Het passanten huis in Heeze (1)

Heemkronijk jaar:2006, jaargang:45, nummer:1, pag:7 -14

HET PASSANTENHUIS IN HEEZE (1) 

door: Sjaak de Waal 

In de loop van de tijd hebben zich op het gebied van de rechtspraak en het gevangeniswezen veel veranderingen voorgedaan. Belangrijk was de invoering van het Franse Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering na 1810, toen ons land bij Frankrijk was ingelijfd.1 Hierdoor kwam er eenheid van recht. Vóór die periode vielen rechtspraak en gevangeniswezen onder de verantwoordelijkheid van gewestelijke of lokale overheden. Door het van kracht worden van de Franse wetgeving in ons land werd het gevangeniswezen gecentraliseerd en werd het beheer van de gevangenissen een rijkstaak. Men onderscheidde toen verschillende soorten gevangenissen. Er zouden nog allerlei reorganisaties volgen. Zoals die van 1821, toen er strafinrichtingen kwamen voor langgestraften enerzijds en voor onveroordeelden en kortgestraften anderzijds. Tot de laatste categorie behoorden de huizen van bewaring, zoals er geruime tijd ook een in Heeze gevestigd is geweest. Dit waren inrichtingen waarin gearresteerden voorlopig werden vastgehouden in afwachting van hun berechting, waarin kleine straffen werden uitgezeten en waarin men gegijzeld werd
                                               

1 De gegevens over de organisatie van rechtspraak en gevangeniswezen alsook de gegevens over de desbetreffende archieven in dit inleidend gedeelte en het gedeelte onder het kopje ‘Gevangenissen in NoordBrabant’ zijn ontleend aan W.G.M. van der Heijden en J.G.M. Sanders (eindredactie), Noord-Brabant in de negentiende eeuw. Een institutionele handleiding, ’sHertogenbosch/Hilversum 1993, blz. 45-74; verder aan de inleiding van de Inventaris van de archieven van de gevangenissen te Bergen op Zoom, Boxmeer, Boxtel, Ginneken, Grave, Heeze, Helmond, Heusden, Oirschot, Oss, Oudenbosch, Rucphen, Tilburg, Veghel, Waalwijk, Woudrichem en Zevenbergen, 1821-1921, ’s-Hertogenbosch 1996, blz. 3-9, in het Brabants Historisch Informatiecentrum (BHIC) te ’s-Hertogenbosch. De hiervoor genoemde archieven worden verder in de noten aangehaald als: BHIC. Gevangenisarchieven Bergen op Zoom enz... of, indien het alleen over Heeze gaat, als: BHIC. Gevangenisarchief Heeze.

wegens schulden. Ze konden tevens dienst doen als verblijfplaats voor gedetineerden op weg naar een andere gevangenis en werden daarom ook passantenhuizen genoemd. In elk kanton moest een huis van bewaring gevestigd zijn. Heeze ressorteerde in de periode na 1810 geruime tijd onder de kantons Helmond (1811-1838) en Asten (1838-1877), in welke plaatsen ook huizen van bewaring waren.  

Gevangenissen in Noord-Brabant

Gedurende het grootste deel van de negentiende eeuw bestonden er in NoordBrabant 32 gevangenissen. In de volgende 29 gemeenten van deze provincie waren alleen huizen van bewaring gevestigd: Alphen en Riel, Asten, Bergeyk, Bergen op Zoom, Bladel, Boxmeer, Boxtel, Geertruidenberg, Grave, Heeze, Helmond, Heusden, Hilvarenbeek, Hooge en Lage Zwaluwe, Klundert, Oirschot, Oosterhout, Oss, Oudenbosch, Rijsbergen, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Tilburg, Uden, Veghel, Waalwijk, Woudrichem en Zevenbergen. In vergelijking met het aantal gevangenen bevonden zich in Noord-Brabant veel te veel huizen van bewaring. Het ene na het andere werd op den duur dan ook opgeheven. Het huis van bewaring van Heeze bijvoorbeeld in 1871; die van Boxtel, Grave, Oudenbosch, Rucphen en Woudrichem in 1877. Het laatste, dat van Boxmeer, bleef  bestaan tot 1922.  
De organisatie van het gevangeniswezen, zoals beschreven in verschillende historische overzichten, is soms moeilijk te volgen. De gang van zaken wordt daaruit niet altijd even duidelijk. De gegevens zijn zelfs wel eens tegenstrijdig. In de inleiding op de inventaris van de geraadpleegde gevangenisarchieven staat bijvoorbeeld dat het huis van bewaring van Ginneken in 1861 gesloten werd en dat van Heeze in 1877. De geraadpleegde institutionele handleiding over Noord-Brabant
8

