Geschiedenis van Peijnenburg's koekfabrieken te Geldrop

Heemkronijk jaar:2005, jaargang:44, nummer:4, pag:63 -69

GESCHIEDENIS VAN PEIJNENBURG S KOEKFABRIEKEN TE GELDROP 

door: Jan Broertjes 

I  De eerste bakkers Peijnenburg (periode tot 1915) 

Op 13 juni 1828 werd Wilhelmus  Peijnenborg geboren als zoon van Adrianus Peijnenburg en Maria v. d. Velden. De naam Peijnenborg werd ook wel geschreven als Peijnenburg of Pijnenburg. Toen Wilhelmus in 1847 werd ingeschreven in het register van de nationale militie, gaf hij als beroep bakker op. Waarschijnlijk was hij als knecht werkzaam. Als woonplaats gaf hij Eindhoven op. De stad Eindhoven kende in die tijd al enkele gespecialiseerde koekbakkers, maar we weten niet of Wilhelmus bij één van hen in dienst was. Onder bakker verstond men in die tijd meestal een brood-, beschuit- en/of koekbakker. Na zijn diensttijd keerde Willem terug naar zijn bakkersberoep en vestigde zich waarschijnlijk vanaf toen vanuit Stratum in Geldrop. Hij trouwde in 1858 te Geldrop met Anne Beijssen. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren. Een zoon: Franciscus en een dochter. Beiden hebben maar een paar maanden geleefd. Willem bakte in die periode naast brood ook beschuit en koek, zoals de meeste Geldropse bakkers dat deden. Hij woonde te Geldrop in de wijk D no. 66. Al in 1859 komt hij samen met de overige Geldropse bakkers voor in een missive aan het college van B. en W. over een proefbakkerij. Enkele maanden later komen wij zijn naam weer tegen, het betreft dan de broodprijs. Hij schreef zijn naam toen als Pijnenburg. Na vier jaar huwelijk stierf in 1862 zijn vrouw, maar hij hertrouwde nog datzelfde jaar met een weduwe, dochter van een winkelier. Ze kregen 5 kinderen. In de patentregisters van 1871/1872 werd Wilhelmus Pijnenburg vermeld als
broodbakker en winkelier. Dat wil niet zeggen dat hij geen koek bakte, maar de samenstellers van de Geldropse patentregisters maakten geen onderscheid tussen de verschillende soorten bakkers. Terwijl bijvoorbeeld in Stratum wel onderscheid gemaakt. Er is evenwel een bewijs dat er in 1874 al koek gebakken werd. En dat dit product niet alleen in de eigen winkel verkocht werd, maar ook in winkels in de omgeving. Enkele jaren geleden werd bij een verbouwing in Utrecht het dagboek van kruideniersvrouw Betje Boerhave gevonden. Zij schreef haar belevenissen op in het voorjaar en de zomer  van 1874. Daar lezen we: dinsdag 5 mei. Door een misverstand zaten we de hele week zonder Brabantse candykoeken die uit de bakkerij van Peynenburg te Geldrop, een halve dagreis achter Den Bosch, moeten komen. Je zult altijd zien dat er dan extra veel vraag naar is. Of ze het ruiken. En nee moeten verkopen is het ergste wat er is. Boerhave dacht dat ik ze besteld had en ik dat hij er voor zou zorgen. Soms zou ik geen kruidenierswinkel willen hebben, maar ja, wat dan wel. Willem had bij zijn tweede vrouw 3 zonen: Hendrikus Antonius, Franciscus Lambertus en Adrianus. Frans werd op 16-jarige leeftijd in de leer gedaan in Deurne. Ook Adriaan vertrok en wel naar Oisterwijk en Hendrik ging in de leer in Helmond. In 1881 kwam Frans terug en vestigde zich definitief te Geldrop als bakker. Hij werkte de eerste paar jaar in dienst van zijn vader. In het patentregister van 1881/1883 komt de benaming koekenbakker voor. Dit register vermeldt dat Frans inwoonde bij zijn vader. Als beroep werd opgegeven: Inlands kramer met koekenbakkerswerk, onder andere de jaarmarkt van Tongeren bezoekende . In 1883, het jaar dus dat wordt aangehouden als startdatum van de koekbakkerij van Peijnenburg, werd vergunning verleend de koek in Eindhoven uit te venten.
 
