Reakies op "Brabants banier en blazoen in de contreien van Horn en Cranendonck" .

Heemkronijk jaar:1979, jaargang:18, nummer:1, blz.5 -31

REAKTIES OP  “BRABANTS BANIER EN BLAZOEN IN  DECONTREIEN VAN HORN EN CRANENDONCK”
VAN KEES VAN BERENDONK.

door: Redactie

We beginnen met een reaktie van de heer F.J. van Ettro uit Eindhoven, zelf ook een (amateur-)heraldicus. De heer Van Ettro interesseert zich ook reeds jaren voor hetzelfde onderwerp en publiceerde daarover. Hij schreef deze reaktie, of als U wilt, "recensie" op ons verzoek;

1.  Ofschoon er een verheugende groei merkbaar is van de belangstelling voor de overheids-heraldiek, zijn er in Nederland maar weinig mensen aktief mee bezig, veel minder dan in de ons omringende landen. Het enthousiasme, waarmee de heer Van Berendonk zijn tijd besteedt aan wapens en vlaggen is bewonderenswaardig en de snelheid en trefzekerheid, waarmee hij de afbeeldingen op papier brengt, gewoon benijdenswaardig. Zijn kritiek is soms keihard en ik kan me voorstellen dat die wel eens pijnlijk zal worden ervaren.

2.  Zijn kritiek op soms al anderhalve eeuw oude, destijds door haastige spoed verprutste gemeentewapens is zeker op zijn plaats; deze richt zich echter niet op de heren, die tegenwoordig bij de Hoge Raad van Adel de verantwoording dragen. De taak van dit College is niet anders dan bevestigen 1).

Zelfs als de deskundigen van de Hoge Raad van Adel een bepaald gemeentewapen als een volslagen mislukking beschouwen en vandaag de dag onder geen beding in die vorm zouden willen bevestigen, dan nog zullen zij niet het initiatief willen nemen om ongevraagd aan verbetering van bestaande wapens toe te komen ..... De ervaring heeft geleerd dat verzoeken van de belanghebbenden tot verbetering met hulpvaardigheid in behandeling worden genomen.

3.  De mening van de heer Van Berendonk dat de wapens van de gemeenten Heeze, Leende, Geldrop, Maarheeze, Budel en Valkenswaard, om er slechts enkele te noemen, tot de omstreeks 1817 verknoeide gemeentewapens gerekend moeten warden, zal iedereen beamen, die de prachtige kleurenplaat bekijkt tussen de bladzijden 102 en 103 van de Heemkronyk. De rijkskleuren goud en blauw op gemeentewapens in onze streken zijn alleen maar een herinnering aan "Hollandse" gemakzucht.

4.  De kritiek van de heer Van Berendonk op twee boekjes over gemeentewapens resp. gemeentevlaggen die in de zestiger jaren als Prismaboeken door Het Spectrum zijn uitgegeven, is niet mals, maar wel terecht. Tot verontschuldiging van de schrijver van die twee boekjes moge dienen, dat hij van meerdere gemeenten gegevens kreeg toe gestuurd, die niet tijdig als sprookjes zijn onderkend. Juist in die tijd werd over meerdere voorgestelde vlaggen het bericht ontvangen, dat zij in principe waren aanvaard terwijl zij achteraf toch niet door de gemeenteraad zijn aangenomen.

5.  Met de bezwaren van de heer Van Berendonk tegen de opname van de Gelderse leeuw in de vlag van Geldrop ben ik het geheel eens. De afleiding van de naam Geldrop van de gele strodaken laat ik voor rekening van de heer Van Berendonk. Als variatie op het voorstel voor een vlag voor Geldrop zijn wellicht in plaats van de twee gele sterren op blauw de drie gele harten van het huidige wapen aanvaardbaar. Ook een wapen met in zilver een rode keper kan wellicht door een blauw schildhoofd met drie gouden harten, naast elkaar, aan herkenbaarheid winnen.

6.  Zeer fraai zijn de vlaggen en wapens, die voor Heeze en Leende zijn ontworpen. Wel verdient het aanbeveling de namen Heeze en Leende te verwisselen, omdat door de gemeenteraad van Leende in februari 1974 een voorstel van Burgemeester en wethouders voor een gele vlag met drie geheel rode hoorns is aangenomen.