in de negentiende eeuw laat het bestaan van een huis van bewaring in Ginneken echter onvermeld zoals in de bovenstaande opsomming van 29 gemeenten te zien is. Maar uit de gevangenisarchieven blijkt dat van het huis van bewaring in Ginneken wel een pak ingekomen stukken uit de periode 1821-1861 is overgeleverd. Geraadpleegde stukken van het huis van bewaring in Heeze geven daarentegen informatie over de sluiting van de gevangenis van Heeze in 1871 in plaats van 1877.2 

De gevangenis in Heeze

Vóór de Franse tijd, d.w.z. vóór het jaar 1810, waarin het beheer van de gevangenissen een rijkstaak werd, beschikte Heeze over een gevangenis in de oude kapel van Eymerick. Op die plaats, aan de Kapelstraat 50, bevindt zich tegenwoordig het kerkgebouw van de Protestantse Gemeente Heeze c.a. De kapel   

 

 

van Eymerick werd vroeger als een soort raadhuis beschouwd en ging na 1648 dienst doen als raadhuis voor de hele heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten. De vergaderingen werden in het koor gehouden.                                                  2

Zie BHIC. Gevangenisarchieven Bergen op Zoom enz…, inv.nr. 17, en BHIC. Gevangenisarchief Heeze, inv.nr. 24, 17-01-1871. 

 

 

Ook deed het koor dienst als school. De kapel bevatte verder een niet al te solide ruimte waar gevangenen tijdelijk in konden worden opgesloten.3 In het kasteel van Heeze bevond zich eveneens een gevangenis. Misschien is de gevangenis die op de kadastrale kaart van Heeze uit het jaar 1832 staat aangeduid achter de kapel van Eymerick (vanaf de Kapelstraat gezien achter de protestantse kerk) een opvolger geweest van de vroegere gevangenissen in de raadkamer en in het kasteel. In het kadastraal register van Heeze uit 1832 staat als eigenaar van het perceel waar het ‘gevangenhuis’ op voorkomt, de naam van J.D. baron van Tuyll van Serooskerken vermeld. In het kadastraal register van 1882 is  op dat perceel geen gevangenis meer te vinden.4 Die was inmiddels verplaatst naar de marechausseekazerne, want uit de archiefstukken blijkt dat zich daar ook een huis van bewaring, een tijdelijke gevangenis dus, heeft bevonden. Een brigade
                                              

  3 J. Coenen, Heeze. Geschiedenis van een schilderachtig dorp, Geldrop 1998, blz. 86, 187 en 198. 4 Regionaal Historisch Centrum Eindhoven te Eindhoven (verder RHCe). Kadastraal archief gemeente Heeze: Oorspronkelijke Aanwijzende Tafel en Minuutplan van de gemeente Heeze, 1832, sectie F (kaart F1-1), perceel nummer 2725. Aanwijzende Tafel van de gemeente Heeze, 1882 e.v.
 9

marechaussee is lang in Heeze gestationeerd geweest op verschillende plaatsen. Er zijn gegevens over kamerhuur van de gendarmerie in het huis van de weduwe van Jan Guitjens aan het begin van de Boschlaan, links, in de periode 1811-1812. Gegevens ook over een huurcontract van ƒ 180,- van de gemeente Heeze met de weduwe van Jan Deelen in 1821. Door het ontbreken van een geschikt lokaal had men eerder de manschappen in diverse huizen, kamers en stallingen onder moeten brengen.5 In een declaratie van 10 maart 1858 werd ƒ 0,55 in rekening gebracht wegens arbeidsloon voor A.Verberne. Deze had het huis van bewaring of het passantenhuis opgeknapt door het te witten. Het bedrag voor de geleverde kalk was voorgeschoten ‘uit het fonds der kazerne marechaussee van 1857’. In een brief van 30 september 1865 aan gedeputeerde staten van de provincie schreef de burgemeester van Heeze over de begroting van kosten in verband met vernieuwingen en verbeteringen van de marechausseekazerne. Hij berekende waarop de huur van het gebouw was gebaseerd: ‘a Het thans bestaande gebouw met bijbehoorenden vrij grooten tuin ten behoeve van den brigadier en de manschappen, buiten de gevangenis, heeft minstens eene waarde van ƒ 4000,-.’ Ook schreef de burgemeester toen dat er destijds, op 26 februari 1822, een door gedeputeerde staten goedgekeurde huurovereenkomst van tien jaar met de eigenaar van de kazerne gesloten was en dat het gebouw sindsdien aanzienlijk verbeterd was.6 Uit het aangehaalde kan worden afgeleid
                                               

