Uit de archiefkist. (=nr.3)

Heemkronijk jaar:1979, jaargang:18, nummer:3, blz.94 -97

U I T   D E   A R C H I E F K I S T

door: C.S. Smit

Ter gedachtenis

Donderdag den 21 julij 1859.

Heden ochtend tusschen acht en half negen uren werd de toren van ons Kerkgebouw bij een hevig onweder vergezeld met zware stortregens, door het vuur des hemels getroffen en alhoewel er mogelijk door geen vlammend vuur hetwelk waarschijnelijk door den zwaren stortregen werd uitgedoofd of gebluscht, eenige schade moge veroorzaakt zijn, zoo was toch de uitbarsting van den door het onweer veroorzaakten brand zoo hevig, dat geheel de toren tot aan den nok van het dak des kerkgebouws genoegzaam is verbrijzeld, de oostgevel van het kerkgebouw gescheurd met gaten doorboord en ten eenenmale is uitgeweken, terwijl op de plaats waar de orgel staat en in het luihuis mede verwoestingen hebben plaats gehad, zoowel aan de vensterramen als aan de muren en den orgel en eindelijk in de consistorie-kamer de glazen deur ten eenemale werd verbrijzeld.

De kerkvoogd in de gemeente niet tegenwoordig zijnde, zoo nam de Heer H.M. Freher die dadelijk bij het ongeval tegenwoordig was op zich om als agent der Thielsche brandwaarborgverzekering, waarbij onze Herv. Gemeente hare gebouwen verzekerd heeft, terstond van dit ongeval kennis te geven.

                                                              J.L.A. Kremer Az. predikant.

                                                               J. Glaudie

                                                                Freher

                                                                 C. Croes

Dit staat te lezen in het actaboek III op bladzijde 110. Op zich natuurlijk een vervelende zaak zo'n brand, maar net zo erg was de nasleep die dit geval had. De tielse brandverzekering wil namelijk de schade niet vergoeden, omdat men van mening is dat de schade niet door brand is ontstaan. We lezen in het betreffende schrijven van de verzekerings-maatschappij, ondertekend door de directeur, jonkheer P.A. Reuchlin te Tiel:

"Ten einde UEd. op de hoogte te stellen van den omvang onzer assurantie, met betrekking tot de schade door bliksem, dient, dat brand of brandschade daardoor veroorzaakt op eene lijn wordt gesteld met alle andere brandschade. Is echter door het inslaan geen brand veroorzaakt, maar b v. een gebouw ontzet, een muur gespleten een wiek van een molen afgeslagen, dan is die schade in den regel niet onder de assurantie begrepen. Zowel bij onze Mij, als bij alle ander compagnieën die hier te lande verzekeringen sluiten, is het algemeen gebruik om de ongevallen van inslaan, springen van stoomketels enz. enz. als dezelve geen brand ten gevolge hebben van de verzekering uitgesloten."

De kerkeraad laat het hier niet bij zitten. Men probeert via getuigen- verklaringen in het gelijk gesteld te worden. Een concept van de ge- tuigenverklaringen is in het archief aanwezig. We laten de door een 10-tal lieden waargenomen feiten de revue passeren:

“Verklaart

1.  Theod. Corn. van Leeuwen wonende te Heeze op den (21 sten juli) 1859 onmiddelijk nadat het Hemelvuur zich aan den toren en kapelle had medegedeeld zich in het kerkgebouw heeft begeven en aldaar heeft ontwaard kolommen van rook, welke rook een stank bij zich hadt, gelijk aan brandend hout hetgeen men uitblust. Dat hij aldaar vele stukken hout heeft opgeraapt, welke aan de eene zijde verbrand waren dat deze stukken hout op zijne vingers zwart afgingen. Dat hij op de glazen duidelijk sporen van brand heeft ontdekt.

