggen zeer onrein is.’ 10 

 

 Op 2 maart 1854 roerde de commissaris in ’sHertogenbosch in zijn brief aan de                                                

10 RHCe. Gemeentearchief Heeze, inv.nr. 1848 (onreine gevangenen, 07-12-? (jaar ontbreekt)); idem, inv.nr. 1850, 2510-1852 (klacht over A. Wijst).
 29

burgemeester van Heeze de kwestie weer aan. Hij had opnieuw een klacht uit Eindhoven ontvangen dat aldaar op 21 februari 1854 in zeer onreine toestand waren aangekomen uit de gevangenis van Heeze de gedetineerden J. Janssen en M. Siekens. De commissaris verlangde een onderzoek en wenste van de uitslag ervan op de hoogte te worden gesteld. Per brief van 4 december 1854 ontving de commissaris weer een klacht van het college van regenten over het huis van arrest in Eindhoven. De gedetineerden Barbara Bongaarts en Johannes Lommers waren in ‘onreinen staat’ vanuit Heeze naar Eindhoven vervoerd. Volgens hun verklaringen hadden ze dat ongemak in Heeze opgelopen. De klachten maakten kennelijk weinig indruk, want enkele jaren later wendde het college van regenten over het huis van arrest in Eindhoven zich andermaal tot de commissaris van de koning in ’s-Hertogenbosch. Dat college schreef op 10 september 1856 over vier vanuit Heeze getransporteerde gedetineerden ‘die zich in zoodanigen onreinen staat bevonden dat zij dadelijk geheel gezuiverd zijn moeten worden en van zuivere kleeding zijn moeten voorzien’. De meeste uit Heeze aangevoerde gevangenen klaagden over het ongedierte dat zij in het beddengoed van het passantenhuis aantroffen. Het was bekend dat bijna alle uit die plaats komende gevangenen in Eindhoven ‘met ongedierte zijn bezet zoodanig dat de meeste passanten eerst moeten worden gezuiverd en van andere kleeding voorzien alvorens op verder transport te worden gesteld’.11 Misschien moet bij deze klachten in aanmerking worden genomen dat cipier Jan van Gennip in 1857 was overleden en dat de gesignaleerde wantoestanden met diens eventuele slechte lichamelijke toestand te maken zouden kunnen hebben gehad.  
Het was er met de nieuwe cipier, de zoon van de overledene, echter niet beter op geworden.
                                               

11 RHCe. Gemeentearchief Heeze, inv.nr. 1850, 02-03-1854 (klacht over J. Janssen en M. Siekens); idem, inv.nr. 1848, 04-12-1854 (klacht over B. Bongaarts en J. Lommers); idem, inv.nr. 1850, 10-09-1856 (klacht regenten huis van arrest Eindhoven).

Het college van toezicht in Heeze ontving in december 1864 weer een schriftelijke klacht, nu rechtstreeks vanuit het huis van arrest in Eindhoven, over ‘den veroordeelden bedelaar Leonardus Beugels, die bij visitatie bleek in zeer onruime [moet zijn: onreine] staat te verkeeren, zoodanig dat hij geheel verzuiverd en van andere kleeding voorzien is moeten worden. Deze onreinheid schijnt hij in het passantenhuis te Heeze te hebben opgedaan en daar er deswegen meermalen klachten bij ons inkomen, moeten wij u uitnoodigen den cipier te gelasten om naauwkeurig toe te zien dat er voor het vervolg geene onreine gevangenen op transport worden gesteld.’12    

Een ontsnapping met gevolgen

De officier van justitie in Eindhoven, J. van Blarkom, schreef in een brief van 15 januari 1862 naar het college van toezicht van het huis van bewaring in Heeze over een ontsnapping uit de gevangenis. Hoewel gedeelten van de tekst van deze brief verloren zijn gegaan, kan er nog een reconstructie van het gebeurde worden gemaakt. De brief is hierna grotendeels letterlijk aangehaald. De weggevallen tekstgedeelten zijn aangegeven met […].13 
‘Johanna Lauf heeft mij gezegd dat zij gedurende zes dagen van haar verblijf in het huis van bewaring ten uwent door de vrouw van den cipier is gebezigd […] huiselijken arbeid, bepaaldelijk tot naaiwerk; dat […] ’s avonds van den dag harer ontvlugting de cipier […] zijne vrouw uitgaan zouden; dat zij wist dat n[…] haar alsdan ten zes ure zoude opsluiten; dat […] daarom de vrouw overgehaald had te huis te blijven […] onder belofte dat zij dan op koffij zoude tracteren […]; dat de vrouw daarop is te huis gebleven en door […] haar uitgezonden om [kofr…iken
                                               