5 Zie BHIC. Gevangenisarchief Heeze, inv.nr. 24, 18-101860 (oude lokaal in de kazerne). Met dank aan de heer C.S. Smit uit Heeze voor zijn informatie over de gevangenis achter de kapel van Eymerick en over de marechausseekazerne, met name uit: BHIC. Archief van het Provinciaal Bestuur van Noord-Brabant, 1814-1920, inv.nr. 12198. Rep. 1838 (kamerhuur weduwe Jan Guitjens); Idem, inv.nr. 12201 (08-11-1821) (kamerhuur weduwe Jan Deelen). 6 Zie voor de stukken uit het gemeentearchief van Heeze in het RHCe: H.A.M. Raap, Inventaris van de archieven van de gemeente Heeze over de periode 1575-1943, Eindhoven 1985, inv.nr. 1848, 10-03-1858 (declaratie A.

dat de gevangenis, het huis van bewaring of het passantenhuis in Heeze bij of in de plaatselijke marechausseekazerne gevestigd is geweest. De marechaussee, die in maart 1924 een nieuwe kazerne aan de Geldropseweg had betrokken, is in de loop van de vorige eeuw uit Heeze vertrokken. In het jaar 1877 ten slotte werd het eerste gemeentehuis van Heeze gebouwd. Daar werden toen ook twee gevangeniscellen ingericht.7

 


 

 Het huis van bewaring ofwel het passantenhuis

Bij het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC), voorheen het rijksarchief, in ’s-Hertogenbosch, berusten tal van archieven van penitentiaire instellingen. Via de voorhanden inventarissen kan men de stukken van die archieven raadplegen. Archivalia betreffende de gevangenis, het huis van bewaring of het passantenhuis van Heeze zijn beschreven in de  Inventaris van de archieven van de gevangenissen te Bergen op Zoom, Boxmeer, Boxtel,
                                                                      

Verberne); Idem, inv.nr. 1671 (waarde en huur marechausseekazerne). Het door H. Raap geïnventariseerde archief wordt in deze noten verder aangehaald als: RHCe. Gemeentearchief Heeze. 7 Zie J. Coenen, Heeze. Geschiedenis van een schilderachtig dorp, Geldrop 1998, blz. 337. Zie ook RHCe. Meierijsche Courant, 04-03-1924 (nieuwe marechausseekazerne).
10

Ginneken, Grave, Heeze, Helmond, Heusden, Oirschot, Oss, Oudenbosch, Rucphen, Tilburg, Veghel, Waalwijk, Woudrichem en Zevenbergen, 1821-1921 (’s-Hertogenbosch 1996). De samensteller van deze inventaris wordt nergens vermeld. In het vervolg van dit artikel zullen de genoemde archieven uit praktische overwegingen worden aangehaald als de gevangenisarchieven in het BHIC of, indien het enkel het onderdeel Heeze van deze archieven betreft, het gevangenisarchief van Heeze.   
Uit de gevangenisarchieven in het BHIC blijkt dat het gevangenisarchief van Heeze, evenals dat van andere plaatsen, slechts fragmentarisch is overgeleverd. Veel stukken die men zou verwachten ontbreken er. Achteraf bleek mij dat in het gemeentearchief van Heeze, berustend in het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe), voorheen het streekarchief, in Eindhoven, nog tal van stukken voorkomen die naar hun aard in het gevangenisarchief van Heeze thuishoren. Betreffende het huis van bewaring of het passantenhuis van Heeze zijn in de inventaris van de gevangenisarchieven in het BHIC slechts vijf nummers beschreven.8 Het gaat dan over een aantal bewaard gebleven staten van gedetineerden en verder correspondentie van het college van toezicht (het bestuur van de strafinstelling), een akte van aanstelling van de cipier en overeenkomsten tussen de cipier en het college van toezicht. Het oudste stuk uit het gevangenisarchief van Heeze dateert uit het jaar 1851, het jongste uit het jaar 1871.  
In dit artikel is het (fragmentarische) gevangenisarchief van Heeze, berustend in het BHIC in ’s-Hertogenbosch, als uitgangspunt van informatie en onderzoek genomen, al bleken achteraf in het gemeentearchief van
                                               