64
Een jaar later komen we Frans weer tegen in de registers, nu als zelfstandig bakker en winkelier, gevestigd in het pand wijk D 18. Dit was een pand tegenover de huidige fabriek. Later zijn nog wel andere data genoemd, maar toen waren enkele feiten, zoals registerinhoud, niet bekend. In 1888 kocht Hendrik ofwel Harry sr., ook wel genoemd Henri, een huis met gronden aan de Kerkstraat, sectie C no. 915 en begon daar een brood- en koekbakkerij. In 1900 werd hem vergunning verleend om daar een heteluchtoven te installeren. Negen zonen werden er geboren uit het huwelijk van Hendrik en zijn vrouw Maria. Vier van hen overleden op zeer jeugdige leeftijd. De oudste zoon was Johannus Wilhelmus, geboren 5 oktober 1889. Na zijn schoolperiode kwam Johan bij zijn vader in de zaak. Maar om het vak volledig onder de knie te krijgen ging hij ook bij anderen in de leer. Zo werkte hij in bakkersbedrijven te Amsterdam, Brussel en Parijs. 

II Van koekbakker tot fabrikant (periode van 1915-1946) 

Op 15 juli 1915 startte Johan Peijnenburg samen met zijn vrouw in het pand Nieuwendijk 39 een eigen bakkerij, afgesplitst van het bedrijf van vader Harry. Hij specialiseerde zich in koek en banket en bakte deze producten ook voor zijn vader en voor andere winkels. Johan bakte s morgens en ging s middags met zijn motorfiets op pad om zijn koek in de  wijde omtrek te verkopen. Hij nam daarvoor een koffertje met monsterkoek achterop zijn motor mee. Zijn vrouw Bertha deed de winkel en de administratie. Onder de bezielende leiding van Johan Peijnenburg groeide het bedrijf zeer snel. In 1918 al werd de eerste uitbreiding gerealiseerd.  Een hal met drie schuifkappen verrees achter de bakkerij en twee jaar later volgde er weer een uitbreiding, opnieuw met drie schuifkappen. Het bedrijf heette inmiddels 

Stoomkoekfabriek Peijnenburg-Scheepers . Scheepers was de meisjesnaam van Johans moeder en was in de naam van de fabriek opgenomen om onderscheid te maken met de zaak van zijn oom Frans.  

 

In de jaren 1921-1922 werd een lange hal gezet achter de bovengenoemde uitbreidingen. In deze hal werden drie nieuwe inschietovens van het fabrikaat Den Boer geplaatst. Het kantoor kwam in de oude bakkerij. In 1923 kwam het tot een samenwerking tussen vader Harry en zoons Johan en Frans. Johan en Frans werden beherende vennoten en vader Harry werd commanditaire vennoot. Achter de lange hal werd in 1924 de deegmakerij gebouwd, met daarop de
 
65

 