12 RHCe. Gemeentearchief Heeze, inv.nr. 1851, 29-12-1864 (klacht over L. Beugels). 13 RHCe. Gemeentearchief Heeze, inv.nr. 1851, 15-01-1862.
30 

 

 

 (?): onleesbaar woord] te halen, van welke gelegenheid zij gebruik gemaakt heeft om te ont[vluchten (?)]. Is de toedragt zoo, dan acht ik toch in het alg[emeen (?)] belang dat de cipier zwaardere straf krijge dan eene enkele berisping en acht ik zelfs eene onthouding van tractement voor den tijd van twee maanden ofwel eene schorsing gedurende minstens veertien dagen niet te veel, zelfs niet genoeg, indien het aannemelijk ware dat de vrouw zich opzettelijk verwijderd hadde om den aanwezigen kleermaker gelegenheid te geven tot ontuchtige handelingen met Johanna Lauf, hetgeen ik echter niet geloof.’ 
Mijn interpretatie van deze brief met lacunes luidt als volgt: Johanna Lauf had tijdens haar detentie in Heeze voor de vrouw van de cipier aldaar naaiwerk moeten verrichten. De cipiersvrouw, die op een avond met haar man zou uitgaan, wat voor Johanna Lauf tot gevolg had dat ze om zes uur ’s avonds opgesloten zou worden, was door de gedetineerde Johanna overgehaald om thuis te blijven. De cipiersvrouw of Johanna Lauf (dit is door de ontbrekende tekst onduidelijk) had toen beloofd om een bakje koffie te zetten. Er moest wat gehaald worden waardoor
Johanna Lauf de kans kreeg om te ontsnappen. De cipiersvrouw zou zich destijds bovendien opzettelijk verwijderd hebben om de eveneens daarbij aanwezige kleermaker de gelegenheid te geven tot ontuchtige handelingen met de gedetineerde Johanna Lauf, wat de officier van justitie echter niet wilde geloven. 
De zaak was in het jaar voordat deze brief geschreven werd aan het rollen gebracht. De officier van justitie in Eindhoven had op 15 december 1861 een proces-verbaal naar de burgemeester van Heeze gestuurd ‘met verzoek bij terugzending te melden of er werkelijk, zooals de cipier beweert, geen conniventie (oogluiking) van zijn zijde bestaat; en of in allen geval – want dat er verregaande nalatigheid bestaat, erkent de cipier zelf – geen administratieve maatregelen ten zijnen aanzien noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld: berisping, schorsing enz.’ Jammer genoeg is de inhoud van het naar Eindhoven teruggezonden proces-verbaal onbekend, zodat het fijne van deze zaak niet te achterhalen was.14
                                               

14 RHCe. Gemeentearchief Heeze, inv.nr. 1849, 15-12-1861 (over proces-verbaal ontsnapping); idem, inv.nr. 1851, 20-12-1861 (brief  J. van Blarkom over ontsnapping).
 31

Hoe het ook zij, de ontsnapping van Johanna Lauf kwam cipier J.A. van Gennip en zijn vrouw duur te staan. Van Gennip werd voor twee maanden geschorst met inhouding van loon. Die schorsing ging op 1 maart 1862 in. De functie van cipier werd intussen waargenomen door Nicolaas Buys (ook gespeld als Buis), veldwachter van de gemeente Gemert. Deze had de voorkeur gekregen van de procureur-generaal boven de wachtmeester van de marechaussee. De officier van justitie in Eindhoven had in zijn brief van 5 februari 1862 aan de burgemeester van Heeze gevraagd welke persoon het beste tijdelijk de geschorste cipier in Heeze zou kunnen vervangen. De officier schreef: ‘Zoude de veldwachter Buys daartoe niet geschikt zijn? Hij schrijft vrij goed, gedraagt zich, naar ik meen, fatsoenlijk en is geen familie van de cipier.’ Na de periode van schorsing diende veldwachter N. Buys op 22 april 1863 een declaratie van ƒ 8,32 in voor twee maanden waarneming als cipier te Heeze à ƒ 4,16 per maand.15 