8 Zie BHIC. Gevangenisarchieven Bergen op Zoom enz…, inv.nrs. 23 t/m 27 (de stukken van BHIC. Gevangenisarchief Heeze). Zie ook RHCe. Gemeentearchief Heeze, inv.nrs. 1839 t/m 1851 (onder: Stukken betreffende afzonderlijke onderwerpen, afdeling T Justitie).

 

Heeze, berustend in het RHCe in Eindhoven, minstens zoveel stukken van het gevangenisarchief vermengd te zijn met stukken van het gemeentearchief. Zoals gezegd beslaan de stukken uit het gevangenisarchief van Heeze de periode 18511871 en over die tijd gaat dit artikel dan ook. Blijkens die archivalia werd de gevangenis van Heeze in de periode 1851-1871 veelal het huis van bewaring (wellicht de officiële, algemene naam) of het passantenhuis in Heeze genoemd. Dat verklaart tevens de titel van dit artikel: ‘Het passantenhuis in Heeze’.  
De inrichting

Vermoedelijk is voor het huis van bewaring in Heeze de term passantenhuis niet langer dan twintig jaar gangbaar geweest. Uit de stukken blijkt dat in dit huis van bewaring destijds voornamelijk passanten, gevangenen op weg naar een andere gevangenis, voor één dag waren gedetineerd. Dit gebeurde omdat de gevangenen in een andere plaats dan ze waren gearresteerd moesten voorkomen of na hun veroordeling naar een speciale gevangenis, zoals de vrouwengevangenis in Gouda, of een inrichting elders in het land worden overgebracht. De weinige correspondentie die nog voorhanden is, gaat over zaken als de onderhoudskosten van de gevangenen, hun voeding, declaraties, benodigdheden voor de inrichting van het gebouw of het huurcontract van het gebouw. Jammer genoeg is nergens te achterhalen van wie het gebouw met name gehuurd werd. Er is alleen sprake van een huurcontract ‘met de eigenaren van het passantenhuis’ en misschien wordt met die eigenaren de gemeente Heeze bedoeld.9  
Oorspronkelijk fungeerde het plaatselijke ‘oude lokaal in de kazerne’ als huis van bewaring. In een brief van 18 oktober 1860 stuurde de commissaris van de koning een klacht naar het college van toezicht in Heeze (dat verantwoordelijk was voor het beheer van de instelling), waarin hij over het huis van
                                              

  9 BHIC. Gevangenisarchief Heeze, inv.nr. 24, 15-12-1870.
 11


bewaring aldaar onder andere het volgende opmerkte:10 
‘De minister van justitie heeft mij medegedeeld dat hem door den inspecteur der gevangenissen is berigt dat het nieuw gebouwde passantenhuis onder uw beheer goed is ingerigt, doch dat het niet gebruikt wordt. Bij de opneming op 6 augustus jl., zegt de minister, was het niet eens gezuiverd en ook niet van het noodige mobilair voorzien. Het diende alléén tot berging van eenige oude voorwerpen. Dientengevolge heb ik de eer u namens zijne excellentie uit te noodigen daaromtrent in verband met het huurcontract van den 18 september 1858 de vereischte inlichtingen te willen geven en in ieder geval de noodige maatregelen te nemen teneinde dat locaal, zoodra mogelijk, weer in gebruik worde gesteld.’ 
Het oude lokaal in de marechausseekazerne mocht volgens de commissaris van de koning, toen omstreeks 1860 een nieuw gebouwd passantenhuis gereedgekomen was, alleen nog in geval van nood gebruikt worden. 


