Hulpschool Leenderstrijp (2)

Heemkronijk jaar:2005, jaargang:44, nummer:2, pag:32 -39

HULPSCHOOL LEENDERSTRIJP (2) 

door: Piet Willems 

Opheffing

Bij het overlijden van Gijsberts in 1895 hield het hulpschooltje op Strijp dus op te bestaan. 
     

 

Op 4 maart van dat jaar al nam de gemeenteraad van Leende het besluit tot opheffing. Onder aanvoering van de Strijper wethouder Jos van Hooff en raadslid P.J. Bax ging heel Strijp bij de Kroon in beroep tegen het raadsbesluit en de goedkeuring daarvan door gedeputeerde staten. Strijp wees op de slechte weg en de armoe, waardoor een aantal kinderen 's winters onvoldoende gekleed naar school moest. Dat de meisjes bij de zusters naar school gingen lag aan de druk die pastoor Johannes Essens zou hebben uitgeoefend en waaraan de inwoners op het laatst maar hadden toegegeven. Jongens moesten dikwijls vee hoeden of ander werk doen en hun langere afwezigheid en vermoeidheid waren dan ongewenst. Schoolverzuim zou toenemen, waarschuwde Strijp. Financieel was het volgens hen van geen belang, want anders
moest er toch in Leende een 3de onderwijzer komen. Dat ontkende het gemeentebestuur overigens. Er mochten dan niet zoveel kinderen zijn op Strijp, te voorzien was dat dit aantal zou toenemen, aldus de Strijpenaren. Bovendien was het voor de meisjes niet zoveel bezwaar (als voor de jongens), daar zij zo nodig tussen de middag bij de zusters konden overblijven, en daar melk of koffie en soms warm eten krijgen. Er was namelijk intussen (rond 1888) in Leende niet alleen een nonnenklooster maar ook een meisjesschool gekomen. 

Benoeming

Enkele jaren na de indiensttreding van Jan Gijsberts op de hulpschool in Leenderstrijp kwam er (op aandringen van hem zelf?) toch duidelijkheid over zijn status. Op 2 december 1880 schreven gedeputeerde staten een brief aan het gemeentebestuur 'nader regelende de jaarwedde van den hulponderwijzer'. Daarin stond dat hij 'overeenkomstig artikel 91 der wet van 17 augustus 1878 hoofd der school' was. En verder: 'bij  de regeling der jaarwedde schijnt van de veronderstelling te zijn uitgegaan dat de onderwijzer met de rang van hulponderwijzer krachtens artikel 20 der wet van 13 augustus 1857 aan de school van Strijp geplaatst, gelijk te stellen is aan die van een gewone hulponderwijzer. Dat is echter niet zo. Hij is hoofd.'  Gijsberts had zich dus op 14 juni 1876 in Leenderstrijp gevestigd. Schoolopziener Van den Heuvel in Eindhoven had op 3 juni bericht: 'In verband beschouwd met het door hem ll dinsdag afgelegd mondeling examen acht ik het voldoende en kan ik mij dus vereenigen met uw voorstel om hem ter benoeming tot onderwijzer der school in vermeld gehucht aan den gemeenteraad voor te dragen.` Al op 21 september 1876 kreeg het gemeentebestuur van Leende van gedeputeerde staten een brief waarin stond dat het onderzoek naar de pensioenbijdrage voor onderwijzer Gijsberts over het eerste halfjaar 'aanleiding had gegeven tot bedenkingen'! Er bleek 1
 33

cent te weinig te zijn verantwoord: 'Gelieft dien cent te begrijpen bij de verantwoording der pensioenbijdrage voor de 2e helft', lieten de hoge heren in Den Bosch weten!  

Woning

In 1880 ontstond er tussen de gemeente en Gijsberts een kwestie over het al of niet afstaan door de schoolmeester van een deel van zijn woning. Gijsberts stuurde op 11 september daarover zelfs een brief aan de minister van binnenlandse zaken, waarin hij liet weten dat hem 'bij zijn aanstelling als onderwijzer door de gemeente is verstrekt, onverminderd zijn jaarwedde en tuin vrije woning met daaraan onder hetzelfde dak verbonden schuur. Hij (Gijsberts, pw)  heeft geweigerd een deel van de schuur aan de burgemeester (Cornelis Notten, pw) af te staan, die het tbv derden aan gemeente wilde verhuren, dat de gemeenteveldwachter vergezeld van een smid deze morgen, volgens zijn voorgeven op last van de burgemeester, dat gedeelte voor het afsluiten er in bezit is komen nemen en ondanks uitdrukkelijk protest van onderwijzer J.Gijsberts. Door die willekeurige handeling is onderwijzer niet alleen beroofd van een deel van zijn bezittingen, maar dat daardoor tevens het hem geslotene gedeelte van het geheele huis, geen eene kamer uitgezonderd, geheel onveilig is geworden, wijl dit van het hem ontweldigde slechts door een muurtje ongeveer 1,40 M hoog is afgescheiden. Verzoek bevel uit te vaardigen dat het op zo beledigende wijze gepleegd recht te herstellen'. 