7.  De kleuren van Eindhoven's wapen zijn in 1923 gelukkig hersteld. Het "Van Leefdael-handschrift" heeft daar geen rol bij gespeeld! Wellicht wel de wapenkaart van Brabant, die Zangrius in 1600 heeft verzorgd 2).  De kleuren rood en zilver zijn niet alleen voor Brabantse wapens zeer geliefd, maar zij zijn dit in het gehele gebied van het voormalige hertogdom Neder-Lotharingen (Lotherike, Lothier) dat in grove trekken de gebieden omvatte van  a) Nederland ten zuiden van de Rijn,  b) België ten oosten van de Schelde,  c) Luxemburg,  d) het Duitse Rijnland ten westen van de Rijn en ten noorden van de Hunsrück,  e) de voormalige graafschappen Berg, Kleef en Zutphen ten oosten van de Rijn.

De legendarische banier van Lotherike wordt door de heraut GELRE  5)  afgebeeld met drie even hoge banen; rood-wit-rood. De kleuren van het hertogdom Limburg zijn ongetwijfeld afgeleid van die van Lotherike, die van Eindhoven eveneens, maar rechtstreeks, n i e t via het Limburgse wapen ....

8.  Origineel is de stelling van de heer Van Berendonk over de Meierij van ‘s-Hertogenbosch als jachtgebied van de hertogen van Brabant. Uiteraard hadden de hertogen in de Middeleeuwen nog veel meer rechten, waarvan zij in de loop van de eeuwen er veel overdroegen aan hun leenmannen. De gewenste samensmelting van het Markgraafschap Antwerpen met het oorspronkelijke hertogdom Brabant tot één centraal bestuurd vorstendom werd in de Middeleeuwen met name bevorderd door het systeem waarbij de landheren werden bewogen hun gronden aan de hertog af te staan om deze tegelijkertijd in leen terug te ontvangen tesamen met meer uitgebreide rechten en/of geldelijke of andere beloning.

Vandaar ook de talrijke voorbeelden van heerlijkheden, die vrij geruisloos twee-herig bleken te zijn geworden, met dan de hertog als één van die twee heren.

Juist in de Meierij zien we deze toestand van twee-herigheid meer dan elders in het hertogdom Brabant.

9.  Erg veel waarde hecht de heer Van Berendonk aan de gegevens uit het VAN LEEFDAEL-handschrift, geen officieel dokument, wel een particuliere verzameling van prachtige gekleurde wapenafbeeldingen; een rijke bron van gegevens waartussen de heer Van Berendonk een aantal middeleeuwse wapens heeft aangetroffen, die elders niet (of niet in kleuren) bekend waren. Toch blijft enige voorzichtigheid geboden, zoals bijvoorbeeld met het verhaal dat de heren van Horne ooit Rijksjagermeester van het Duitse keizerrijk zouden zijn geweest. Dit is een legende, geïnspireerd door de (ongesnoerde jacht-)hoorns in het Horne-wapen. Dat deze titel wel eens op een grafplaat van een Van Horne is aangebracht is geen bewijs. Het komt mij voor, dat ook de funktie van opperjager van de Brabantse hertog moeilijk in hertogelijke dokumenten terug te vinden zal zijn.

De rijksadelaar, de schildhouder van het wapen van Budel, werd door de heer J.Th.M. Melsen in het maandblad "De Brabantse Leeuw", jaargang 1977 bladzijden 189-192, voorzichtig in verband gebracht met Aken. Deken en Kapittel van St. Maria te Aken hebben lang het benoemingsrecht gehad van schout, schepenen en gezworenen van B u d e l. De stad Aken voert de keizerlijke adelaar in haar wapen, maar de adelaar van Budel zou ook in verband kunnen staan met het oude koningsgoed of Rijksgoed.

De Van Hornes (-Cranendonk) zijn sedert 1245 genoemd als voogden van Budel voor het kapittel van St. Maria te Aken. Elders in Brabant verwierven de Hornes bestuursrechten, inkomsten en vergoedingen, hetgeen niet betekent, dat zij het gehele gebied bezuiden de Peel (blz. 95) echt in hun bezit kregen. Meestal waren zij er leenman of voogd.

10. In wapenschilden met drie dezelfde figuren, bijv. hoorns (blz.92), harten, penningen, lelies enz. is de normale opstelling twee boven, een midden daaronder. Die onderste figuur wordt nogal eens iets groter getekend. Dit hangt af van de vorm van het schild en van de smaak van de tekenaar. Bewust of onbewust zoekt men evenwicht tussen het oppervlak van de wapenfiguren gezamenlijk en het oppervlak van het veld. Bij de blazoenering behoeft niet op de grotere maten van de derde figuur gewezen te worden en een betekenis mag daar niet aan warden gehecht.