Gedetineerden uit de jaren 1851 en 1859

Enkele nog bewaard gebleven staten en een inschrijvingsregister geven inzicht in het aantal en de bijzonderheden van de gedetineerden die in het huis van bewaring of het passantenhuis van Heeze waren opgesloten. Bedoeld zijn de staten van gedetineerden uit het jaar 1851, perioden januari-maart en apriljuni, de staat uit het jaar 1859, periode oktober-december, en het inschrijvingsregister van gedetineerden, periode 1863-1870.16 De twee staten over de eerste helft van het jaar 1851 zijn opgesteld door brigadier J.D. Wijma van de marechaussee in Heeze, die zes jaar waarnemend cipier is geweest als voorganger van Jan van Gennip. Opvallend is dat de staat over oktober-december 1859 is ondertekend door de ‘verzorger van het huis van bewaring te Heeze’ A. van Gennip. Dit moet dezelfde                                                

15 RHCe. Gemeentearchief Heeze, inv.nr. 1851, 22-02-1862 (schorsingsbesluit cipier); idem, inv.nr. 1849, 05-02-1862 (tijdelijk cipier). BHIC. Gevangenisarchief Heeze, inv.nr. 24, 1604-1863 (declaratie tijdelijk cipier). 16 BHIC. Gevangenisarchief Heeze, inv.nr. 23 (over jaar 1851) en inv.nr. 24 (over jaar 1859 d.d. 11-01-1860).

persoon zijn als de in 1857 benoemde cipier Johannes Ambrosius van Gennip, die in het inschrijvingsregister van gedetineerden over 1863-1870 op veel plaatsen consequent ondertekent met J.A. van Gennip. 

 

In de eerste helft van het jaar 1851 verbleven 49 gevangenen kort in het passantenhuis van Heeze. In het laatste kwartaal van het jaar 1859 waren dat er 32. Onder de totaal 81 gedetineerden uit de genoemde tijd bevonden zich 71 mannen en 10 vrouwen. Van de vrouwen werden er 6 naar Gouda vervoerd, waar een vrouwengevangenis was, en 3 naar Ommerschans, sinds de eerste helft van de 19de eeuw bekend als dwangkolonie voor bedelaars, landlopers enz. Eén vrouw werd overgebracht naar Montfoort. Al die 81 gedetineerden onderbraken in Heeze korte tijd hun tocht naar strafinrichtingen of instanties in de volgende plaatsen: Alkmaar, Den Bosch, Eindhoven, Gouda, Haarlem, Hoorn, Leeuwarden, Leiden, Maastricht, Montfoort, Ommerschans, Roermond, Rotterdam en Utrecht. Een zekere Samuel Seligman, die zich niet bij de autoriteiten had kunnen legitimeren, werd op 24 april 1851 als ongewenste vreemdeling ‘over de grenzen des rijks’ gezet. Slechts 3 van die 81 personen zijn 2 nachten gebleven, de overigen vertrokken daags na hun aankomst alweer. Het passantenhuis in
32

Heeze kon dus met recht een doorgangshuis genoemd worden. De gevangenis zat in de genoemde perioden lang niet altijd vol: 1, 2 of 3 gedetineerden tegelijk was eerder regelmaat dan uitzondering. Van 26 op 27 december 1859 kende het passantenhuis in Heeze een maximale bezetting van 6 gevangenen. De delicten waarvoor de gevangenen waren opgepakt, liepen uiteen; ze varieerden van diefstal, landloperij, bedelarij en oplichting tot desertie, moord, verkrachting, mishandeling, maar ook het in omloop brengen van vreemde munt. 

De gedetineerden werden vanuit Heeze door de marechaussee naar hun volgende bestemming begeleid. Naar Eindhoven en Weert ging de tocht gewoonlijk te voet, zoals uit verschillende stukken is af te leiden. Er zijn enkele transportdeclaraties bewaard gebleven, maar door hun slechte staat zijn ze hier en daar moeilijk te lezen.17 Uit een declaratie van 16 mei 1857 is op te maken dat in het jaar 1856 35 kardiensten werden uitgevoerd naar Eindhoven. Allerlei inwoners van Heeze, wel 20 à 30 verschillende ingezetenen, werden in de loop van het jaar 1856 ingeschakeld bij het
                                               