Opheldering

De burgemeester kreeg bij brief G No 123 van 16 september van gedeputeerde staten het verzoek om opheldering. Notten antwoordde dat: 'op 3/9 op voorstel van wethouder W.van Hooff de raad bepaald had dat de schuur in kwestie niet ter beschikking is van de onderwijzer. De schuur had indertijd gediend tot berging van tiendgranen welke tienden tbv de grondeigenaren door een Commissie uit het gemeentebestuur waren aangekocht en nu opgelost zijn. Schuur zo groot dat de onderwijzer er nog geen 10e deel van gebruiken kan. Onderwijzer heeft ook geen aanspraak daarop dewijl voor zijn aanstelling bij RB 10.4.1876 hem vlgs Schoolwet is toegekend een jaarwedde van f 500 met veranderlijk ingekomen 20 ct
per leerling avondschool per maand, vrije woning en tuin. Buiten deze nu afgesloten schuur heeft de onderwijzer in gebruik genomen een grote stal waar hij geiten plaatste. Bij het op de 21ste Sept. met beide wethouders daar gehouden schoolbezoek de toestand ter plaatse opgenomen. Het onveilig geworden zijn van de woning, meer dan vóór wij de afsluiting en eigen sluiting hebben laten maken, bevonden wij niet. Het enige wat men onveilig zou kunnen noemen is dat in de afscheidingsmuur of brandmuur tussen stal, woonhuis en zolder een gat is doorgebroken om over de zolder naar de schelft te gaan om van daaruit de geiten te kunnen voeren. Wij hebben dadelijk dit gat laten dichtmaken. Wij hebben trouwens over dat gat nooit iets vernomen en daarom is beklag onnodig. Door het dicht zijn van het gat is er geen gemeenschap met schuur + woning als de onderwijzer zijn achterdeur, muur en het privaat digt houdt. Den onderwijzer is stilzwijgend een stal en schelft in gebruik gelaten, die hij nu nog gebruikt, waarop hij naar de letter geen aanspraak kan maken, zodat de onderwijzer in genendele is bemoeilijkt. De schuur is nu verhuurd om zo iets te laten opbrengen voor het onderhoud van het dak enz waarvoor het raadsbesluit eerlang aan Uw goedkeuring zal worden onderworpen. In het minste kan de onderwijzer noch in de huishouding noch voor de school of kinderen door de schuur aan de gemeente te houden lijden of hinder hebben. Indertijd is het een punt van overweging geweest bij het gemeentebestuur de schuur af te breken om de kosten van het onderhoud, maar omdat de bouw hecht is is ervan afgezien'. 

Schikking

Bij het lezen van deze brief kan men zich de verontwaardiging van Gijsberts wel een beetje voorstellen. Ook gedeputeerde staten hadden kennelijk enige moeite met de opstelling van het Leendse gemeentebestuur. Op 18 november deelden zij burgemeester en wethouders mee: dat ze de schikking die de schoolopziener voorgesteld heeft 'alleszins billijk` vinden. De schoolopziener had geopperd dat Gijsberts de schuur aan de gemeente zou afstaan mits de gemeenteraad ermee instemde dat er een afscheidingsmuur of een andere doelmatige afsluiting gemaakt en de schuur niet tot woning verbouwd zou worden. Gedeputeerde staten voegden eraan
34 