Evenmin behoeft men bij wapenfiguren een betekenis te zoeken achter de stand van de hoorns. Deze wapenfiguur komen we bij dezelfde geslachten tegen zowel met het mondstuk links als rechts. Dit in tegenstelling met leeuwen, paarden enz., deze worden in principe naar heraldisch rechts gewend. De adelaar tekent men met uitgespreide vleugels, de kop gewend naar heraldisch rechts.

11.De funktie van een wapen, zo zegt de heer Van Berendonk terecht (blz.92) was om uit te drukken met welke persoon of personen (gemeente) men te maken had. Hetzelfde geldt uiteraard ook voor de vlag. Als een gemeente zich wil manifesteren door een eigen vlag, dan is het nuttig, dat b.v. de burgers van de gemeente, die het eigen gemeente w a p e n kennen, tussen talrijke vlaggen de eigen gemeentevlag terugkennen aan de kleuren en de figuren die van het wapen zijn overgenomen. Er kan niet genoeg gewaarschuwd worden tegen moderne ideeën, zogenaamde eigentijdse ontwerpen. Die kunnen alleen maar een momentopname zijn en zullen enkele generaties later hun grondslag verloren hebben. Zoiets als gloeilampen in het Eindhovense wapen van 1923 of sigaren in dat van Valkenswaard. Het heeft ook geen zin, rivieren, kanalen of bossen of iets dergelijks in wapen of vlag te willen vasthouden of b.v. zalmvisserij of vruchtenteelt te symboliseren. Andere gemeenten hebben vergelijkbare situaties of aktiviteiten. En er kan ook niet genoeg op worden aangedrongen, dat een eigen vlag pas wordt ontworpen nadat een gewenste wapenverbetering door de Hoge Raad van Adel is aanvaard en geregistreerd. De ontwerpen van de heer Van Berendonk op de kleurenplaat laten misschien niet de enige mogelijkheid zien, maar zij zijn zeer geslaagd en minstens te waarderen als een eerste aanzet voor een goede keuze binnen de grenzen, die de tradities bieden.

                                                                                                              F.J. van Ettro.

Bronvermelding:

1) De Hoge Raad van Adel, Geschiedenis en werkzaamheden, s-Gravenhage 1966.   

2) De Nederlandsche Leeuw, jaargang 1964, kolom 211 e.v.

3) De Nederlandsche Leeuw, jaargang 1967, kolom 141 e.v.

4) De Brabantse Leeuw, jaargang 1967, blz. 39 e.v.

5) L'Armorial universel du hérout Gelre par Paul Adam-Even.

 

De volgende reaktie komt van de heer E.H.Y. van Hees, advokaat en procureur te Hilversum:

Het is te betreuren, dat in een artikel in de Heemkronyk juist van "De Heerlijkheid Heeze - Leende", over de heraldiek van de streek, de heer Van Berendonk zich, in ieder geval wat het zegel en het wapen van Heribertus de Hese uit 1172 betreft, vergist.

Zowel het corpus sigillorum, als het boek van Smit over de Brabantse beelden en tekens van recht (zie afbeelding 165) geven duidelijk een zegel met een verhoogde dwarsbalk of band en zeker geen leeuw.

Ik vraag mij dan ook of, waar de heer Van Berendonk zijn leeuw vandaan haalt.

Ook het verhaal over de boom in het wapen van Heeze is n.m.m. sterk aanvechtbaar. Alle plaatsnamen van de stam Hees afgeleid, verwijzen volgens taalkundigen naar eike- of beukebosjes en gelijktijdig naar een oud Germaans bosgodje "Hees" genaamd, die daarin placht te wonen, met gevolg dat "Hees" ook als voornaam voorkomt, zowel overigens voor jongens als voor meisjes in de vrouwelijke vorm, waarmee de naam "Hees" ook patroniem kan zijn. Zo vand ik in Utrecht in de doopboeken nog in de 17e eeuw gedoopt:    Hees, zoon van Cornelis Hees.

De boom in de Hees-wapens maakt het wapen dus sprekend en verwijst naar de oorsprong en de betekenis van de Hees-woorden.

De boom komt in verschillende familiewapens van Hees voor. N.m.m. misstaat de boom dan ook geenszins in het wapen van Heeze, evenmin als in het wapen van één bosse familie van Hees, waarvan de leden lid waren van de Zwanebroederschap.

Ook de in de adelstand verheven tak van de familie van Hees was zich de betekenis van de naam nog bewust en voert een struikvormige eik in haar wapen.

Wat sterren betreft, is het leerzaam het boek van de vroegere rijks- archivaris, Smit, te lezen, die het als symbool van rechtspraak en rechtsmacht ziet.

