CAPELLA DE RIEL.

Heemkronijk jaar:1970, jaargang:9, nummer:1, blz.1 -4

CAPELLA   DE   RIE L

door: A. Jansen

Over de kapel van Riel (Zesgehuchten) is al verscheidene malen iets gepubliceerd. Niettemin weten we er nog zeer weinig over. Onderstaande gegevens zijn het resultaat van een onderzoek dat wij betreffende de kapel van Riel hebben verricht. In het boek "De oude dekenaten Cuyk, Woensel en Hilvarenbeek in de 15de- en 16de eeuwse registers van het aartsdiakonaat Kempenland", dl. I, Nijmegen 1968, vonden we op blz. 184 het volgende:

"1520 - Capella de Riel, noviter edificata (= Kapel van Riel onlangs gebouwd). In hetzelfde boek vinden we nog een aantekening uit het jaar 1556, waar gezegd wordt dat priester Henricus Gerardi (Henricus Gerrits of Gerards) er één mis celebreert krachtens een onbeperkt ofwel eeuwigdurend verlof, maar dat er geen inkomsten zijn behalve de "deservitura", wat zoveel betekent als: hetgeen men hem bij de dienst geeft. Letterlijk staat er: "D Henricus Gerardi celebrat 1 missam vigore perpetui, ultra deserviturem nihil vale?) Arch. Aartsbisdom Mechelen L 15 f 140 v).

Over Henricus Gerardi weten we verder niets. Bij "Schutjes" vinden we in deel III op blz. 205 een Henricus Gerardi Roy, die in 1579 pastoor is in Beek en Donk en is overleden in 1535. Wij kunnen niet vaststellen of hier dezelfde persoon bedoeld is.

De heer H. Hens, archivaris van het bisdom 's Hertogenbosch verstrekte mij nog enige gegevens die in het tweede deel van het reeds genoemde werk over de Bossche dekenaten zullen worden opgenomen. Wij zijn hem hiervoor zeer erkentelijk.

In 1510 en 1524 staat genoteerd, dat "heer" (= priester) Ywanus van Tongelre of Tongherloe er één mis celebreert krachtens een gegeven verlof; in 1524 wordt er nog bijgevoegd dat hij de mis eens per week en op een z.g. draagbaar altaar moest lezen, wat wil zeggen, dat het kapelaltaar niet plechtig geconsacreerd was.

In 1510 ontbreekt de toevoeging "noviter edificata“. Het is bekend, dat Geldrop in 1512 door de Geldersen werd verwoest. Vermoedelijk is ook de kapel van Riel niet aan de verwoesting ontkomen. Mogelijk heeft tussen 1512 en 1520 een herbouw van de kapel plaats gehad. Uit het "noviter edificata" van 1520 mogen we niet zonder meer besluiten dat de kapel in het begin van de 16e eeuw werd gesticht, wat ook niet erg waarschijnlijk is. Archeologisch onderzoek kan hier misschien wat meer licht brengen al levert dat natuurlijk geen exacte jaartallen op.

Voor 1559 hoorde heel onze tegenwoordige provincie onder het bisdom Luik. In dat jaar werd bij de nieuwe kerkelijke indeling van de Nederlanden ook het bisdom 's Hertogenbosch opgericht.

Tot 1571 hoorden Geldrop en Riel nog onder het oude dekenaat Woensel en daarna onder het dekenaat Eindhoven totdat Geldrop een eigen dekenaat werd. In het hiervoor al aangehaalde werk over de Oude Dekenaten vindt u daarover uitgebreide gegevens. Het 16de eeuwse feitenmateriaal over de kapel van Riel is maar gering. De volgende eeuw verschaft ons wat meer informatie.

De heer A.F.N. van Asten publiceerde een stuk uit 1625 (Heemkronyk, jrg. IV, nr. 5, blz. 12) van "Jan Peters soen van Gastel en Willem Ghijsberts, tegenwoordige capelmeesters tot Riel onder de parochie van Geldrop" (Heeze R 93, folio 101, d.d. 1625). Van Oudenhoven vermeldt de kapel eveneens: "Riel dat heeft een Capel resorterende onder de Kerck van Geldrop", 1649.