toe dat de gemeente gebouw en aanhorigheden bij de aanstelling van Gijsberts toch zonder enige reserve in gebruik had afgestaan, en 'het kan derhalve niet aangaan deze overeenkomst der gemeente te wijzigen zonder zelfs op rechtmatige klachten van de onderwijzer te letten. Wij moeten de minister nog antwoorden en willen de zaak spoedig tot goed einde gebracht zien. Geven in overweging in door de schoolopziener aangegeven zin te handelen, aldus gedeputeerden. Al te veel haast maakte het Leendse gemeentebestuur blijkbaar niet. Pas op 11 maart 1881 kwam het antwoord aan gedeputeerde staten, nadat deze op 21 februari nog eens aan de schoolbel hadden getrokken. B en W lieten Den Bosch weten dat ze, om tot beëindiging van de zaak te komen, een timmerman en een metselaar belast hadden met het opnemen van de toestand van het achtergedeelte van het huis. Hun rapport was op 7 maart in de raad behandeld en die had besloten er zich mee te verenigen, daar anders onnodige kosten gemaakt zouden moeten worden. Er was ook geen plan geweest om de stalling of schuur in te richten tot woning, wat wel te doen zou zijn geweest als er een gedeelte van de grote tuin bijgevoegd zou kunnen worden. De raad had besloten zich te houden aan zijn besluit van 10 april 1876, waarbij het inkomen van de onderwijzer en het gebruik van woning en tuin door hem, waren geregeld. Als de onderwijzer zich liever helemaal van de stalling zag afgesloten, zou daarin duidelijk voorzien worden. Ze zouden het ter keuze van de onderwijzer laten. Ze waren ook zo vrij gedeputeerde staten erop attent te maken dat de onderwijzer noch zijn voorgangers bedoelde schuur in gebruik hadden gehad. Deze was gebruikt voor de berging van de tienden en die waren intussen afgelost. Een ingezetene van Strijp had nu verlof gevraagd om zijn kar in die ledige schuur te mogen plaatsen, om ze tijdelijk niet in de open lucht te hoeven laten staan. De onderwijzer had dat geweigerd. Burgemeester en wethouders hadden er toen verlof voor gegeven, omdat de onderwijzer daarvan geen last zou hebben. De burgemeester had de gemeenteraad daarvan op de hoogte gesteld en
daar had de handelwijze van de onderwijzer eerder een afkeurenswaardig onthaal gevonden, gevoegd bij nogal wat aanmerkingen op diens ijver! Steeds zijn we bereid gevonden om de onderwijzer in de hand te werken, hij heeft dus geen reden zich zo opgewonden aan te stellen dat hij zich daarvoor tot de minister wendt zonder ons van tevoren in te lichten. 

Gedeputeerde staten

Gedeputeerde staten konden de zienswijze van het gemeentebestuur in Leende niet delen. Op 31 maart schreven ze: 'U blijkt geen termen te kunnen vinden om de klacht over de onrechtmatige inbezitneming van de schuur op te lossen. Gezien onze inlichtingen vinden wij uw beslissing onbillijk. Schuur en woning vormen een geheel, en zo de gemeente naar willekeur over de schuur zou kunnen beschikken, wordt de onderwijzer in het vrije gebruik van zijn woning belemmerd. Volgens het advies van de schoolopziener vormde de muur geen begunstiging van de onderwijzer. Het doet ons leed dat uw raad bezwaren maakt, maar de kosten zijn betrekkelijk gering en kunnen dus geen beletsel vormen. Daarbij krijgt de gemeente de beschikking over de schuur, die  - hoe uw raad het ook bekijkt -  vroeger toch altijd als deel van de woning is beschouwd. We verzoeken u de kwestie nogmaals nauwgezet te overwegen en vertrouwen erop dat uw vergadering van de billijkheid van het voorstel overtuigd is en dit op de aangegeven grondslag tot een goed einde zal brengen.` B en W gaven daarop timmerman J. Mertens opdracht een kostenraming op te stellen. Pas eind mei kwam deze met het totaalbedrag van f 175, een maand later met een meer gespecificeerde begroting. Eind juli liet Gijsberts weten ongelijk te hebben met de 12 of 11½ meter, die hij als maat had opgegeven. Het moest 8½ meter zijn. Op 5 augustus schreef Gijsberts aan de burgemeester dat hij vóór 15 augustus wilde horen of de raad zijn voorstel van 22 juli accepteerde en of het dan ook zou worden uitgevoerd voordat de gure dagen zouden gaan aanbreken. Zo niet, dan wilde hij zijn brief terug hebben. Op 14 augustus verscheen de schriftelijke verklaring van timmerman J. Mertens en metselaar A.
 35

van den Broek. Zij hadden de aan te brengen veranderingen opgenomen en begroot op f 655. Twee dagen later voegden de twee vaklui er nog aan toe dat 'veranderingen geen verbeteringen zijn, het huis is nu in goede staat, het zal onsterker worden en ons inziens is het nu goed ingericht voor de onderwijzer`.  