meelzolder en in 1925 werd de winkel gesloten. De vrijkomende ruimte werd bij het woonhuis getrokken voor het zich uitbreidende gezin. In die jaren werd de Wereldkoek geïntroduceerd, een koek in een prachtige wikkel verpakt, voor  25 cent in de winkels te koop. Het assortiment bestond toen al uit:  Noblesse extra honingkoek,  Honingkoek in kartonnen huls,  Witte koek en kilos witte koek onverpakt,  Honing Candij  Sucadekoek,  Honing Candij Ovaal. In 1931-1932 werd opnieuw een stuk aangebouwd voor deegopslag met daarboven een zolder die gebruikt werd als cadeauzolder.  Deze cadeaus  waren nodig voor de in 1933 geïntroduceerde surprisekoek. Een royale koek, verpakt in een doos waar een verrassing bij ingepakt was. De ene keer was dat een vulpotlood, de andere keer een stuk gum. Het waren moeilijke tijden en ook bij de consument was een kleine verrassing zeker welkom. De koek werd een groot succes en hielp het bedrijf door de crisisjaren heen. Hierdoor moest de fabriek opnieuw vergroot worden en zo kwam de grote uitbreiding in 1933 met een nieuwe hal achter de bestaande fabriek. Daar kwam de eerste lopende-bandoven, een kettingoven van De Boer. Aan publiciteit en reclame werd ook toen al veel gedaan. In de Katholieke Illustratie van rond het jaar 1926 stond een heel uitvoerig artikel over Peijnenburgs Brabantse Koekfabrieken
te Geldrop . Een exemplaar van dit tijdschrift  is nog steeds bewaard gebleven. Ook reden er in die jaren al vele vrachtwagens rond in heel het land om koek vanuit de depots naar de winkels te vervoeren.  

  

Na de crisisjaren werden de Krick-Kracks op de markt gebracht. Dit waren honingkoekjes die in de oorlog (WO II) op snoepbonnen verkrijgbaar waren. De oudste zoon van J.W. Peijnenburg, te weten H.J.J., deed zijn intrede in het bedrijf. Toen kwam de Mobilisatie en de legerleiding had zoveel vertrouwen in Peijnenburg als koekfabrikant dat in 1938 de koek voor de soldaten door hen moest worden gemaakt. Niet alleen de gewone koek, maar ook de noodrantsoenen kwamen bij Peijnenburg vandaan. Zo begonnen de oorlogsjaren. Dankzij de grote verbruiken van vóór de oorlog waren de toewijzingen in de oorlog ook behoorlijk en kon de fabriek goed doordraaien. Op broodbonnen van 100 gram kon men 140 gram koeken kopen en dat was voor de meeste mensen een prima aanvulling. 

In 1942 kwam J.A.F. (Han) Peijnenburg, de derde zoon van J.W. (Johan), als bakkersleerling in het bedrijf. Hij ging nog een jaar naar Wageningen, gevolgd door een jaar Duitsland, maar dook ten slotte eind 1943 onder in de fabriek en startte daar het eerste laboratorium samen met een ondergedoken scheikundig student onder leiding van prof. 
66

Noyons. Ze begonnen met suikerbepalingen en verder koekonderzoek. In 1944-1945, toen Geldrop al bevrijd was, werd van sloopmateriaal een stuk bij het magazijn gebouwd. H.J.J. (Henk) Peijnenburg ging in de oorlogsjaren actief aan de leiding deelnemen. Hij had vóór de oorlog voor verdere studie gewerkt in Zwitserland, België en Duitsland. J.W. (Johan) Peijnenburg hield zich in en na de oorlogsjaren vooral bezig met het vergaren van grondstoffen die erg schaars waren, terwijl Henk verkoopdirecteur werd. J.A.F. ging in 1945 als fabrieksarbeider naar De Gruyter, om zoals zijn vader zei: werken te leren . In het najaar van 1946 ging hij voor een half jaar naar de Verenigde Staten van Amerika en werkte daar in een aantal fabrieken. In april 1947 keerde hij terug naar Geldrop en werd assistent-bedrijfsleider in de bakkerij. In 1948 werd hij bedrijfsleider. In dat jaar werd Peijnenburg een vennootschap onder firma met drie firmanten, te weten de oude heer Johan Peijnenburg en zijn beide zoons, H.J.J. en J.A.F. (Henk en Han). Na de Tweede Wereldoorlog werd de fabriek verder uitgebreid. In 1946 werd er een stukje bijgebouwd als nieuwe bakkerij. Het was een schokbetonhal van 60 meter lang. Daarin kwam een 60 meter lange vuurslag staalbandoven voor de productie van krickkracks. Deze oven had een tunnel van chamotsteen1. 