Wat de kleuren betreft, zou het wapen van de Duitse vrijheren van Heeze, die pretenderen van de vroegere Brabantse af te stammen, een aanwijzing kunnen zijn van de kleuren, die het wapen van Heribertus destijds heeft gehad, nl. rood en zilver.

De aanknoping bij de kleuren van de Heren van Hoorne, die het langst Heren van Heeze geweest zijn, lijkt voor aansluiting bij de geschiedenis overigens meer voor de hand te liggen.

Hoe dan ook, ik zou het betreuren, als uit het wapen van Heeze de boom zou verdwijnen, temeer daar de heer Van Berendonk schrijft dat het oudst bekende zegel van Heeze en Leende die boom ook draagt.

Het is in de heraldiek geen onbekend verschijnsel, dat er verschui- vingen plaatsvinden van buiten het schild naar het schild en omgekeerd.

Mr. E.H.Y. van Hees.

Het antwoord van de heer Kees van Berendonk luidt als volgt:

Naar aanleiding van mijn eerste publikatie in de Heemkronyk, ontving de Redaktie ervan een brief van Mr. E.H.Y. van Hees waarin een aantal opmerkingen m.b.t. mijn artikel.

De Redaktie vroeg mij daarop te reageren, waaraan ik bij deze gevolg geef.

Als men eenmaal de overtuiging is toegedaan dat het, over het geheel genomen, treurig is gesteld met de huidige Gemeentewapens van Noord-Brabant en men zich in gaat spannen om althans een begin te maken met de verbetering daarvan, dan betekent dat uiteraard wel dat daar een diepgaande studie aan vooraf moet gaan. Juist omdat dit sinds ± 1815 niet is gebeurd, mede doordat men toen niet wist waar men de benodigde gegevens zou kunnen vinden, is de Brabantse heraldiek op zo'n bedenkelijk peil kunnen komen. Ook nu blijkt het nog niet eenvoudig te zijn alle benodigde informatie bij elkaar te krijgen.

Al mag ik dan zeggen al heel wat aan het licht te hebben gebracht - zoveel dat er al een vrij uitgebreide tentoonstelling kon worden samengesteld - toch blijkt telkens weer dat er, heel vanzelfsprekend, overal mensen zijn die op een of ander punt veel beter zijn geïnformeerd dan ikzelf nog ben, zeker als het zuiver plaatselijke geschiedenis betreft. Bij Mr. van Hees is de lokale geschiedenis van Heeze kennelijk een onderdeel van zijn eigen familie-historie.

Alweer duikt meteen het zegel op, en het daarin voorkomende wapen, van Heribertus de Hese uit 1172. De ene afbeelding die ik daarvan bezit is niet al te duidelijk, zelfs zo dat daarin geen dwarsbalk band of faas valt te ontdekken. Eerder een leeuw in de typisch "stijve" stand die toentertijd gebruikelijk was.

Ik zou het dan ook zeer op prijs stellen als Mr. van Hees van de hem bekende Heribertzegel-afdruk(ken) mij enige afbeelding(en) ter beschikking zou willen stellen. Ik wil mijn voorlopige mening graag prijs geven voor een betere, zodra ik daarvan enig overtuigend materiaal onder ogen krijg. De "leeuw" meen ik te moeten zien in de afbeelding van het zegel bij Mr.Dr. J.P.W.A. Smit‘s "De Brabantsche beelden en tekenen van recht" op plaat 13, no. 165.

Dan de boom. Het ligt zeer voor de hand dat die regelmatig voorkomt in allerlei wapens van de families Hees en Van Hees, omdat "hees" een zeer oud woord is met de betekenis van "bos". De heraldiek geeft een bos meestal weer door een boom. Hoewel familiewapens niet op de eerste plaats tot mijn afgebakende werkterrein behoren, spelen ze zo dikwijls een rol in de plaatselijke heraldiek, dat Mr. van Hees mij opnieuw een plezier zou kunnen doen door mij de hem bekende varianten van de (van) Hees-wapens te doen toekomen.

Nu dan de ster. Ook die komt voor in het oudst bekende zegel "de Hese et de Leende“. En inderdaad is het mogelijk daar alles aan te verbinden wat Mr.Dr. Smit daarover schreef. Toch blijven we in concreto in het duister tasten over de herkomst van de zegelster.