Het staat vast, dat de kapel in 1648 in handen van de protestanten is gekomen al hebben we daar geen ander bewijs voor dan dat de kapel steeds door de Hervormden is gebruikt.

Van dr. J.P. van Dooren, archivaris van de Nederlandse Hervormde Kerk ontving ik hierover enige interessante bijzonderheden.

Het archief van de N.H. Kerk bezit van de Hervormde gemeente van Geldrop en Riel twee doop- trouw- en lidmatenregisters die lopen van 1649 -1749, - waaruit blijkt dat de overgang kort na de vrede van Munster (1648) heeft plaatsgehad-  en van 1749 - 1789. Deze registers vermelden wel of de genoemde personen in Geldrop of in Riel wonen, maar niet of de doop respectievelijk huwelijk in de parochiekerk of in de kapel hebben plaatsgevonden. De heer van Dooren maakte mij ook nog attent op een doopboek van 1649 - 1798 met achterin een lidmatenlijst van 1758 - 1804, en een Register van overledenen 1721 - 1810.

Beide boeken betreffen ook weer Geldrop en Zesgehuchten; ze berusten in het Rijksarchief te 's Hertogenbosch en zijn door L. Kruiff opgenomen in zijn "Beschrijvingen van de doop- trouw- en begraafboeken.“

Isaak Tirion (1740) zegt hierover: "De kerk is een groot gebouw. Zij wordt van de Gereformeerden gebruikt, en de Predikant, die dezelve bedient, predikt ook te Riel, één der Zes Gehuchten, die onder Heeze en Leend behooren". In het bekende werk van Bachiene (1791) lezen we: "'t voornaamste dezer gehuchten word Riel genoemd; liggende twee uren gaans noord ten westen van Hees, en nabij Geldrop. In dit gehucht staat desgelijks eene Kapelle; in welke, door den Predikant van Geldrop, als zijne kombinatie, gepredikt word “. De latere geschiedschrijvers die vermelden dat de kapel in 1791 nog werd gebruikt, steunen vermoedelijk allemaal op Bachiene.

Wat uitgebreider is A.J. van de Aa (Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, dl. 4, 1843; blz. 507-509). Hij zegt over Geldrop-Zesgehuchten: "De 14 Herv., welke men er aantreft, behooren tot de gem. van Nunen-, Gerwen-, Wetten-, Geldrop-, Mierlo- en Stiphout. Eertijds was Geldrop eene op zich zelve staande gemeente waarbij gevoegd was Riel, een der Gehuchten, thans de gem. Zesgehuchten uitmakende. De eerste predikant werd te Geldrop - en - Riel beroepen in het jaar 1648, en was Isaäc Enten, die in 1664 overleed. De laatste predikant was Martin Coenen die in 1795 verroepen werd naar Gent- en- Erlekum. Van 1795 - 1817 is deze gem. Geldrop - en - Riel vacant gebleven. In dat laatste jaar werd zij gevoegd bij Mierlo - en - Stiphout, waar toen in dienst was Wijnand van Drongelen, doch bij de organisatie van 1817 is deze gem. evenals Mierlo - en - Stiphout bij Nunen - Gerwen - en Wetten gevoegd“. 

De archivaris van de Ned. Herv. Kerk deelde ook nog mee, dat de kapel van Riel op 22 december 1819 aan de katholieken werd overgedragen.

De parochiekerk van Geldrop was in 1798 al door de katholieken genaast, maar deze konden de kerk wegens bouwvalligheid nog niet betrekken. Ze werd pas in gebruik genomen op 5 juni 1823, na een grondige restauratie (Schutjes, dl. III; blz. 673).

 

De patroonheilige.