2.  G.E. Drenth Wachtmeester bij de Koninklijke Mar. zich met Jan verberne metselaar te Heeze het eerste bevonden te hebben op genoemde kerktoren; dat zij hebben gezien den toren geheel in rook gehuld, welke rook afkomstig was van brand, dat zij duidelijk sporen hebben gezien welke de brand had nagelaten en welke brand zij moeten veronderstellen door den fellen regen te zijn uitgedoofd; dat hij wachtmeester deze gebrand hebbende stukken op last van den Hr. Dominé heeft medegenomen en zorgvuldig heeft bewaard.

3.  Jan Verberne als No.2, doch dat hij tevens verbrandde, doch uitge- doofde stukken hout van den toren herkomstig, van het huis van Jan Giller heeft afgehaald.

4.  Jan Giller de rook uit den toren te hebben zien vliegen- dat hij stukken verbrand hout afkomstig van den toren heeft opgeraapt en aan den Wachtmeester heeft overhandigd.

5.  H. Kremer als No.4 dat hij op de glazen en ijzerwerk duidelijk brand heeft ontdekt en lood heeft gezien hetgeen door het vuurlicht was gesmolten.

6.  Van Gennip Vrouw van Hendrik Paulisse dat zij zich juist bevond in haar Huis voor het raam op den toren uitziende, dat zij zag dat stukken hout van genoemden toren tegen hunne woning werden geslingerd, dat zij dezelve heeft opgeraapt en op verlangen van haren zieken te bed leggende echtgenoot aan hem heeft vertoond, dat het hun beiden gebleken is, dat genoemde stukken werkelijk hebben gebrand, als zijnde dezelve aan de eene zijde geheel tot houtskool overgegaan.

7. Josephus Verbeek gezien te hebben den toren in rook te zijn gehuld welke rook een brandlucht afgaf, dat hij stukken hout gedeeltelijk verbrand van genoemden toren heeft opgeraapt, welke hij aan den Marechaussée Peters heeft overhandigd.

8. H. van Gennip timmerman als No. 7. 

9. Jan van Dijk dat tegen en op zijn huis zijn neergeslagen stukken hout van den bewusten toren, dat deze stukken gedeeltelijk door het vuur waren verbrand dat hij den rook ook heeft gezien enz.

10. Louis Damen timmerman

11. D. Paans te Bergeyk

12. J. Voets

13. P. Peters Marechaussée"

"Vernomen hebbende dat de brandwaarborg verzekering te Thiel waarbij onze gebouwen verzekerd zijn difficulteerd om den door het onweer veroorzaakten schade te vergoeden, zoo werd over deze zaak breedvoerig gehandeld en heeft de vergadering besloten de kerkeraad zijnE. naar alle krachten de behulpzame hand te zullen bieden."

Aldus de notulen van de Kerkeraadsvergadering van 4 augustus 1859. Op de vergadering van 8 december doet de kerkvoogd op verzoek van Ds. Kremer verslag van zijn bemoeienissen.

"....ZijnE. verklaarde verder alles gedaan te hebben ten einde die schade vergoeding te erlangen, maar alles vruchteloos. ZijnE. deelde eidelijk onderscheidene bijzonderheden mede, waaruit het duidelijk bleek; dat gezegde Maatschappij op eene treurige wijze de zaak verwikkeld en in alles zich onhandelbaar betoond heeft; zodat er eindelijk niets anders is overgebleven dan bij wijze van Procedure die vergoeding te erlangen. Tot dat einde heeft zijnE. bij het Prov. Collegie van Toezigt in N.Br. reeds verlof aangevraagd om in deze zaak te mogen procederen ......"

Deze toestemming wordt inderdaad verleend. Her college laat echter ook weten dat men naar een andere verzekeringsmaatschappij moet gaan uitzien. Dit laatste advies wordt de agent van de Tielse brandwaarborg, de heer Freher, notaris en lid van de kerkeraad, medegedeeld.

Vlak voor de Kerkeraadsvergadering van 8 december ontvangt de kerke- raad een schrijven van notaris P. van Galen (familie van notaris Freher) met een bijzondere inhoud.