Andere kwestie

Op 27 september 1881 vroeg onderwijzer Gijsberts in een brief de aandacht van burgemeester Notten voor een heel andere kwestie. Hij schreef: 'Omdat ik niet verantwoord wil zijn voor de ongelukken die met de kinderen en het paardenvolk kunnen plaatshebben dient ter kennisgeving dat ik van vrijdag 30 september af tot de eerstvolgende schooltijd dat de troep Strijp verlaten geen school zal houden. In afwachting dat zulks uw goedkeuring zal wegdragen zal ik inmiddels de schoolautoriteiten hiervan kennis geven'

Op 3 april 1882 bracht schoolopziener Van Steijne onder de aandacht van het gemeentebestuur dat er een onderwijzer bij moest komen. Volgens de wettelijke bepalingen, zo voegde hij eraan toe, zou deze f 600 per jaar moeten verdienen, anders zou men geen kandidaten krijgen, gezien de ervaring bij naburige gemeenten. Hij herinnerde er tevens aan dat de kwestie van de nuttige handwerken nog steeds niet geregeld was, ook niet voor Strijp, waardoor beide scholen niet voldeden aan de voorschriften der wet van 17.8.1878. In 1883 besloot de gemeenteraad de minimumleeftijd voor het toelaten van leerlingen te stellen op 7 jaar. Maar dat was niet naar de zin van schoolopziener D. van Steijne. Met brieven op 23 april en 9 mei vestigde hij de aandacht van het gemeentebestuur op het KB van 1.5.1882, waarin bepaald was dat een hoofdonderwijzer niet meer kinderen op school mocht toelaten dan de school kon bevatten, anders was hij strafbaar. Dat besluit was op 1.1.1883 in werking getreden. In de school van Leende was slechts ruimte voor 88 kinderen (hoogstens 89), dus die is al te klein, schreef
hij. Zouden er kinderen uit Strijp toegelaten worden, waar  - dit ten overvloede -  een openbare lagere school voor 73 kinderen bestaat, dan wordt de toestand onhoudbaar. Bespreek het in de gemeenteraad, zo luidde zijn advies. Als er geen maatregelen genomen worden, moet het hoofd de school sluiten zodra 88 leerlingen binnen zijn. Bij de leerlingen die daardoor buitengesloten worden, kunnen er ook uit Leende zijn. De maatregel van de gemeenteraad was kennelijk getroffen om eventueel ook leerlingen uit Leenderstrijp te kunnen toelaten. Immers de schoolopziener besloot zijn brief met de zin: 'Mochten er klachten zijn over het gehalte van het onderwijs in Strijp, dan wil ik dit graag vernemen. Dan zal ik onverwijld een persoonlijk onderzoek instellen.` In antwoord op de brief van 4 juni 1883 van het gemeentebestuur liet de schoolopziener op 17 juni weten, dat een tijdelijke aanstelling niet was toegelaten. Hij stelde voor zo spoedig mogelijk sollicitanten op te roepen en noemde enkele bladen die zijns inziens zeer geschikt waren voor het plaatsen van een advertentie. Intussen had hij geen bezwaar dat de hoofdonderwijzer zou worden geholpen door onderwijzer Verra. Naar aanleiding van een missive van burgemeester en wethouders dd 15 mei 1883 no. 246 hierover deelde hij het Leendse college mee 'dat het besluit van de gemeenteraad om de leeftijd van toelating op 7 jaar te stellen nog verderfelijker gevolgen zou hebben dan de overbevolking der school. Ten overvloede is de gemeenteraad daarbij zijne bevoegdheid te buiten gegaan. Immers de leeftijd van toelating is in het leerplan vastgesteld en dit wordt volgens art. 21 der wet op het LO door het hoofd der school opgemaakt onder goedkeuring van B & W en van de Districtsschoolopziener. Hoewel volgens het KB van 4.5.1883 het verbod om meer kinderen op school toe te laten dan de school bevatten kan, eerst op 10.1.1886 in werking treedt acht ik het toch wenschelijk dat door UEd zooveel mogelijk zorggedragen wordt dat de school niet overbevolkt worde omdat die overbevolking noodzakelijk nadeelig is, zoowel voor het onderwijs als voor de gezondheid der schoolgaande kinderen`.
36 

 