Voor de inrichting van het nieuwe huis van bewaring zouden ‘nadat het voor zooveel noodig gezuiverd, gewit en gelucht’ was, spoedig de volgende ‘liggingstukken [vermoedelijk het beddengoed] en mobilaire voorwerpen’ naar Heeze worden gestuurd: 5 ijzeren kribben met ‘liggingstukken’, 3 tafels, 5                                                

10 BHIC. Gevangenisarchief Heeze, inv.nr. 24, 18-10-1860.


zitbankjes, 6 etensblikken, 6 drinkbekers, 3 wasblikken en 10 handdoeken. Kort voordat de brief van de commissaris in Heeze arriveerde waren al meer goederen in het huis van bewaring of het passantenhuis van Heeze aangekomen. Op 9 oktober 1860 arriveerden vanuit de gevangenis voor veroordeelde vrouwen in Gouda: 5 strozakken van ruw linnen, plus 5 peluwen van hetzelfde materiaal, 10 paar beddenlakens van ruwe katoen, plus 10 handdoeken van hetzelfde materiaal.  


Vanuit het huis van opsluiting en tuchtiging in Leeuwarden was op 15 oktober 1860 bovendien ‘per Rotterdammer beurtman en verder per stoombootdienst’ naar Heeze vrachtvrij verstuurd: een baaltje waarin 5 witwollen dekens met zwarte strepen waren verpakt en nog 5 ‘hieden’ dekens [In de stukken is meermaals sprake van ‘hieden’ dekens, maar ik heb nergens kunnen achterhalen wat ‘hieden’ voor een stof is. Sj.d.W.]. Later in dezelfde maand, op 25 oktober 1860, werden naar het passantenhuis ‘per beurtveer’ vanuit de gevangenis voor jeugdige veroordeelden in Rotterdam ten slotte franco de volgende goederen verzonden: 3 tafels en 5 stoeltjes voor in de cellen, 6 etensblikken, 3 wasblikken en 6 drinkbekers. Op een inventarislijst van 13 april 1861 zijn de meeste
12


van deze goederen weer terug te vinden als rijkseigendom. Volgens de inventarislijst bleken vóór het jaar 1860 in de gevangenis van Heeze al aanwezig te zijn geweest: 9 wollen dekens, 3 ‘hieden’ dekens, 5 strozakken van ruw linnen, 7 hoofdpeluwen van ruw linnen en 2 privaten (toiletten). De privaten verkeerden in goede staat, van de overige goederen werd de toestand als ‘matig’ beoordeeld.11 


Het college van toezicht en de cipier

Het bestuur van het huis van bewaring of het passantenhuis in Heeze werd gevormd door een college van toezicht. Dit college bestond uit de burgemeester van Heeze en ‘twee notabele ingezetenen’ van het dorp.12 Vermoedelijk trad de burgemeester uit hoofde van zijn functie als burgemeester tevens op als voorzitter van het college, waardoor het ook te verklaren is dat veel inkomende post, bestemd voor het college van toezicht, eenvoudig op naam van de burgemeester stond. Zo zijn wellicht allerlei stukken in het gemeentearchief van Heeze verzeild geraakt die eigenlijk in het gevangenisarchief van Heeze thuishoren. Het college van toezicht was volledig verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in het huis van bewaring of het passantenhuis. Belangrijke besluiten moesten ter goedkeuring aan de commissaris van de koning in de provincie worden voorgelegd. Uit het afschrift van een besluit van de commissaris in ’sHertogenbosch, gericht aan de burgemeester van Heeze, blijken Gerardus van Asten en Laurens Colen in 1852 op voordracht van de burgemeester tot leden van het college van toezicht benoemd te zijn. Diverse stukken van het college zijn ondertekend door A.A. Deelen, burgemeester, en G. van Asten en L. Colen, leden. Ook Hendricus Markwartus
                                               

11 BHIC. Gevangenisarchief Heeze, inv.nr. 24: 04-10-1860 (Gouda), 15-10-1860 (Leeuwarden), 25-10-1860 (Rotterdam), 13-04-1861 (inventaris goederen in Heeze). 12 RHCe. Gemeentearchief Heeze, inv.nr. 1850, 26-08-185? (jaar onleesbaar wegens ontbrekend stuk).