De heer Van Galen schrijft een gesprek gehad te hebben met:" de Heer Barbe, inspecteur van opgemelde Maatschappij, waarbij die Heer aan zijnE. verklaard heeft, dat de Maatschappij wel genegen zoude zijn om den schade alhier te vergoeden; mits daartoe als niet gehouden be-schouwd wordende."

Letterlijk staat er in de brief: "alleen onder den mits, dat het als eene onverplichte betaling beschouwd worde."

De kerkeraad laat het koud op welke wijze de schade vergoed wordt. Wel laat zij weten dat het proces al een aanvang heeft genomen.

Op de Kerkeraadsvergadering van 8 mei 1860 kan de kerkvoogd verslag uitbrengen hoe de zaak uiteindelijk afgehandeld is.

"Nadat alle middelen te vergeefs beproefd varen, om ingevolge ons ver- meend goed regt den geleden schade door opgemelde maatschappij tot vergoeding of herstelling te noopen; werd er besloten om door middel van geregtelijke uitspraak zulk eene vergoeding te erlangen. Dien ten ge- volge is er van onze zijde tot arbiter gekozen de Heer M. van den Akker Sr. advocaat te Eindhoven en van de zijde der meergenoemde maat- schappij de Heer Tijdeman advocaat te Amsterdam, zijnde als derde ar- biter door de Arrondissements Rechtbank te Tiel benoemd de Heer Korteweg advocaat te 's-Hertogenbosch. Deze Heeren verschenen (uitgenomen de Heer Korteweg, die om reden van ernstige ongesteldheid van zijnE. vader afwezig was) Geadsisteerd van de zijde der meergenoemde Maatschappij door haren inspecteur Barbe en van de zijde onzer kerkelijke administratie door den Heer van Coot, advocaat te Eindhoven, op den 31 Maart alhier te Heeze"

Als plaats van samenkomst worde de herberg van Jan Giller aan de kapel te Heeze gekozen.

"Als wanneer door den advocaat Tijdeman eene minnelijke schikking werdt voorgesteld, welke onder voorbehoud van beiderzijdsch vermeende regten werd in beraad genomen. Die minnelijke schikking werd van onze zijde binnen den bestemden termijn aangenomen, maar van de zijde der Maatschappij verworpen, alleen eene gratificatie van f 1500,- aanbiedende, waarbij dan alle reeds gemaakte kosten voor rekening onzer administratie moesten verblijven. Nu zoude men dan voortgaan om verder in deze netelige zaak te procederen, maar alvoorens daartoe over te gaan, besloot men den Heer van Beusekom persoonlijk van onze zijde naar Tiel af te vaardigen om aldaar met den Directeur der Maatschappij de Heer Reuchlin, kon het zijn tot eene schikking te geraken. Men was daartoe overgegaan doordien dikwerf genoemde Barbe aan den Heer Kerkvoogd had doen verstaan dat welligt een persoonlijk onderhoud van den Heer Kerkvoogd met den Heer Directeur Reuchlin het cijfer der gratificatie zou kunnen doen vergroten. Deze afvaardiging heeft den Heer Kerkvoogd wel gelieven te aanvaarden en heeft dien ten gevolge met den Heer Reuchlin op den 20ten April j.l. onze zaak behandeld en behartigd; met dat gunstig gevolg dat de Maatschappij bij wijze van gratificatie ons toegelegd heeft eene somme van zeventien honderd gulden zegge f 1700,- mits wij voor onze rekening nemen de betaling der Heeren van den Akker jr. Korteweg, van der Coot en onzen Procureur den Heer Mr. van Everdingen te Tiel. Zoodat dan nu eindelijk deze onaangename zaak als geeindigd mag beschouwd worden."

Door Ds. Kremer wordt de heer Van Beusekom bedankt namens de gemeente voor "zijnE. getrouwe en moeite volle behartiging dezer zaak ...."

(wordt vervolgd.)

Bronvermelding:

Kerkvoogdijarchief, N.H. Kerk Heeze. Aantekeningen van den Kerkeraad der Hervormde Gemeente van Heeze en Leende, beginnende met den 27 Juny 1837, Inventaris nr. 3

Ga terug