In 1884 moest het Strijper hulpschooltje al verbouwd worden. Het bleek te klein voor de eisen die toen gesteld werden. Hoofdonderwijzer Johannes Gijsberts, bijna 60 intussen, 'scheen het klaslokaal als kippenhok en de gang van z'n woning als geitenstal te gebruiken', zo staat, waarschijnlijk wat overdreven, in Dyt gheyt aen der Kyrcken van Leendt22. Discussiepunt was toen ook nuttige handwerken voor meisjes. De gemeente stelde een naaister aan om daarin les te geven, maar hulponderwijzer Gijsberts wilde haar geen toegang tot de school verschaffen. Zijn vrouw gaf al breilessen. Zo nodig wilde ze dat gratis doen. De kwestie 'nuttige handwerken' heeft wel ongeveer 10 jaar lang op het Strijper schooltje gespeeld! Uit Gijsberts antwoord aan B en W van 14 juli 1882 bleek dat er al problemen waren met een 'onderwijzeres in de handwerken'. De zwaar gehavende brief in het Streekarchief was niet goed meer te reconstrueren. Jos Verhoeven, smid te Strijp, had er klaarblijkelijk iets mee te maken. Gijsberts had kennelijk moeite met het al of niet wettig benoemd zijn van de onderwijzeres. Hij schreef vooreerst geen onderwijzeres in de handwerken te kennen en 'zodra ik haar op wettigen grond zal kennen dat zij bij het uitoefenen harer bediening door mij de school geopend en gesloten zal vinden op de bepaalde uren door het leerplan bepaald. Die onderwijzeres staat dan onder mijn toezigt als hoofd der school. Art. 73 der wet op het LO is de sleutel van de bevoegde autoriteiten. Onbevoegden worden door mij als hoofd der school geweerd en indien er een sleutel wordt nagemaakt om aan iemand te dienen, zou ik daarvan proces verbaal moeten opmaken en bij de bevoegde autoriteiten in beroep komen want de vrijheid der school en het onderwijs was dan verkracht ...' Burgemeester en wethouders stuurden op 13 februari 1884 de volgende brief naar de schoolopziener: 


'Wij hebben de eer UEdGestr. mede te delen dat wij op woensdag den 1. dezer maand schoolbezoek hebben gedaan in de school op het gehucht Strijp. Bij die
                                               

22 Het in 1974 door een heemkundige werkgroep uitgegeven boekje over de schiedenis van Leende.

gelegenheid hebben wij den onderwijzer J.Gijsberts te kennen gegeven, dat ons bekend was dat hij de onderwijzeres in nuttige handwerken Maria Swinkels (? achternaam niet goed leesbaar, pw) niet in de school toeliet, dat wij vorderden haar volgenden Zaterdag toe te laten en haar niet op den deurdrempel te laten wachten tot dat het uur voor haar bestemd reeds geslagen zij en dat de school ook verwarmd moet wezen.  Daarop ontvingen wij ten antwoord dat hij haar niet toelaat zonder bewijs van harer aanstelling door de schoolopziener .... (onleesbaar, pw) niet anders. Na afloop van dit schoolbezoek hebben wij Burgemeester en wethouders ons tezamen begeven naar de woning dezer onderwijzeres en haar gezegd dat zij den eerstvolgenden ... dag haar onderwijs in de school moest gaan doen. De onderwijzeres ... (onleesbaar, pw) is aan den wethouder W.van ... (achternaam onleesbaar, pw) wonende op dat gehucht gaan bekend maken dat de onderwijzer Gijsberts haar den toegang tot de school weigerde. Ter overtuiging heeft de Burgemeester de onderwijzeres over deze weigering ter school nader gehoord, welke verklaarde dat zij door den onderwijzer niet werd toegelaten zonder de vertooning harer aanstelling. Wij achten ons verplicht UwEGestr. hiervan kennisgeving te doen teneinde in overweging te nemen hoe verder te handelen daar nu daarom geen onderwijs in handwerken gegeven wordt.' 


Wat precies het antwoord van de schoolopziener is geweest hebben we niet in de archieven kunnen achterhalen. Op 28 maart 1884 schreef de burgemeester hem: 


'Ik heb de eer Uw Ed. Gestr. te berichten dat ik uw antwoord op ons schrijven van den 13 Febr ll heb ontvangen. Naar aanleiding van hetzelve heb ik het gevoelen der wethouders gehoord omtrent een nader aanzoek te doen bij den Heer J.Gijsber(t)s onderwijzer om de onderwijzeres gelegenheid te verschaffen haar onderwijs in de handwerken in de school te geven. Ons college van dagelijksch Bestuur meende daaraan niet te kunnen voldoen, om rede als uw invloed op den onderwijzer ontoereikend zoude zijn, hij voor ons zeker niet te bewegen zoude wezen.
 37


Wij hebben op nieuw last gegeven, dat de onderwijzeres zich nogmaals op den gestelden tijd ter school moest begeven, waaraan zij heeft voldaan. Zij werd in de school gelaten, maar vond daar den steenkolenbak zuiver geveegd en gelegenheid was er niet tot verwarming van het vertrek der school, hoewel de rekeningen van steenkolen in de school van Strijp beduidend hooger loopen, dan die der school in de kom. Bij de behandeling der Gemeenterekening is daarop door Leden van den Raad de aandacht getrokken. Wij hebben gevraagd aan de verkoopers van steenkolen en de voerlieden of de onderwijzer ook ooit steenkolen voor zich zelf bestelde: altijd was het antwoord ontkennend. Ik heb geen officieel onderzoek ingesteld omtrent zijn eigen verbruik van steenkolen, hoewel hij er gebruikt om zeker (geen?, pw) achterdocht te weeg brengen, men kan zulks niet zonder de waardigheid van een onderwijzer te krenken.' 