Of Dirk Loef de Horn - de roofridder die LOEVEstein liet bouwen om van daaruit de scheepvaart op Maas, Waal en Merwede te kunnen afpersen! - in zijn wapen ook die ster voerde is mij tot op heden niet bekend. wel deed dat een verre nazaat van hem, Thiery Louf de Hornes in 1724, die een blauwe vijfpuntige ster voerde geplaatst midden tussen de drie rode hoorns. Er is nog een wapen met sterren en bomen. Dat trof ik aan onder de titel "Vermeulen, Heren van Leende c.a.". Het staat ook afgebeeld, daar zonder die titel, in het "Stam- en wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche Geslachten“ van A.A. Vorsterman van Oyen. In het derde deel ervan staat op pag. 266-267 een beschrijving van de familie Vermeulen, die dan afkomstig blijkt uit Leende en Leenderstrijp, zodat we, wat dat "c.a." betreft, eerder met Leenderstrijp te maken zullen hebben dan met Heeze. Dat wapen is dan van zilver en draagt een rechter schuinbalk van rood. In de (heraldisch) linkerbovenhoek staan drie zwarte zespuntige sterren, gegroepeerd 2-1. In de rechterhelft staan, onder de schuinbolk, twee groene cypresachtige bomen, die - heel merkwaardig moor zeer onheraldisch - met hun toppen doorlopen tot in de rode schuinbalk. Als helmteken bij dit wapen fungeert wederom een zwarte zespuntige ster. Het ziet er allemaal niet erg overtuigend uit, noch het wapen, noch de "titel". Vermoedelijk is het ontstaan in de XVIIIde eeuw. Bepaald niet een tijd dat de heraldiek op hoog niveau werd bedreven. Het is niet uitgesloten dat men zowel voor de sterren als voor de bomen "inspiratie" heeft opgedaan bij de ster en de boom van het oude zegel. Overigens heeft Leende, althans bij mijn weten, nooit andere Heren gehad dan die van Heeze en tussen de geslachten die elkaar daar hebben opgevolgd vanaf Horn tot Van Tuyll heb ik nog geen Vermeulen ontmoet. Ook in of naast de 1817-wapens van Heeze, Leende en Zesgehuchten komen sterren voor. Maar niet in het oorspronkelijke WAPEN, zoals dat in het oude zegel staat opgenomen. Evenmin de boom trouwens. Beiden hadden die een of andere funktie in het ZEGEL.

Omdat er meerdere Meyerijse plaatsen een dergelijke boom in hun oude zegels hebben - met uitzondering van 's-Hertogenbosch echter NIET in hun wapen! - moet er kennelijk ook een andere motivering zijn voor al die bomen, die in al die gevallen immers nergens betrekking hebben op een "hees". Bovendien valt het op dat ze juist niet voorkomen in MaarHEEZE, HEESwijk of MaasHEES.

Dat er zo dikwijls bomen voorkomen in oude Meyerijse zegels kon evenwel zeer goed in verband worden gebracht met de ligging van alle desbetreffende plaatsen binnen de Meyerij, eens het uitgestrekte jachtveld der Hertogen; "des Hertogen bosch". Dat is n.l. wel het meest voor de hand liggende om al het zegel-geboomte te kunnen verklaren in de zegels van 's-Hertogenbosch, Waalwijk, Oss, Oirschot, Hilvarenbeek, Oerle en Waalre-Valkenswaard. In Heeze-Leende kan er daarnaast, eventueel ook tegelijkertijd verband liggen met "hees". Zoals de eik in Schijndel dan weer wijst op het "Scindelo", het schorsbos. De Schijndelse eik stond overigens weer wel in een afzonderlijk wapenschildje binnen het oude zegel. En dat schildje werd in dat zegel dan weer geflankeerd door een ander met het wapen der Hertogen. Dat Hertogelijk wapen treffen we ook aan in de zegels van 's-Hertogenbosch, Waalwijk, Oirschot, Hilvarenbeek, Oerle, Veghel, Liempde, Son, Nuenen, Aarle-Rixtel, Deurne en Tongelre, terwijl ook Helvoirt, Hoogeloon en Someren het Hertogswapen in hun eigen dorpswapen toepasten. De leeuw van Brabant treffen (troffen) we dan ook nog eens aan in de wapens van Udenhout, Vught, St. Michielsgestel en Waalre. Bovendien nog in Eindhoven in de aloude Lotharingse kleuren, zodat "des Hertogen bosch" inderdaad overdekt is met "des Hertogen wapen".

De enige Gemeenten die een boom in hun wapen (behoren te) voeren zijn dan 's-Hertogenbosch en Schijndel. Naast of achter het wapen is het gebruikelijk een boom te plaatsen in Waalwijk en Bergeyk.

