Laat-middeleeuwse kunstwerken in het bezit van het St.Joris en St.Barbara-gilde te Maarheeze.

Heemkronijk jaar:1979, jaargang:18, nummer:2, blz.66 -71

LAAT MIDDELEEUWSE KUNSTWERKEN IN HET BEZIT VAN HET ST.JORIS EN ST. BARBARAGILDE TE MAARHEEZE

door: A.Jansen

In het verleden is in de Heemkronyk al vaak ingegaan op de schutters- gilden in ons werkgebied. Naast een kleine historische inleiding werd over het algemeen slechts een opsomming gegeven van de gildeschatten.

Nu zijn we zover gevorderd dat we wat meer op een paar interessante attributen kunnen ingaan. Tot de oudste en fraaiste gildeattributen in onze omgeving behoren zonder enige twijfel een tweetal medaillons met de voorstelling van St. Joris en St. Barbara en een tweetal daarbij behorende vogels van het bovengenoemde gilde.

Het zilveren medaillon met de voorstelling van St. Joris meet in door- snede 42 mm. De heilige is te paard gezeten afgebeeld. Onder de voeten van het paard ligt de draak die zich nog wanhopig probeert te verzetten. Het geheel opgetuigde paard draagt op het voorhoofd een lange punt. St. Joris staat in de stijgbeugels en is weergegeven op het moment dat hij de draak de dodelijke slag wil toebrengen. Hij heeft een harnas aan waarover hij een tot de knieen reikend kleed draagt dat met behulp van een ceintuur om het middel wordt opgehouden. Op het naar de toeschouwer gerichte hoofd draagt hij een baret waaraan lange veren pluimen bevestigd zijn. Op de achtergrond bevindt zich een ommuurde stad. Tussen St. Joris en de stad is een onregelmatig grondoppervlak weerge- geven. De rest van de voorstelling is met gearceerde streepjes afgewerkt.

Het zilveren medaillon van St. Barbara is nog iets kleiner dan dat van St. Joris en meet slechts 39 mm. in doorsnede. Barbara is niet geheel frontaal afgebeeld maar is wat schuin naar links in het vlak geplaatst. Ze is gehuld in een lang kleed dat over haar voeten krult. In dit kleed bevindt zich een diep rechthoekig uitgesneden décolleté waaronder ze een v-vormige guimpe draagt. Over het kleed draagt ze een lange mantel die onder beide armen wordt opgenomen waardoor diepe v-vormige plooien ontstaan. In haar rechterhand houdt ze een opengeslagen boek terwijl ze in haar linkerhand een lange palmtak vasthoudt die tegen haar schouder rust. Op het kleine ietwat bolvormige hoofd met grote ogen en een klein wipneusje draagt ze een groot tulbandvormig hoofddeksel dat met een band om haar kin wordt vastgehouden. Onder de hoofdbedekking valt het haar in lange golvende tressen naar beneden. Links staat op een basement een kleine ronde toren in twee geledingen. Het grondje waarop Barbara staat is met zigzag vormige lijntjes weergegeven waardoor graspollen gesuggereerd worden.  De rest van de voorstelling is versierd met een lege banderol en gearceerde streepjes zoals we die aantroffen op het medaillon van St. Joris.

Zowel de afbeelding van St. Joris als die van St. Barbara gaan op een houtsnede of een gravure terug. Dit blijkt uit het feit dat beide voor- stellingen de randen gedeeltelijk oversnijden. Dit zien we het duidelijkst bij de omhooggestoken rechterhand van St. Joris en bij de bovenzijde van de toren van St. Barbara. De kunstenaar die deze medaillons graveerde is van een vierkante of rechthoekige prent uitgegaan die hij op een rond en een weinig bol vlak heeft moeten overbrengen. Dat de kunstenaar ook wat moeite gehad heeft met het overbrengen blijkt uit de rechterhand van Barbara die wat houterig is weergegeven. Maar bij een dergelijke beoordeling moeten we opletten niet te zeer op al te kleine details te gaan letten daar beide medaillons maar iets groter zijn dan een rijksdaalder.

Wat de datering betreft kan men het volgende zeggen dat afgaande op de stijl beide medaillons gedateerd kunnen worden rond 1500. Het geheel is zo overtuigend gedaan dat ik niet aanneem dat iemand later een oude prent heeft nagevolgd. Het was voor ons niet mogelijk om de houtsnede of de gravure waarna deze medaillons gemaakt zijn te achterhalen. waar- schijnlijk heeft de kunstenaar, gezien de gelijke afwerking neem ik aan dat slechts één kunstenaar beide medaillons gemaakt heeft, niet precies een bepaalde prent gecopiëerd.

Verwant aan beide medaillons is een gegraveerd zilveren achterzijde van een dolkgreep met een voorstelling van een kluizenaar dat 5 cm. in door- snede meet (Nijmeegs Museum "Commanderie van St. Jan). Deze greep is gevonden te Groesbeek bij Nijmegen en was te zien op de tentoonstelling "Klevisches Silber" (Klevisches Silber 1978/79, nr.II, afb.18). Ondanks de verwantschap behoeven dolkgreep en medaillons niet in dezelfde plaats te zijn ontstaan. Welke plaats voor deze medaillons dan wel in aan-merking komt is toch wel moeilijk uit te maken. Het meest voor de hand liggend lijkt me evenwel 's-Hertogenbosch te zijn al zijn daar niet direkt steekhoudende argumenten voor aan te geven. Het lijkt me ook niet onmogelijk dat de Groesbeekse dolkgreep in ‘s-Hertogenbosch gemaakt zou kunnen zijn. 