Alweer een kwestie

Jan Gijsberts, van 1876-1895 hoofdonderwijzer van de hulpschool op Strijp, had het inmiddels wel verbruid. In maart 1884 is er met hem weer een kwestie. De burgemeester schreef toen aan de schoolopziener: 


'Op den 14 dezer maand begaven zich bij mij ter secretarie eenige personen van het gehucht Strijp, hunne bezwaren te kennen gevende, dat de onderwijzer hen gehoond had, terwijl zij zondags te voren op de beugelbaan aan het beugelen waren. Ik heb hunne bezwaren op schrift gebracht, welk relaas ik zo vrij ben ter inzage aan UwEG mede te delen; ter vervolging heb ik het niet ingezonden. In werkelijkheid stelt de Heer Gijsberts zich dusdanig aan, dat hij zoo ver in de minachting vervalt dat de eerbied der kinderen er door lijdt, weshalve ik verwacht dat ik in de eerste Raadsvergadering geinterpelleerd zal worden waarom den onderwijzer niet wordt ontslagen. Ik heb steeds zijnerzijds geholpen om het gezin, en ik wenschte wel dat hij zich er toelegde pensioen te erlangen of elders te komen. Ik kan ZEd niet voortdurend blijven steunen tegen mijn overtuiging in en wenschte van Uw Ed.Gestr. te vernemen of U mij een middel weet aan te geven om verbetering in deze toestand te verkrijgen, in het belang van het onderwijs.` 
Volgens het van het gebeurde opgemaakte proces-verbaal waren op de bewuste zondag in maart 6 jonge boeren aan het beugelen op de baan van de weduwe Wouters op Strijp. Die zes waren Jan Bax (17), Leonardus Dielis (20), Theodorus van der Palen (16) en Godefridus Verhoeven (24) uit Strijp, Jan van Hooff (16) en Peter Johannes Bitters (20) uit Leende. Plotseling zou Gijsberts zijn hoofd door een raam van de beugelbaan gestoken hebben om te vragen of zijn zoon Statias daar misschien was. De beugelende boeren zouden Gijsberts, met bril op de neus, hebben uitgelachen en die was daarop in woede ontstoken. Hij zou de beugelaars hebben uitgemaakt voor zwijnkoppen, boerenbeesten, smeerlappen en onfatsoenlijke lieden die geen opvoeding hadden genoten. Het zal wel met een sisser zijn afgelopen. 


Nuttige handwerken

Op 26 februari 1891 schreven gedeputeerde staten aan B en W van Leende dat de Schoolopziener in het district Eindhoven had meegedeeld dat er 'in Uw gemeente geen nuttige handwerken wordt gegeven'. Gedeputeerde staten voegden eraan toe, dat 'tenzij elders in de gemeente op voldoende wijze in dit onderwijs wordt voorzien' het onderwijs in de Nuttige Handwerken tot de verplichte vakken behoort. Ze wezen erop dat dit ontbreken moeilijkheden zou kunnen opleveren bij de uitkering van de rijksontvangsten en vroegen het gemeentebestuur om vóór 25 maart antwoord te geven. Wat burgemeester Notten c.s. precies geantwoord hebben was niet in de Leendse archieven te vinden. Wel viel uit de antwoordbrief van gedeputeerde staten van 30 april 1891 op te maken dat het hier uitsluitend om de situatie op Leenderstrijp ging en dat het gemeentebestuur van Leende zou hebben gepoogd er onderuit te komen door aan te voeren dat er maar weinig meisjes op het Strijper schooltje zaten. De meesten zaten natuurlijk bij de zusters op school in de kom. Gedeputeerde staten attendeerden het Leendse bestuurscollege er echter op dat 'de 2e
38 