17 RHCe. Gemeentearchief Heeze, inv.nr. 1848 (declaratie 16-051857) en inv.nr. 1851 (declaratie juni 1866).

gevangenentransport. Het ging per kar, bespannen met een paard, naar Eindhoven onder geleide van de marechaussee. Het betrof hier alleen gevangenen uit het passantenhuis in Heeze die ziek en niet in staat waren om de afstand te voet af te leggen. Voor 35 kardiensten naar Eindhoven werd, inclusief de verschuldigde tolgelden, ƒ 55,12½ gedeclareerd. Een rit Heeze-Eindhoven nam 2 uren in beslag. Een andere declaratie, over het jaar 1865, meldt 34 kardiensten vanuit Heeze ‘met zieke beschuldigde, veroordeelde gevangenen, welke door de marechaussee naar elders zijn overgebragt’. De afstand HeezeEindhoven van 11,2 mijl werd in dat jaar 28 keer afgelegd, de afstand Heeze-Weert van 19 mijl 6 keer. De tolgelden bedroegen 31 cent per kar naar Eindhoven en 48 cent per kar naar Weert. Het totaal van de declaratie over het jaar 1865 kwam op ƒ 88,50. Verondersteld wordt dat het steeds om retourritten ging. De dokter van Heeze onderzocht de gevangenen voor hun vertrek om vast te kunnen stellen of ze in staat waren om al dan niet te voet naar Eindhoven of Weert te gaan. Voor elke visitatie van een gevangene ving de dokter 30 cent. Toen dokter Th. Dupuis van Heeze op 24 januari 1864 was overleden, diende zijn weduwe I.M. Dupuis-Pans op 20 april 1864 nog een declaratie van ƒ 8,40 over het jaar 1863 in ‘wegens visitatie van 28 veroordeelde gevangenen’.18 

Gedetineerden in de periode 1863-1870

Het inschrijvingsregister van gedetineerden, periode 1863-1870, is incompleet omdat het met volgnummer 57 begint. Ook de nummering van gedetineerden vormt geen doorlopende reeks. Er zijn nummers overgeslagen. Omdat het register niet in het origineel, maar alleen op microfiche te raadplegen is, waren de gegevens soms moeilijk of helemaal niet te lezen. Daarbij komt dat het handschrift van de cipier, die verplicht was om regelmatig staten op te
                                               

18 RHCe. Gemeentearchief Heeze, inv.nr. 1845.
 33

stellen en een inschrijvingsregister bij te houden, hier en daar te wensen overliet.  

 

Afgezien van deze hiaten en gebreken konden in het geraadpleegde overblijfsel van het genoemde inschrijvingsregister 123 gedetineerden worden geteld. Alleen bij de laatsten van hen was het jaar van inschrijving opgetekend: 4 personen in 1867, 3 personen in 1868 en 2 personen in 1870, het jaar waarmee het register eindigt. Toch kan door de opgegeven data van aankomst en vertrek van de in dit register voorkomende gedetineerden gedurende een aaneengesloten periode van januari tot en met september in een bepaald, onbekend jaar een schatting van het aantal gemaakt worden. Het gaat in die 9 maanden van het bewuste, onbekende jaar dan om 59 gedetineerden in het passantenhuis van Heeze. 
Het inschrijvingsregister waarvan hier sprake is was een register modelnummer 1, dat in de periode 1842-1887 gebruikt werd in de huizen
van bewaring. Het volgens een bepaald patroon of model ingerichte register bevat veel uitvoeriger gegevens dan de eerder genoemde staten van gedetineerden. Behalve de naam van de gedetineerde werden er de namen van de ouders in opgetekend, verder de geboorteplaats en woonplaats, het signalement, de burgerlijke staat, het beroep, het geloof, de opleiding, de reden van vastzetting, vanwaar de gedetineerde gekomen was, waarheen deze vervoerd werd en dergelijke. Het is de vraag hoe betrouwbaar de door de cipier ingevulde gegevens in het register zijn. Sommige, die zijn nagetrokken op bijvoorbeeld laatste woonplaats, naam van de ouders of leeftijd, kunnen gewoon niet  kloppen. Dat hoeft niet steeds de schuld van de cipier te zijn. Men kan zich voorstellen dat de gedetineerden bij hun inschrijving zelf ook niet erg bereidwillig waren om persoonlijke gegevens mee te delen, gesteld dat ze van de  gevraagde informatie tenminste al notie hadden. Hoe zag de bevolking van het huis van bewaring of het passantenhuis in Heeze er  nu uit? De signalementen werden gebruikt om de gedetineerden met woorden te kunnen identificeren. Foto’s ontbraken nog. Maar de persoonsbeschrijvingen van de meeste  