Vroeger ook in Oss, Oirschot en Oerle. En verder in Leende, na 1817. Nogmaals kom ik tot de konklusie dat ook in Heeze de boom niet IN het wapen hoort te staan, zoals al uit het oude zegel blijkt, dat immers alleen de Hornse hoorns in het wapen vertoont en dat dan nog op een bijzondere wijze. Natuurlijk is er geen enkel bezwaar in het wapen-ontwerp voor Heeze een boom NAAST het wapen te zetten, geheel in overeenstemming met het oude zegelembleem. Hetzelfde gebeurt trouwens al in Leende. Ook in Heeze kan die boom dan zonder bezwaar groen worden gekleurd. Op deze wijze zou de traditie het best worden gevolgd, temeer omdat dan ook wordt vastgehouden aan het EIGENAARDige wapen uit het oorspronkelijke zegel. Wel dient er rekening gehouden te worden met het feit dat er zowel in Limburg als in Brabant meerdere Gemeenten zijn, die vroeg of laat ook hun Horn-wapen zullen herstellen.

De Gemeente Horn komt ongetwijfeld de eer toe als ENIGE het oorspronkelijke Horn-wapen ongewijzigd te mogen voeren. Alle andere Gemeenten zullen een wapen dienen te voeren dat zich op een of andere wijze duidelijk onderscheidt van het wapen dat Horn al voert. De essentie van een Gemeentewapen is immers dat het zich duidelijk als enig, eigen en dus onmiddellijk als zodanig herkenbaar embleem laat "lezen".

Voor Heeze - en Leende - is al vanaf de vroege middeleeuwen een eigen variant beschikbaar in het oude zegel-wapen dat een duidelijk vergrote onderste hoorn weergeeft. Om het onderscheid tussen de straks groeiende reeks Horn-wapens al bij voorbaat te versterken, stel ik voor in de wapens van Heeze zowel als van Leende ook gebruik te maken van de ster uit het oude zegel dezer twee dorpen, en die dan te plaatsen in een toegevoegd schildhoofd, waarmede de herkenbaarheid, de sierlijkheid en de kleurenrijkdom zouden worden verhoogd. Als dan ook nog eens de boom als "schildhouder" wordt gehandhaafd dan zijn niet alleen alle elementen gebruikt, die ook al in het authentieke zegel voorkwamen maar ontstaat er tevens een wapen dat historisch en heraldisch volkomen te verdedigen is en bovenal een werkelijk EIGEN Gemeentewapen oplevert. Althans voor Heeze, de "Primus inter paris". want dan is het immers een vanzelfsprekende zaak voor Leende de kleuren te verwisselen, zowel in het schild als in het schildhoofd.

K. van Berendonk.

Onder de titel "De boom moet blijven" schreef de heer Jan Aerts zijn reaktie. Deze geven wij integraal weer. In de eerste alinea schrijft hij over een tekst die ingekort overgenomen zou zijn. Daarmee wordt bedoeld, aldus de redaktie van de "Parel van Brabant" in een naschrift, dat alleen die gedeelten uit de december-Heemkronyk werden overgenomen die betrekking hadden op het verspreidingsgebied van dat weekblad, welke de plaatsen Heeze, Leende, Sterksel omvat. Dit ter verduidelijking!

De overname van het artikel "wapens en Banieren“ van K. van Berendonk in de Parel van Brabant van 24-1-1979, is voor mij aanleiding om daarop een kritische reaktie te geven. Deze kritiek richt zich op de tekst zoals die in dit blad is weergegeven en die, zoals ik heb begrepen ingekort is. Maar het doet er verder ook niet zo veel toe, want het is toch al niet mogelijk om op alle onjuistheden en blunders in dit verhaal in te gaan. We pikken er dus maar een aantal zaken uit. Ook is het niet de bedoeling om hier mijn visie op gemeentewapens en wapenwijzigingen te geven. Dat hoop ik bij een andere gelegenheid nog eens te kunnen doen.

Wat ik wel wil bereiken is, dat wordt ingezien, dat Van Berendonk in zijn artikel op onverantwoorde wijze omspringt met onze geschiedenis en gemeentelijke heraldiek. Het feit, dat de heem-kundekring (bestuur en redaktie) blijkbaar volledig achter de voorstellen van de schrijver staat, betekent dat zij mede verantwoordelijk zijn voor deze canard en evenmin als Van Berendonk, beschikken over zelfs maar enige basiskennis van de geschiedenis van onze dorpen.