zinsnede van artikel 16 der wet LO het onderwijs der vakken A-K omvat, daaronder dus ook Nuttige Handwerken, en al wordt de school te Strijp dan ook door weinig meisjes bezocht, wij kunnen van de verplichting geen ontheffing verleenen'. Ook de 3de zinsnede van het artikel werd door gedeputeerde staten in herinnering gebracht en daar stond in dat alle in de school toegelaten kinderen in alle klassen verplicht zijn aan het onderwijs in alle daar onderwezen vakken deel te nemen. Met andere woorden, Nuttige Handwerken is ook bedoeld voor jongens. Gedeputeerde staten besloten hun schrijven met het verzoek 'voor de uitvoering der wet zorg te dragen en tot benoeming van een onderwijzers in de Nuttige Handwerken over te gaan.' Het bleef echter een heet hangijzer, want op 24 september 1892 moesten gedeputeerde staten nogmaals aandringen op de benoeming en op 5 oktober schreef schoolopziener D. van Steijne aan B. en W. naar aanleiding van Uw mededeling van 3.10.91 No. 784 dat de benoeming van onderwijzeressen in de nuttige handwerken diende te geschieden overeenkomstig artikel 28 der wet LO. De benoeming van M. Engelen is derhalve geschied in strijd met de wet. Maar met Gijsberts speelde niet alleen het lesgeven in nuttige handwerken, eerder al was er de kwestie van het al of niet schooldoen met Strijpkermis. Op 14 juli 1882 antwoordde schoolmeester Gijsberts aan B. en W. 'dat op de 2 kermisdagen te Strijp, zijnde St Janskermis, dit jaar 26-27 Juni, door mij of mijn voorganger nimmer is schoolgehouden en ook nimmer is behoeven aangevraagd te worden om die dagen geen school te doen. Het verwondert mij dan ook dat er dit jaar aanmerkingen gemaakt worden. De kinderen komen die dagen ook niet te school en 4 jaar geleden toen ik uit eigen beweging de proef heb genomen stond ik alleen in de school. Wethouder W.van Hooff zei dan ook dat de kinderen toch niet zouden komen. Ook heb ik bij het vaststellen van het leerplan met districts schoolopziener Mr v.d.Akker gevraagd of die dagen als vakantie in het leerplan moesten worden opgenomen, evenzo de 2 vastenavond dagen, maar ZEG (ZijnEdelGestrenge, pw) vond goed dat niet te doen, omdat die dagen evenals zon- en feestdagen als
vakantiedagen beschouwd worden. Besluit de raad die dagen als geen vakantie te beschouwen dan verwacht ik schriftelijk bericht, teneinde het besluit aan het oordeel van den schoolopziener te onderwerpen, met voorbehoud echter dat tenminste 3/4 der schoolgaande kinderen die maand op de lijst geplaatst aanwezig zijn.' 


Aantal leerlingen

Op 30 maart 1884 stuurt Gijsberts een briefje aan burgemeester en wethouders in antwoord op hun schrijven van 28 maart. Gijsberts deelt mee dat zijn schooltje volgens een Koninklijk Besluit 72 kinderen bevatten kan, maar dat er dat jaar geen 42 kinderen op zaten. Hij maakt tevens gebruik van de gelegenheid om het gemeentebestuur eraan te herinneren dat er 'in de goede week of de week voor Paschen geen school is', een goede gelegenheid om de school te witten en te zuiveren. Alsdan was het goed de vloer in den middelgang te herstellen, want er is een groot gat in gekomen. Ik zou alsdan ook gaarne 6 planken van 11½ dm lang in de boekenkast gemaakt hebben want de planken zijn te wijd van elkander, zodat ik geen orde in de boekenkast kan houden. UEd.A. zult ook wel de goedheid hebben te willen zorgen voor een lange en een korte handveger en blik. Van der Palen te Strijp heeft verleden jaar de school goed gewit. Hij zeide dat hij indien het hem weder vergund wordt de school met dezelfde moeite nog beter kan witten, de huisjes had hij toen zooal en te haastig behandeld. Ik zou gaarne weten of het huis binnenkort wordt nagezien zoo als UEDA gezegd had, anders moeten wij overgaan om ons huis klaar te maken. In afwachting en met hoogachting heb ik de eer mij te noemen van UED A Heren, de dienaar'. Zover Gijsberts. 


Enkele jaren eerder was er ook een kwestie geweest met de woning van Gijsberts. Op 20 januari 1881 schreven gedeputeerde staten aan B en W dat ze nog geen antwoord hadden gekregen op de voorgestelde schikking inzake de woning van onderwijzer Gijsberts. 