 

gedetineerden, met als aanduidingen bijvoorbeeld: ovaal aangezicht, smal voorhoofd, gewone mond, bruin haar, gezonde kleur, spitse neus, ronde kin, ordinare (gewone) baard, laten, afgezien van bijzondere
34

 

kenmerken als: vlek op het rechteroog en litteken op de wang, de onderzoeker met de nodige vragen zitten. Hoewel het register niet overal goed te lezen was, kon van 120 ingeschrevenen worden vastgesteld dat het om 98 mannen ging en 22 vrouwen. Een onderzoek naar de leeftijd van 97 gedetineerden, van wie de gegevens leesbaar waren, leverde het volgende beeld op: 10 t/m 19 jaar: 17 personen (13 mannen, 4 vrouwen); 20-29 jaar: 36 personen (33 mannen, 3 vrouwen); 30 t/m 39 jaar: 26 personen (23 mannen, 3 vrouwen); 40 t/m 49 jaar: 9 personen (6 mannen, 3 vrouwen); 50 t/m 59 jaar: 6 personen (3 mannen, 3 vrouwen); 60 jaar en ouder: 3 personen (1 man, 2 vrouwen). Van deze 97 naar leeftijdscategorie ingedeelde personen hadden 18 gedetineerden opgegeven dat ze gehuwd waren, 79 van hen waren ongehuwd. De oudste van deze 97 heette P.J.B. Pommelet, een gehuwde man van 68 jaar, geboren in het Noord-Franse Givet, met als laatste woonplaats Maastricht.19 Hij zat vast wegens bedelarij, was op 26 augustus – het jaar is niet opgegeven – vanuit Maastricht voor één overnachting naar Heeze overgebracht en vertrok op 27 augustus vandaar weer naar de bedelaarskolonie Ommerschans in Overijssel. De jongste van het aantal van 97 was P.H.H. Haessen, een jongen van 11 jaar oud, geboren in Roermond.20 Zijn ouders waren onbekend en hij had lager onderwijs achter de rug. De knaap was op 4 februari 1870 onder verdenking van diefstal vanuit Leende in het passantenhuis van Heeze opgesloten. Op 27 februari 1870 vertrok hij als laatste gedetineerde van het passantenhuis naar Eindhoven. Van de 104 ingeschreven personen, van wie het kon worden nagegaan, bleken er 24 militair te zijn, 7 van hen waren buitenlanders. De militairen zaten vooral vast wegens desertie, meerderen ook wegens het verkopen van equipementstukken. Van de 100
                                               

19 BHIC. Gevangenisarchief Heeze, inv.nr. 27, inschrijving nr. 53. 20 BHIC. Gevangenisarchief Heeze, inv.nr. 27: inschrijving jaar 1870, nr. 2.


ingeschrevenen, van wie het kon worden nagegaan, waren 15 personen afkomstig uit Pruisen (Duitsland), België, Frankrijk of Zwitserland. Eén was er bijvoorbeeld geboren in Berlijn, een ander in Zürich. Opvallend veel gedetineerden bleken geboren te zijn in Maastricht, namelijk 24 van de 100 personen van wie de gegevens konden worden gelezen.  


 Diverse andere, niet in de Limburgse hoofdstad geboren personen, gaven bovendien Maastricht als laatste woonplaats op. Misschien waren ze in die stad ook gearresteerd. Bij 94 ingeschrevenen was ingevuld of ze al dan niet op school hadden gezeten: 71 gedetineerden bleken lager onderwijs genoten te hebben, terwijl 23 van hen daarvan verstoken waren gebleven. Ten slotte de gepleegde delicten waarvoor de gedetineerden vastzaten. Er konden 102 inschrijvingen worden onderzocht. Van dit
 35