Gemeentewapens zijn in zeer veel gevallen afgeleid van schepen-zegels. Met name, ook in Heeze en Leende. Het schepenzegel werd gebruikt door de schepenen van de vrije grondheerlijkheid van Heeze, Leende en Zesgehuchten om stukken te zegelen of te bezegelen en voor het goede begrip zeggen we er maar even bij, dat het zegel niet werd gebruikt om iets te verzegelen. Toen de heerlijkheid uiteen viel in drie zelfstandige gemeenten kreeg elk dorp zijn eigen gemeentebestuur dat in de plaats kwam van het heerlijkheidsbestuur dat bestond uit drossaard en schepenen. Wat is er nu meer voor de hand liggend, dan dat deze gemeenten hun wapens ontleenden aan het oude schepenzegel. Het zal duidelijk zijn, dat alle drie de dorpen aanspraak konden maken op het zegel. Men heeft dat toen opgelost, door de stukken uit het zegel variabel toe te passen in elk van de drie gemeentewapens. De zegels hebben het nadeel, dat ze geen kleuren of kleuraanduiding laten zien. Om de juiste kleuren te achterhalen zou uitgebreid en tijdrovend onderzoek nodig zijn. Daar had de Hoge Raad van Adel destijds geen tijd voor en misschien ook wel geen zin in. Vrijwel alle gemeenten moesten van een nieuw wapen worden voorzien. Voor de ontbrekende kleuren werden meestal de kleuren blauw en goud uit het rijkswapen gebruikt. Er ontstonden zo nogal wat wapens met kleuren die er niet in hoorden. En dat gebeurde dus ook met de gemeentewapens in onze streek. Een feit is, dat we nu nog steeds niet met zekerheid kunnen zeggen welke kleuren de boom en de ster in de wapens van Heeze en Leende moeten hebben. Wel werden voor de wapens alle onderdelen van het schepenzegel gebruikt, en terecht, omdat hiermee de verbinding van de gemeenten met de eeuwenoude geschiedenis van de heerlijkheid werd benadrukt. Na deze korte inleiding, waarin we slechts enkele aspecten konden aanstippen, gaan we over op onze kritische beschouwingen, waarin we de tekst van Van Berendonk zoveel mogelijk op de voet zullen volgen .

Herbertus, heer van Heeze en Sterksel voerde geen leeuw in zijn wapen. De wapenzegels van Herbertus hebben allemaal uitsluitend een faas (dwarsbalk) in het schildhoofd. De kleuren van dit wapen zijn niet bekend en zullen waarschijnlijk ook niet meer te achterhalen zijn al moeten we dit niet uitsluiten. Nog nooit heeft iemand beweerd, dat Herbertus een boom in zijn wapen voerde, die opmerking was dus overbodig. Mocht de schrijver toch een wapenzegel van Herbertus kennen waarop een leeuw voorkomt, dan moet hij de bewijsplaats maar eens opgeven, we zullen het met plezier onderzoeken.

Bij de viering 800 jaar Sterksel in 1972 hebben we de oorkonde uit 1172 samen met een aantal andere charters uit het archief van de abdij van Averbode, acht dagen lang in Sterksel geëxposeerd. Op de omslag van de Heemkronyk (1964) staat een van de wapenzegels van Herbertus afgebeeld. Als de schrijver het heeft over "het oudst bekende zegel" dan vraag ik me als amateur-streekhistoricus onmiddellijk af; hoe oud dat zegel dan wel is en of het een wapenzegel of een zegel van de schepenbank was?

"De zegel-boom heeft met het wapen in feite niets te maken" en "De boom uit het zegel werd in Heeze binnen het wapen gehaald, waar hij beslist niet in thuishoorde". Het zijn twee krasse uitspraken van Van Berendonk die kant noch wal raken. Hij beweert, dat de boom in het zegel van Heeze en ook van andere plaatsen iets te maken zou hebben met het feit dat deze plaatsen gelegen zouden zijn in het "Hertogelijke jachtgebied". Dit nu is volmaakte onzin. Heeze, Leende en Sterksel waren zogenaamde allodiale bezittingen waar de hertog geen enkele zeggenschap had. Pas nadat Willem van Horne in 1334 leenhulde had gebracht aan hertog Jan III werd diens heerlijkheid van Heeze en Leende een Brabants leen. Maai ook daarna bleef het recht van vrije warande, dit is het recht waarbij de jacht uitsluitend en alleen aan de heer is voorbehouden. Zelfs het Groot Privilege van de hertogen Wenceslaus en Johanna waarbij alle Brabanders het recht kregen om overal te mogen jagen met honden en met roofvogels was niet van toepassing in de gebieden waar het recht van vrije warande gold. Zover mij bekend, is de allodiale status van Sterksel nooit opgeheven. Averbode zal hier tot aan de Franse tijd zijn onafhankelijk gebiedje hebben gehad. Maar in de praktijk van alledag zal men daar niet zoveel van gemerkt hebben.   