Freher, notaris in Heeze, zou naderhand toetreden als lid van het college van toezicht, zoals een benoemingsbesluit van 17 juli 1861 bewijst. Onder een paar door het college van toezicht ondertekende overeenkomsten staan onder de handtekening van de burgemeester van Heeze, als voorzitter van het college van toezicht, ook die van de toen fungerende gemeentesecretaris van Heeze. Onder een contract van 20 februari 1869 de handtekening van J.H.O’Reilly en onder een contract van 10 januari 1871 de handtekening van A.Ph.J. Vossen.13 Van een benoeming van deze gemeentesecretarissen tot leden van het college van toezicht is echter niets bekend. Misschien was het officiële college in die nadagen van het passantenhuis reeds ter ziele en trad de gemeentesecretaris van Heeze, zonder benoemd te zijn, ook als lid op.   
Oefende het college van toezicht het beheer over het huis van bewaring of het passantenhuis uit, de cipier was kennelijk het enige personeelslid. Het is onduidelijk wanneer die functie precies werd ingesteld. De commissaris van de koning in ’sHertogenbosch schreef op 3 juni 1851 naar de burgemeester van Heeze dat J.D. Wijma, ‘brigadier te paard der 1e klasse bij het wapen der Koninklijke Maréchaussée, kommandant der brigade gestationeerd te Heeze’, zich bij hem had gemeld voor een beloning. Volgens zijn zeggen was hij gedurende zes jaar waarnemer geweest van de functie van cipier in het huis van bewaring. Hij verlangde daarvoor nu een beloning zoals ook aan andere cipiers in huizen van bewaring geldelijke toelagen uit de rijkskas werden toegekend. De commissaris wilde van de burgemeester van Heeze weten ‘op wiens last brigadier Wijma als cipier heeft gefungeerd’.                                                

13 RHCe.Gemeentearchief Heeze, inv.nr. 1850, 25-10-1852 (benoeming G. van Asten en L. Colen); Idem, inv.nr. 1849, 17-07-1861 (benoeming H.M. Freher). BHIC. Gevangenisarchief Heeze, inv.nr. 26, 20-02-1869 (ondertekening J.H.O’Reilly) en 10-01-1871 (ondertekening A.Ph.J. Vossen). Zie ook J. Coenen, Heeze. Geschiedenis van een schilderachtig dorp, Geldrop 1998, blz. 272.
 13


Hij verzocht de burgemeester tevens een opgave te doen van een billijke beloning, gerekend vanaf 1 januari 1850. Een toelage over de tijd daarvóór kon niet worden uitgekeerd omdat de rekening over vroegere dienstjaren al was afgesloten.14   
In 1857 moest een nieuwe cipier worden benoemd aangezien de dienstdoende cipier Jan van Gennip, echtgenoot van Anna Corsten, op 5 juli 1857 in de leeftijd van 60 jaar te Heeze was overleden. Van de benoeming van deze Jan van Gennip destijds zijn geen stukken in het archief aangetroffen, maar waarschijnlijk was hij in de plaats gekomen van brigadier J.D. Wijma van de marechaussee. De commissaris van de koning in ’s-Hertogenbosch keurde op 14 juli 1857 de voordracht van het college van toezicht voor een opvolger goed. De nieuwe cipier werd Johannes Ambrosius van Gennip, 23 jaar oud en ‘particulier’. Hij was een zoon van de overleden Jan van Gennip. De aan zijn functie verbonden jaarwedde bedroeg vijftig gulden. Deze Van Gennip is tot aan de opheffing van het passantenhuis op 1 februari 1871 als cipier te Heeze in dienst geweest. Er bestaat een aantal contracten van de cipier met het college van toezicht, goedgekeurd door de commissaris van de koning. De eerste van de bewaard gebleven overeenkomsten gold voor een periode van drie jaren, met ingang van 1 januari 1863, daarna volgden verlengingen, met kleine wijzigingen, steeds voor de periode van één jaar. Met Van Gennip was overeengekomen dat de cipier aan de gevangenen in Heeze dagelijks voldoende voedsel zou verstrekken. Verder verplichtte de cipier zich ‘te zullen leveren het stroo in de stroozakken, de ligging en verdere stukken behoorlijk te wasschen en mede de vertrekken der gevangenis behoorlijk te reinigen’.15 
                                               

14 RHCe. Gemeentearchief Heeze, inv.nr. 1849, 03-06-1851. 15 RHCe. Burgerlijke stand Heeze, overlijden, 1857, akte 41 d.d. 08-07-1857 (overlijden J. van Gennip). BHIC. Gevangenisarchief Heeze, inv.nr. 25, 14-07-1857 (benoeming J.A. van Gennip); Idem, inv.nr. 26 (contract en verlengingen). 