aantal bleken de meeste gedetineerden wegens diefstal te zijn gearresteerd, namelijk 24 personen. Van de 102 zaten verder 22 personen in Heeze vast wegens bedelarij en 7 wegens landloperij. Ook kwamen er combinaties voor van bedelarij en diefstal (2 gevallen) en van bedelarij en landloperij (5 gevallen). 
Gezien het grote aantal in het begin van dit artikel genoemde huizen van bewaring in Noord-Brabant en het afnemende aantal gevangenen dat erin werd opgesloten, was het te voorzien dat het passantenhuis in Heeze op termijn zou worden opgeheven. Bij de laatste gedetineerden behoorden de gebroeders Abraham en Frans van Meene, beiden geboren in Budel, achtereenvolgens op 20 april 1850 en 20 mei 1852.21 Ze waren zonen van rijksambtenaar Abraham van Meene en Anna Marthaler uit Budel. Beide jongelui werden op 22 maart 1867 na een brandstichting in de boerderij van landbouwer Wilhelmus van den Berg te Leende in het passantenhuis opgesloten en vertrokken vandaar op 24 maart weer naar Eindhoven om berecht te worden. Voor het provinciaal hof in ’s-Hertogenbosch, het latere gerechtshof, zouden zij op 9 juli 1867 worden veroordeeld: Abraham van Meene tot een tuchthuisstraf van 5 jaar, zijn broer Frans, vanwege diens jongere leeftijd, tot een verblijf ‘in een verbeterhuis’ voor de tijd van 4 jaar.22 Volgens het inschrijvingsregister werden in het jaar 1870 nog twee gedetineerden in het passantenhuis van Heeze vastgezet. Eén van die twee, de allerlaatste, was de al eerder vermelde P.H.H. Haessen, een elfjarige knaap uit Roermond, betrapt op diefstal in Leende. De andere was de 33-jarige Jacobus Aarts, zoon van dagloner Arnoldus Aarts en
                                               

21 BHIC. Gevangenisarchief Heeze, inv.nr. 27: inschrijving jaar 1867, nrs. 1 en 2. RHCe. Burgerlijke Stand Budel, geboorten, 1850, akte 17 d.d. 20-04-1850, en geboorten, 1852, akte 27 d.d. 20-05-1852. 22 BHIC. Archief van het Provinciaal Hof in Noord-Brabant 1838-1877, daarna Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, 18781939, inv.nr. 97, rolnr. 3552, 09-07-1867.


Petronella Maas uit Leende.23 Deze op 13 april 1837 geboren Leendenaar zat van 13 op 14 januari 1870 vast wegens ‘wanbetaling ten laste van het rijk’. Hoe het verder met hem afliep, is niet nagegaan. In de marge van zijn Leendse geboorteakte staat de aantekening dat hij op 16 juni 1911 in Vught is overleden.  
Op 1 februari 1871 hield het passantenhuis in Heeze op te bestaan. De commissaris van de koning meldde op 17 januari 1871 aan het college van toezicht in Heeze dat hij daarover per brief van 14 januari 1871 door het ministerie van justitie was geïnstrueerd.24 Hij verzocht het college van toezicht om ‘de in het passantenhuis aanwezige liggingstukken en mobilaire voorwerpen welke geschikt zijn om nog langer te worden gebruikt, aan het college van regenten over het huis van arrest te Eindhoven te zenden’. Hij deelde mee dat de leden van het college van toezicht in Heeze en cipier J.A. van Gennip met ingang van 1 februari 1871 eervol uit hun betrekking zouden worden ontslagen. Afschriften van het besluit van de commissaris van de koning moesten worden verzonden naar het ministerie van justitie, de procureur-generaal ‘in dit gewest’, naar de commandant van de marechaussee in de provincie en naar het college van toezicht in Heeze, dat vervolgens ontbonden zou worden.  


BIJLAGE I

Hierna volgen twee lijsten van gedetineerden. Beide (van januari t/m maart 1851 en van april t/m juni 1851) zijn opgesteld en ondertekend door ‘brigadier kommandant der brigade maréchaussée’ Wijma, die zes jaar waarnemend cipier is geweest. Eerst wordt de datum van aankomst en vertrek in en uit het passantenhuis in Heeze vermeld, daarna de naam van de gedetineerde, vervolgens het gepleegde delict en ten slotte de plaats van de gevangenis waarheen de gedetineerde vanuit Heeze vervoerd moest worden. De betekenis van de afkorting O.M. achter verschillende plaatsnamen heb ik niet kunnen achterhalen. 
                                               

23 BHIC. Gevangenisarchief Heeze, inv.nr. 27: inschrijving jaar 1870, nr. 1. RHCe. Burgerlijke Stand Leende, geboorten, 1837, akte 14 d.d. 13-04-1837. 24 BHIC. Gevangenisarchief Heeze, inv.nr. 24, 17-01-1871.
36