III De marktleider Peijnenburg (periode van 1946-1983) 

De ontwikkelingen in de jaren na de Tweede Wereldoorlog kenmerkten zich door de grote mechanisatie en automatisering van de productie. In de verkoop voltrok zich de overgang van leveren aan winkels via eigen depots naar leveren uitsluitend via de groothandel. Beide ontwikkelingen hebben
                                                

1 Vuurvast materiaal van gebakken leem.

grote invloed gehad op de positie van Peijnenburg op dit moment. Werd in 1949 nog grotendeels met de hand ingepakt op tafels, in dat jaar werd de eerste SIG-inpakmachine geplaatst. Dit was het begin van een hele verandering op die afdeling. Er werden in die tijd 5 soorten koek dagelijks vers gebakken t.w. ontbijtkoek, orangeade, Parel, Noblesse en Hasseltse. Een ontbijtkoek van 500 gram kostte toen f. 0,53. In 1952 werd Peijnenburgs Koekfabriek een N.V. met drie directeuren: Johan, Henk en Han Peijnenburg. De oude heer Johan hield zich steeds meer op een afstand en beide zoons verdeelden de dagelijkse leiding t.w. Henk als verkoopdirecteur en Han als productiedirecteur. Deze samenwerking verliep heel goed en heeft tot 1976 geduurd. Intussen was men al druk bezig met de totale vernieuwing en vergroting van de productieruimte. Na twee jaar voorbereiden en bouwen werd deze geheel nieuwe bakkerij in gebruik genomen. Het gebouw was helemaal om de bestaande fabriek heen gebouwd. Er kwam een grote dubbele kettingoven in, ook kwamen er nieuwe kookketels, een stoomketel, kneedmachines, een transportbaan voor deeg en platen enzovoort. Tot op dit moment was het deeg op de grond uitgelegd om te koelen en te rusten en er was gebakken in de oude, enkele kettingoven en de drie inschietovens. De ingebruikname was een grote stap vooruit. Het woonhuis aan de straatzijde, waar de familie Johan Peijnenburg had gewoond vanaf 1915, was inmiddels als kantoor ingericht. Een tegenvaller was de grote uitslaande brand in de inpakkerij in oktober 1955. De gehele inpakkerij inclusief machines werd verwoest. Een anekdote uit die tijd verhaalt dat enkele uren nadat bekend was geworden dat Peijnenburg uitgebrand was, er een collega- koekfabrikant uit Gilze op het terrein stond om de omvang van de schade te bezien. Achteraf bleek dat hij weer snel was weggegaan en direct naar verschillende inkopers was gegaan om te vertellen dat 
67

 

Peijnenburg volledig verwoest was en dat het geen zin had om te wachten tot er weer geproduceerd werd. Ze konden beter direct van hem gaan betrekken. Wie schetst echter de verbazing toen na acht dagen de eerste koek weer afgeleverd werd. Een typisch voorbeeld van de geest van de Peijnenburgen en hun mensen. De dag na de brand was al met Nabisco in Amerika overeengekomen dat de nieuwe Oliver die bij hen klaarstond naar Nederland werd gezonden met een militair vliegtuig. 