De beide vogels 

Aan deze medaillons zijn met behulp van zilveren kettingen twee vogels bevestigd die ondanks het feit dat ze wat later zijn onze aandacht ten volle waard zijn. De interessantste is die welke aan het medaillon van St. Joris hangt. Deze vogel is 123 mm. hoog en 169 mm. lang. Hij is halfplat en bestaat uit een gedreven en gegraveerde voorzijde waartegen een achterplaat is gesoldeerd. Op het hoofd draagt de vogel een kroon waarvan het opstaande gedeelte vrijwel geheel is afgebroken. Als we nu op de zeer krachtig uitgevoerde gravering van de veren letten (deze in tegenstelling tot de zeer fijn uitgevoerde medaillons) merken we op dat deze vanaf de kroon aanvangt. Het oog is aangegeven als een zesbladig bloempje. De vleugel is tegen het lijf geplakt. De staart bestaat uit twee evenwijdig lopende punten. De achter elkaar geplaatste poten staan op een getorst en gegraveerd takje. Aan dit takje hangt een later (18e eeuws) schildje. Om de hals bevindt zich een brede holle kraag. De grote bek is op het uiteinde doorboord. Hieraan heeft waarschijnlijk een klein schildje gehangen. Kroon, snavel, halsband en takje waren oorspronkelijk verguld. Hiervan zijn nog resten aanwezig.

Het interessantste vinden we pas als we de vogel omkeren. We zien dan dat op de achterplaat een drietal merken zijn ingeslagen, te weten van links naar rechts; een meesterteken, een stadskeur en een jaarletter. Om zilver te kunnen determineren kan men het beste met de stadskeur aanvangen. Dat is in dit geval een boompje voor het 2e kwart van de 16e eeuw te ‘s-Hertogenbosch (zie- Elias Voet jr., Nederlandse Goud- en Zilvermerken, ‘s-Gravenhage (19726 , bl.5). Het meesterteken bestaat uit een maantje waarin zich een zespuntige ster bevindt. Dit merk vinden we als nr. 6 op de insculpatieplaten van de Bossche zilversmeden 1538 - 1807 (beschreven door F. Crooy, Les orfèvres de Bois le Duc et leurs poinçons, Bruxelles, 1938; ook uitvoerig afgebeeld en besproken in de catalogus Brabants Zilver, 's-Hertogenbosch 1965) en is dat van Geffert Willemsen. Als jaarletter zien we een K in een schild. De vroege jaarletters geven voor 's-Hertogenbosch nog enige problemen, er begint nl. een alfabet in 1503 en een in 1538. De tijd van 1503 tot 1538 is te lang voor een reeks uit het alfabet. Maar gezien het boompje uit het tweede kwart van de 16e eeuw hebben we te doen met de reeks die aanvangt met 1538 waardoor de letter K staat voor 1547. Met deze vogel hebben we weliswaar niet het oudste stuk zilver uit onze streek te pakken maar wel het oudst gedateerde stuk.

 

Grote gelijkenis met deze vogel vertoont die welke hangt aan het medail- lon waarop St. Barbara gegraveerd is. Als we deze vogel omkeren vinden we alleen het reeds eerder beschreven meesterteken van Geffert Willemsen ingeslagen. Men zou nu de volgende hypothese kunnen opstellen dat beide gildes reeds ter onderscheiding een medaillon hadden. Van de beide gildes schaft dat van St. Joris het eerste, in 1547, een vogel aan. Wat later besluit het St. Barbaragilde ook een vogel te laten maken. Dit lijkt me te meer mogelijk daar de vogel van het St. Barbaragilde wat zwakker van vorm en gravering is. Tevens vindt dit nog wat extra steun doordat de vogel van St. Barbara (hoog 90 mm., lengte 130 mm.) wat kleiner is dan die van St. Joris. Erg veel later kan de vogel evenwel niet zijn daar de vormentaal nog geheel gelijk is aan die van St. Joris. Ik zou deze vogel dan ook rond 1550 willen dateren. 

Verwant aan deze beide vogels zijn die van het St. Catharinagilde te Eindhoven, die geheel ongemerkt is (Vijfhonderd jaar Noordbrabantse Schuttersgilden, Eindhoven 1977-78, nr.66) en die van het St. Barbara- gilde uit Boxtel van Jan Willemsen uit ‘s-Hertogenbosch (Vijfhonderd jaar Noordbrabantse Schuttersgilden, nr.51).

Samenvattend kunnen we zeggen dat we met de twee beschreven medaillons en de twee vogels een viertal belangrijke kunstwerken in onze omgeving rijk zijn die helaas nog maar al te onbekend zijn. Deze voorwerpen zijn gezien hun ouderdom zeer gaaf bewaard gebleven. Laten we er ook in de toekomst zuinig op zijn. 

Ga terug