Over de patroonheilige van de kapel te Riel vinden we in het hiervoor al aangehaalde Aardrijkskundig woordenboek* het volgende: "Er plagt hier eertijds eene kapel te staan, aan den H. Antonius toegewijd, doch deze is in vroegeren tijd, door den oorlog vernield". Hier wordt Antonius Abt bedoeld en niet Antonius van Padua. Het is jammer, dat wij niet weten waaraan Van der Aa dit gegeven ontleend heeft. Het is in elk geval van het grootste belang, en hij is bovendien de enige die een patroonheilige noemt. In een tweetal artikelen over “Oude kapellen in Noord-Brabant" (Brabants Heem, 1958, blz. 33 - 45 en 77 - 86) vraagt drs. W. Knippenberg zich af welke plaats de St. Antoniusgilden in de gildewereld innemen en welke betrekking er bestaat tussen deze en de St. Antoniuskapellen (we moeten nog steeds stellen dat er geen redelijk antwoord te geven is op deze vraag).

Maar uit Van Oudenhoven (1649) weten we dat er in Geldrop een St. Antoniusgilde is geweest (zie hiervoor Heemkronyk jrg. VIII, blz. 12, 1969) en uit het Aardrijkskundig woordenboek dat er een Antoniuskapel was. Indien deze gegevens juist blijken te zijn, en daarvoor is nog een diepgaand onderzoek nodig, dan mag een relatie tussen kapel en gilde niet worden uitgesloten.

Latere publikaties dan de door ons genoemde leveren weinig nieuws op. Alleen Schutjes zegt nog, dat de kapel in de latere pouillés - na 1520 - niet meer genoemd werd omdat er wellicht geen beneficie aan verbonden was.

Over wat er met de kapel gebeurde in het begin van de 19de eeuw worden we ingelicht door C.A. Kuijsten in Brabants Heem, jrg. I, 1949, blz. 6, zegt hij dat de kapel eerst verbouwd zou zijn tot boerderij en daarna gediend zou hebben als buitenverblijf voor jachtliefhebbers waar de naam speelhuis mee in verband wordt gebracht. Het geheel zou toen met een gracht omringd zijn, waarvan later de voorzijde weer gedempt werd.

Op het artikel van Kuijsten kwam een reaktie van H. Aarts (Brab. Heem, 1949; blz. 33) wiens moeder van Riel afkomstig was.

"Mijn moeder vertelde, dat in haar jeugd bij haar thuis op zolder een beeld stond uit dat kapelletje. Later was het van zolder gehaald en in de kamer geplaatst. Het was een zogenaamde Piëta. Volgens mijn moeder was het beeld naar een schilder in Eindhoven gebracht. Maar toen het terugkwam had het niet meer de schone kleur van voorheen. Eerst lag er zulk een natuurlijke doodskleur op en die was toen verdwenen. Toen de boerderij later verdeeld en verkocht was, werd het beeld meegenomen door familieleden die op Zes Gehuchten bleven wonen, want het was de bedoeling dat het beeld steeds in de familie zou blijven. Waar het echter gebleven is weet niemand meer. In mijn moeders jeugd was er op Riel nog een beeld (uit de kapel?) op een andere boerderij maar daarover heb ik nooit iets naders gehoord“.

Mocht iemand hierover of over de kapel van Riel meer bijzonderheden weten dan zien wij die met grote belangstelling tegemoet.

Een brede carrevormige sloot werd door oudere bewoners van Zesgehuchten als de vroegere gracht aangewezen de voorzijde bij de boerderij zou dan zijn gedempt. De bewoners van deze boerderij menen dat gedeelten van het muurwerk nog van de kapel zijn.

Een andere verklaring van bejaarde Zesgehuchtenaren is, dat deze kapel ook enige tijd als klooster heeft gediend. De waarde van deze overleveringen is niet erg groot, maar we willen deze toch niet verwaarlozen omdat nader onderzoek in die richting misschien resultaat kan hebben.

Wij zijn voor het totstandkomen van deze bijdrage ook dank verschuldigd aan de rijksarchivaris in Noord-Brabant, dr. L.P.L. Pirenne voor zijn nuffige aanwijzingen.

* negende deel, blz. 472; 1847.

Ga terug