In de tijd dat de nieuwe hal werd gebouwd (van 55 x 17 meter) ging het werk onder een nooddak rustig door. Tegelijk kwam er een nieuwe kantine en de zogeheten dokterskamer. In 1955 ging het kantoor van het woonhuis naar de villa van de dames Brünning, die op het terrein ernaast stond. De verkoop van de producten werd in de naoorlogse jaren verzorgd vanuit eigen depots, die op verschillende plaatsen in Nederland gevestigd waren. Door eigen verkopers werd rechtstreeks aan de detailhandel geleverd. De omzet via depots was in 1955 circa 2,5 miljoen gulden. De binnenlandse verkoop werd als belangrijkste pijler beschouwd, maar ook de export kreeg grote aandacht. De export naar West-Duitsland en België was het meest omvangrijk, maar ook werd koek geleverd aan Canada, Denemarken, V.S. en Zuid-Afrika.  Ondanks verbeteringen van productiemethoden werd de ambachtelijke
kwaliteit streng vastgehouden als norm en zoveel mogelijk verder verbeterd. Al in de oorlog startte Peijnenburg met een bescheiden laboratorium voor onderzoek van de achtergrond van koekbakken. Regelmatig werd het assortiment uitgebreid en aangepast. Dat was een groot succes.  In 1961 werd de Hille-zolder gebouwd. Een grote ramp was de schimmelaffaire in 1963. In het voorjaar van 1963 stroomden  ineens massale klachten over schimmel binnen. Er werd in het bedrijf zelf een zeer intensief onderzoek gedaan door in- en externe deskundigen, maar dat vroeg tijd. En de klachten bleven binnenkomen. Verschillende keren werden grote partijen koek met schimmel overal in de winkels vervangen door goede koek. Als reactie op de schimmel ging men over tot het gebruik van sorbinezuur, maar hierdoor werd de koek zo droog dat er nieuwe klachten kwamen. Toen ging men over tot steriliseren van  ingepakte koek. Na intensief speurwerk kwam vast te staan dat de lucht die werd aangezogen om de koek na het bakken te koelen, besmet was door de VAM., een kompostbedrijf, dat zich pas had gevestigd aan de grens van Geldrop. De gevolgen van de schimmel zijn lange tijd merkbaar gebleven, maar dankzij enorme inspanning ten aanzien van de kwaliteit was de invloed na enkele jaren volledig weggeëbd. De hoogopgevoerde kwaliteit, gecombineerd met goed doordachte reclamecampagnes, brachten Peijnenburg in de positie van de grootste koekfabrikant van Nederland. Steeds werden vernieuwingen en verbeteringen aan de installaties aangebracht, maar ook aan het kantoor en de expeditiehal. In Geldrop werd onder leiding van ir. Van Berkel in 1966 een heel nieuwe dubbele vuurslagoven gebouwd met allerlei voorzieningen voor het terugwinnen van warmte en dergelijke. De zojuist geïnstalleerde oven werd echter al snel door een brand getroffen. In 1968-1969 is de inpakkerij geautomatiseerd en in 1972 de koekopslag met kantelapparaat incl. aan- en afvoerbanen.
 
68


In 1965 werd een heel nieuwe activiteit toegevoegd aan de koekfabriek, door overname van Prestico Internationale Bakproducten te Tilburg. Peijnenburg wilde op deze wijze via diversificatie (alleen koek was te riskant) een entree krijgen op de markt van de stuksartikelen. Na een zeer intensieve aanpak van enkele jaren ging de droom twee jaar later, in oktober 1967, volledig in vlammen op. De fabriek zou in Geldrop worden herbouwd, maar door het plotseling overlijden van de directeur Ad van Rooy op 31 oktober 1967 werd dat afgelast. De drang naar diversificatie bleef echter aanwezig. Daarom is in april 1977 Koekfabriek Van den Boer De Slinger in Uden overgenomen. Dit bedrijf legde zich toe op koekspecialiteiten en voerde een aantal merken, waaronder Firma Franssen uit Maastricht. Als directeur werd Michel Scheepers aangesteld. Het bedrijf in Uden had behoefte aan nieuwe impulsen en die zijn er in de loop van de jaren zoveel mogelijk ingebracht, zowel in verbetering van productie als in ontwikkeling van nieuwe producten. Er worden momenteel, naast koekspecialiteiten als Bossche koek, Feestkoek, Kandijkoek, Taai Taai en dergelijke, ook speciaal producten voor Peijnenburg zelf gemaakt. Henk Peijnenburg nam in 1976 afscheid als directeur. Zijn broer Han nam toen de algehele leiding op zich. In de jaren 1977-1978
werd het bedrijf opnieuw door twee branden geteisterd. Het was in 1977 een vrij kleine brand in het conditioneringssysteem, maar in 1978 brak een vrij grote brand uit in de ovenhal. Door een actieve aanpak van de eigen technische dienst en met inzet van allerlei hulp kwam men de schade opnieuw snel te boven. Het ambachtelijk koekbakken was in de loop van de jaren steeds meer gemechaniseerd, zonder dat het ten koste ging van de kwaliteit, want dat mocht niet. De researchactiviteiten werden zowel in eigen laboratorium als daarbuiten bekwamer aangepakt. Sinds 1 februari 1969 is A. Gort als adviseur voor bakkerijtechnologie aan Peijnenburgs Koekfabrieken verbonden. Daarnaast werden onder supervisie van de eigen technici machines ontwikkeld of aangepast die de lange weg van mengen, rusten, braken, spuiten, bakken, koelen, snijden en inpakken van mensen overnamen. In 1979 kwam het verzoek binnen van Douwe Egberts (DE) te Utrecht om samenwerking. De koffiemensen wilden graag betrokken worden bij de producten rond koffie en vonden Peijnenburg daarvoor een geschikte partner. Na een lange tijd van onderhandelen werd in 1980 besloten tot samenwerking, te starten met een minderheidsbelang van DE, met de clausule dat binnen drie jaar de zaak kon worden teruggedraaid, indien het niet zou gaan zoals men zich dat had voorgesteld. Na bijna twee jaar samenwerken is op verzoek van Peijnenburg eind 1982 besloten om weer uit elkaar te gaan. De werkmethode in een groot concern bleek heel anders, maar ook waren de eisen die men in de koffiehandel stelde ten aanzien van rendement in de bakkerij nooit haalbaar. In goede harmonie was samengewerkt en ging men ook weer uit elkaar. Het was een leerzame periode. Enkele maanden later, in december 1982, werd de Groninger Koekfabriek van Klinkhamer te Uithuizen overgenomen. Hiermede werd de beoogde diversificatie in de breedte van het koekassortiment gerealiseerd.
 