Op water en brood?

De uitdrukking ‘op water en brood zitten’ betekent in goed Nederlands ‘in de gevangenis zitten en niets dan water en brood krijgen’. Dat laatste was op het huis van bewaring of het passantenhuis in Heeze beslist niet van toepassing. Volgens zijn instructie moest de cipier de gevangenen van het volgende voedsel voorzien: - ’s morgens twee ‘goede’ boterhammen van roggebrood en koffie met zoete melk; - ’s middags ‘voldoende voedend gekookt eten’; - ’s avonds pap en boterhammen van roggebrood. Indien er zieke gevangenen waren die aangepaste voeding nodig hadden, diende de cipier die ook te verschaffen. Voor één dag voeding mocht cipier Van Gennip 45 cent declareren. Voor voeding aan een kind beneden de 8 jaar, geen zuigeling zijnde, 22½ cent. De door het rijk aan de cipier uitbetaalde onkostenvergoeding voor voedingsmiddelen bedroeg ongeveer 40 gulden per jaar.  
Bij de correspondentie in het gevangenisarchief zit ook een ongedateerde,
14
gedrukte staat uit die tijd, afkomstig van het ministerie van justitie. Hierin staat wat voor menu aan de gevangenen in de huizen van arrest en bewaring moest worden voorgeschoteld. Volgens deze voedingsstaat hadden de gevangenen ’s middags tweemaal per week recht op vleessoep, ‘toebereide gort’ en ‘toebereide aardappelen’ met groenten, terwijl er eenmaal per week ‘toebereide erwten’ op het menu stonden. Deze gerechten moesten de volgende ingrediënten bevatten, bij een hoeveelheid voor 100 gevangenen. Bereide vleessoep: 6 pond rundvlees of 9 pond schenkelvlees; ½ à ¾ pond rundvet; 6 pond gemalen gort; 22 pond aardappelen; 10 pond groenten. Bereide gort: 25 pond ‘derde reis afgemalen gort’; 2 à 3 pond rundvet. Bereide erwten: 40 pond erwten; 4 pond uien en selderie; 1½ à 2¼ pond rundvet. Bereide aardappelen: 100 pond aardappelen, ‘van aarde gezuiverd en droog, doch ongeschild geleverd’ (van juli t/m december); 110 pond idem (van januari t/m juni); 20 pond groenten, afwisselend wortelen, knollen, rodekool of wittekool, met uien en enige bladgroenten naar gelang van het seizoen; 1½ à 2¼ pond rundvet. Waren de aardappelen te duur of ‘van geene voedzame kwaliteit te verkrijgen’, dan kon in dat gemis worden voorzien door verstrekking van een grotere hoeveelheid bereide gort en bereide erwten. Aan de gerechten mocht verder zout, peper en bierazijn naar behoefte worden toegevoegd. Het eten diende aan de gevangenen te worden verstrekt in porties van 10 à 12 maatjes (een maatje is 0,1 liter), vast te stellen door de commissie van toezicht in overleg met een geneeskundige.16 
Het valt te betwijfelen of de cipier van het huis van bewaring of het passantenhuis in Heeze ooit dergelijke middagmaaltijden heeft klaargemaakt. Hij hoefde immers nooit 100 gevangenen tegelijk van voedsel te voorzien. Wellicht heeft hij voor die paar aan zijn zorgen                                                

16 BHIC. Gevangenisarchief Heeze, inv.nr. 24 (ongedateerde gedrukte voedingsstaat).


toevertrouwde gevangenen de maaltijden laten brouwen door zijn vrouw, met vlees van het vee uit zijn eigen stal en met de producten uit zijn eigen moestuin. Het is trouwens zeer de vraag of de gemiddelde Heezenaar wat zijn middagmaal betreft toentertijd beter af was dan de gedetineerden met hun middagmaal in het plaatselijk passantenhuis. Een blik op de door Vincent van Gogh omstreeks diezelfde periode geschilderde aardappeleters van Nuenen in de omgeving van Heeze spreekt in dit opzicht boekdelen.

 

    
                                                                                                                                          Wordt vervolgd

Ga terug