Salaris te laat

Op 26 augustus 1890 kreeg het gemeentebestuur een Nota van Aanmerkingen van gedeputeerde staten, die gevallen waren
 39


over de studiebeursaanvraag van hoofd der school J. Gijsberts ten behoeve van zijn zoon A.M.Chr. Gijsberts. Die studeerde in Tilburg althans was daar als student ingeschreven. De aanvraag moest op gezegeld papier en bovendien voorzien zijn van een verklaring van het hoofd van de inrichting in Tilburg. Was er misschien wat op Gijsberts aan te merken? Het gemeentebestuur van Leende handelde blijkbaar ook niet altijd naar tevredenheid. In de archieven vonden we een brief van 11 juli 1892 waarin schoolhoofd J. Gijsberts het gemeentebestuur vroeg om uitbetaling van het 2e kwartaal dat na 1 juli verschenen was en waarom hij al verscheidene malen gevraagd heeft of heeft laten vragen!  


Oud en der dagen zat

Jan Gijsberts, geboren op 25 november 1826 en overleden op 23 februari 1895, is tot na zijn 68ste verjaardag (!) school blijven doen op Strijp. We schreven al dat de school vrijwel meteen na het overlijden van Gijsberts voor goed werd gesloten. Over het opheffen van het Strijper schooltje schreef burgemeester C. Notten - op 27 maart 1895 namens de gemeenteraad aan gedeputeerde staten - dat het niet klopte wat in het door Strijp aan hen gestuurde request stond. Niet 5 leden en de wethouder (en nog een lid uit Strijp) waren tegen de opheffing van de school, liet hij weten. Dat moest zijn: 5 leden waren voor en de wethouder en nog een lid uit Strijp waren tegen. De burgemeester wees erop dat de afstand tussen Strijp en Leende 25 minuten gaans was en dat de weg doorgaans in zeer goede staat verkeerde. Dat de pastoor er zo op zou hebben aangedrongen dat de meisjes van Strijp bij de zusters naar school zouden gaan, was geheel bezijden de waarheid, aldus burgemeester Notten. 'Weliswaar heeft Zijne Eerwaarde de ingezetenen vanaf de kansel vermaand om zoveel mogelijk van het Katholieke onderwijs gebruik te maken, doch van aandringen kan volstrekt geen sprake zijn. Dat de meisjes bij de Zusters melk of koffie en soms warm eten krijgen is geheel in het belang dier kinderen en pleit voor de liefdadigheid der Zusters, doch kan o.i. geen motief tegen de opheffing der school zijn. Wat de te verrichten werkzaamheden door de kinderen betreft dunkt ons dat deze veel vermoeiender en nadeeliger voor die kinderen zullen zijn dan het schoolgaan te Leende/kom en dat het voor hen beter is dat zij daarvan (het werk, pw) ontheven zijn. Dat wat de vermeerdering van het aantal kinderen betreft o.i. daarvan geen sprake kan zijn, aangezien de bevolking niet voor- maar achteruit gaat. Dat van de 58 ondertekenaars van het request slechts 9 daarvan jongens tusschen 11 en 12 bezitten en er ook slechts 15 jongens van die leeftijd in Strijp wonen.` 


Bruggerhuizen

De burgemeester attendeerde ook nog op 'het gehucht Leenderbrug, eigenlijk genaamd Bruggerhuizen, dit is gelegen op een uur afstands van Strijp en zeer dicht bij Valkenswaard, alwaar de kinderen van dat gehucht reeds van jaren terug schoolgaan.` En verder: 'Dat alhier aan de school (kom) bij vereeniging der kinderen in een school een hulponderwijzer meer zal moeten worden aangesteld, is geheel bezeiden de waarheid, aangezien het aantal kinderen alsdan het bij de wet bepaalde getal voor een hoofd- en een hulponderwijzer in verre niet zal bereiken. Naar onze mening is ook de memorie van toelichting niet door het raadslid P.J.Bax zelf ondertekend, wat genoegzaam blijkt bij vergelijking zijner handtekening op het request met die der memorie van toelichting. Wij vertrouwen U genoegzaam te hebben toegelicht en veroorloven ons u dringend te verzoeken ons besluit van 4 Mrt jl. tot opheffing der OLS op het gehucht Strijp in het finantieel belang dezer gemeente, alhoewel niet ten nadeele van het onderwijs, wel te willen goedkeuren.` 


In hun rekest van 7 maart 1895, 'ondertekend door heel Strijp`, hadden de Strijpenaren aangevoerd dat de hulpschool 27 jaar bestaan en in een werkelijke behoefte voorzien had. De afstand naar Leende was ten minste een half uur, voor sommigen zelfs drie kwartier, wat zeer bezwaarlijk was in de gloeiende zomers en de strenge kou 's winters, en de dikwijls onbegaanbare weg. In 1898 werd in het gebouw van de hulpschool melkfabriek De Eensgezindheid gevestigd. Leenderstrijp moest tot 1916 wachten op weer een eigen school. 

Ga terug