69
Op het gebied van reclame en verpakking heeft Peijnenburg in de loop van de jaren wel het een en ander gepresteerd. Was er enerzijds in huis een sterk ontwikkeld gevoel voor esthetica (denk maar aan het kunstgevoel van Johan Peijnenburg), daarnaast trok men steeds de beste deskundigen aan om de koek optimaal te verpakken en te presenteren. In het volgende overzicht wordt de ontwikkeling aangegeven die het beeldmerk in de loop der jaren heeft ondergaan:

- Eerst waren er de twee lopende bakkers met een grote koek tussen zich in.

- Deze uiting werd opgevolgd door drie gezellige bolle bakkertjes in werkkleding die elkaar in de arm hadden. Men vindt dit beeldmerk nog boven de poort bij de ingang van het terrein in Geldrop.

- Begin 1970 werden deze bolle bakkers opgevolgd door drie gestileerde bakkersfiguren ontwikkeld door Recia Jansen te    Amsterdam.

- In 1978 was men toe aan vernieuwing, die werd uitgevoerd door N + W te Amsterdam. Zij maakten er weer wat meer bakkers van. Ook werden de bakkers verbonden met de naam Peijnenburg in een nieuw logo.

- In 1983 werd ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan een nieuw logo ontwikkeld door Dubois en Ording te Naarden. Zij maakten er nog meer bakkers van. 


Men is bij Peijnenburg altijd erg alert geweest op allerlei ontwikkelingen. Denk daarbij maar even aan de surprisekoek in de crisisjaren van 1933. Maar ook de medewerking van Pippy Langkous, Ko van Dijk en anderen getuigt hiervan. Op zaterdag 9 april 1983 is door de Commissaris van de Koningin in NoordBrabant namens H.M. Koningin Beatrix aan Peijnenburgs Koekfabrieken te Geldrop het predikaat KONINKLIJKE verleend.
Een prachtige bekroning van honderd jaar vakmanschap.  


Bronnen:

A. Gort, Honderd jaar Koninklijke Koekbakkers te Geldrop, z.pl.1983. Jean Coenen, Alles wat hier leeft, spint, twern of weeft. Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten.  Geldrop 1987. 


De foto s zijn beschikbaar gesteld door Jean Coenen, Maasbracht.     


 

70

Ga terug