Tijdens het eerste kwartaal: januari-februari-maart 1851 


2-3 januari: Versteegen (Johannes Jacobus), diefstal, naar Leiden;

2-3 januari: Luijken (?; onleesbaar) (Cornelis), diefstal, naar Leiden;

7-8 januari: Lishout (Hendrik), desertie, naar Maastricht O.M.;

14-15 januari: Paggels (Hermanus Hubertus), desertie, naar Den Bosch O.M.;

14-15 januari: Severens (Johanna Maria), vadermoord, naar Gouda;

17-18 januari: Klaassen (Andries), diefstal, naar Eindhoven;

20-21 januari: De Graaff (Bernard), desertie, naar Den Bosch O.M.;

25-26 januari: De Gruijter (Jacobus), desertie, naar Maastricht O.M.;

25-26 januari: Chassain (Willem), desertie, naar Maastricht, O.M.;

2-3 februari: Lemaire (Servaas), diefstal, naar Hoorn; 

2-3 februari: Quaedvlieg (Alexander), diefstal, naar Hoorn;

20-21 februari: Visker (Jean Henri), diefstal, naar Leiden;

20-21 februari: Helbeek (Gerrit), insubordinatie, naar Leiden;

20-21 februari: Holsgraaf (Johannes), desertie, naar Haarlem O.M.;

25-26 februari: Van den Akker (Francis), desertie, naar Maastricht O.M.;

26-27 februari: Alles (Jan Meindert), desertie, naar Den Bosch O.M.;

26-27 februari: Paulussen (Johannes Andreas), oplichterij, naar Hoorn;

26-27 februari: Daemen (Willem), valsheid in geschrifte, naar Leeuwarden;

26-27 februari: Molendijk (Willem), valsheid in geschrifte, naar Leeuwarden;

26-27 februari: Schepers (Christina), valsheid in geschrifte, naar Gouda;

8-9 maart: Smulders (Gerardus), diefstal, naar Leiden;

14-15 maart: Vliegen (Wijnandus Hubertus), diefstal, naar Leiden;

14-15 maart: Janssen (Andries), oplichting enz., naar Hoorn;

19-20 maart: Roedoe (Pieter), desertie, naar Maastricht O.M.;

19-20 maart: Damen (Jacob), desertie, naar Maastricht O.M.;

20-21 maart: Rommers (Hendrik), bedelarij, naar Ommerschans;

20-21 maart: La Haije (Louisa), mishandeling, naar Gouda.    


Tijdens het tweede kwartaal: april-mei-juni 1851 


6-7 april: Mabellis (Pierre), bedelarij en landloperij (beschuldigd), naar Eindhoven;

20-21 april: Feller (Augustinus Hubertus), valse getuigenis (veroordeeld), naar Leeuwarden;

20-21 april: Verhoef (Jacobus), desertie (beschuldigd), naar Den Bosch;

23-24 april: Seligman (Samuel), zich niet kunnende legitimeren (beschuldigd), naar: over de grenzen des rijks

; 2-3 mei: Colobon (Johannes), desertie (beschuldigd), naar Den Bosch;

2-3 mei: Massa (Petrus Johannes), desertie (beschuldigd), naar Den Bosch

; 2-3 mei: Van Dieren (Jacob), desertie (beschuldigd), naar Den Bosch;

2-3 mei: Boelhouwer (Antonius), desertie (beschuldigd), naar Den Bosch;

2-3 mei: De Jongh (Gerardus), mishandeling (veroordeeld), naar Hoorn;

2-3 mei: Dreessens (Hendrik), bedelarij (veroordeeld), naar Ommerschans;

7-8 mei: Werkhoff (Pieter), desertie (beschuldigd), naar Maastricht;

8-9 mei: Collignon (Antonius Jacobus), diefstal (veroordeeld), naar Leeuwarden;

14-15 mei: Rutten (Mathijs), desertie en diefstal (veroordeeld), naar Leiden;

14-15 mei: Beurskens (Johannes), verkrachting (veroordeeld), naar Hoorn;

20-21 mei: Otten (Hendrik), diefstal (veroordeeld), naar Rotterdam;

20-21 mei: Bloem (Pieter), diefstal (veroordeeld), naar Leeuwarden;

21-22 mei: Hompes (Reinier), doodslag (beschuldigd), naar Eindhoven;

14-15 juni: Derks (Johannes), bedelarij (veroordeeld), naar Ommerschans;

14-15 juni: Van Hall (Cornelis Hendrik), bedelarij (veroordeeld), naar Ommerschans;

14-15 juni: Schrijvers (Thomas), bedelarij (veroordeeld), naar Ommerschans;

14-15 juni: Verstappen (Anna Maria), diefstal (veroordeeld), naar Gouda;

20-21 juni: Peereboom (Johannes Arnoldus), diefstal (veroordeeld), naar Leeuwarden. 


BIJLAGE II

Lijst van gedetineerden te Heeze in het laatste kwartaal van het jaar 1859, opgesteld door cipier (‘verzorger van het huis van bewaring te Heeze’) A. van Gennip en akkoord bevonden door het college van toezicht, A.A. Deelen, burgemeester, G. van Asten, lid, L. Colen, lid. Eerst wordt de datum van aankomst en vertrek in en uit het passantenhuis in Heeze vermeld, daarna de naam van de gedetineerde, vervolgens het gepleegde delict en
 37


ten slotte de plaats van de gevangenis waarheen de gedetineerde vanuit Heeze vervoerd moest worden. 


1-3 oktober: Van Swamen (Hendrik), landloperij en verdacht van diefstal, naar Eindhoven;

2-3 oktober: Hendriks (Sophia of Josephina), bedelarij, naar Ommerschans;

2-3 oktober: Voetsteen (Marinus Johannes), desertie, naar Eindhoven;

2-3 oktober: Van Neer (Anna Maria), bedelarij, naar Ommerschans;

2-3 oktober: Coenen (Leonard), wegens het in omloop brengen van vreemde munt, naar Leeuwarden; 7-9 oktober: Van de Plas (Francis), bedelarij, naar Eindhoven;

8-9 oktober: Schaafsma (Meindert Oenes), diefstal, naar Leiden;

8-9 oktober: Brouwer (Johannes Jacobus), diefstal, naar Leiden;

13-14 oktober: Van Swamen (Hendrik), diefstal, naar Maastricht;

26-27 oktober: Mattijssen (Johannes), diefstal en landloperij, naar Ommerschans;

26-27 oktober: Van de Werd (Johannes Wilhelmus), bedelarij, naar Ommerschans;

1-2 november: Schuurmans (Gerardus), achterblijven van verlof, naar Maastricht;

2-3 november: Heynen (Jacob), wegens verschillende jachtdelicten, gewapend verzet tegen de agenten der gewapende macht en politie, naar Utrecht;

2-3 november: Kammerling (Matthias), diefstal, naar Utrecht;

2-3 november: Kempkens (Frans), diefstal, naar Utrecht;

20-21 november: De Lange (Levy David), diefstal, naar Leiden;

20-21 november: Brustes (Joannes), diefstal, naar Leeuwarden;

20-21 november: Puynen (Wilhelmus), bedrieglijke oplichting, naar Hoorn;

26-27 november: Konzen (Gerard), diefstal, naar Utrecht: officier van justitie en daarna overgebracht naar een werkhuis;

26-27 november: Scheyen (Johannes), landloperij, naar Utrecht: officier van justitie en daarna overgebracht naar een werkhuis;

26-27 november: Craft (Frederik), landloperij, naar Utrecht: officier van justitie en daarna overgebracht naar een werkhuis;

27-28 november: Otten (Johanna Maria Geertrudis), oplichting, naar Montfoort;

7-8 december: Kerssens (Johannes), opgevraagd door de officier van justitie te Roermond, naar Roermond;

9-11 december: Pifferons (Andries), te Eindhoven gedetineerd en gedagvaard voor het kantongerecht te Asten wegens benadelen der jacht [=stroperij?], naar Eindhoven;


11-12 december: Op het Veld (Godefridus Hubertus), diefstal, naar Alkmaar;

20-21 december: Van der Heyden (Karel Hubert), misbruik van vertrouwen, naar Utrecht;

26-27 december: Geelkens (Johannes), bedelarij, naar Ommerschans;

26-27 december: Gielissen (Anna Maria), bedelarij, naar Ommerschans;

26-27 december: Staal (Maria Margaretha), diefstallen, naar Gouda; 26-27 december: Welters (Margaretha), medeplichtig aan diefstallen, naar Gouda;

26-27 december: Lennaerts (Wilhelmus), diefstallen, naar Leeuwarden;

26-27 december: Schmitz (Petrus), diefstallen, naar Hoorn.                                          
38

Ga terug