Alles wat de schrijver zegt over de boom in het zegel en de daarvan afgeleide wapens kunnen we zonder meer verwerpen. In werkelijk-heid is de boom het belangrijkste element in het zegel en zou wel eens kunnen wijzen op het "buscumrecht" een zeer oud en belangrijk domeinrecht (Dr. J.P.W.A. Smit, Brabantse beelden en teekens van recht; 1957). Ook wordt de boom wel in verband gebracht met zelf- standigheid en onafhankelijkheid wat zeer goed past in de historie van Heeze, waarvan de oudste heren hun oorkonden begonnen met de onafhankelijke aanhef: Ik Herbertus (Reynardus) bij de gratie Gods, heer van Hese. De boom beslaat driekwart van het beeldveld van het schepenzegel. Maar dat belet de schrijver niet om te zeggen, dat: ".... hij (de boom) bovendien als een moeilijk na te maken opvulling fungeerde." Even onlogisch is de opmerking: "de onderste hoorn is opzettelijk veel groter uitgevoerd dan de twee bovenste". Hoe weet hij dat? Volgens mij heeft de stempelsnijder eenvoudig de beschikbare, grotere ruimte volledig benut en daardoor is de onderste hoorn wat groter uitgevallen zonder dat daar enige betekenis aan moet worden gehecht.

Vast staat, dat hier het wapen Van Horne bedoeld wordt. De drie hoorns zijn altijd gelijk, maar niet alle stempelsnijders waren even knap. Wellicht is dat de oorzaak voor het ontbreken van het zilverbeslag op de hoorns?

Vervolgens zegt de schrijver: "Waar die sterren dan plotseling (!) vandaan komen is niet geheel duidelijk".

Het antwoord is eenvoudig; de ster komt evenals de boom en het wapenschild Van Horne uit het schepenzegel. Op welke grond de ster in het schepenzegel terecht is gekomen, is nog een open vraag. In 1974 heb ik in een artikel "De gemeentewapens van Heeze en Leende" (Heemkronyk, april 1974) de veronderstelling gedaan, dat de ster mogelijk van Dirk Loef van Horne afkomstig kon zijn. Van Berendonk schijnt mij daar in wel te willen volgen; alleen hij geeft een wapen uit 1724 op en Dirk Loef is al in 1390 gestorven.

Van Berendonk waarschuwt ons voor Kl. Sierksma, wat voordien vele andere ook al hebben gedaan. Dat spreekwoord van die pot en die ketel is hier wel van toepassing docht ik zo. De nonsens van Van Berendonk zijn een groter gevaar voor onze gemeentelijke heraldiek als van wie dan ook. Dat de schrijver pleit voor juiste vormen en kleuren is vanzelfsprekend bijzonder prijzenswaardig. Maar als hij verderop voorstelt om de hoorns in het wapen van Leende van goud te maken, dan vraag ik me wel af of we dit ernstig moeten nemen. Als er iets niet omstreden is, dan is het wel de rode kleur van de Horner hoorns.

Sterksel is nooit een zelfstandige gemeente geweest. Het is dan ook niet te verwachten dat er een wapen voor Sterksel zal worden vastgesteld. Trouwens dat zou de raad van Maarheeze moeten doen en het lijkt mij erg onwaarschijnlijk dat één gemeente twee wapens zal gaan voeren. Het ligt meer voor de hand, dat bij een wapenwij- ziging voor de gemeente Maarheeze rekening zal worden gehouden met het feit, dat Sterksel een onderdeel van die gemeente is. Het zal wel overbodig zijn te zeggen, dat de hoorns van Cranendonck in een "wapen" van Sterksel niet thuishoren. Na Herbertus is Sterksel in handen van de abdij van Averbode gekomen waarna het particulier eigendom werd. Een historische band met de heren van Cranendonck is er niet.

Het opperjagermeesterschap van het heilige roomse rijk, dat vooral door Goethals aan de Van Horne's toegedicht is, is in een recente studie met behoorlijke argumenten op losse schroeven gezet.

Waarschijnlijk zijn ze het nooit geweest.

Dat de Horner heren "Opperjagers van de Hertog" waren moet ook uit de duim gezogen zijn. Dat Egmond en Hoorne (= Philips van Montmorency) in Heeze of Leende aan de jacht hebben deelgenomen kunnen we zonder meer naar het rijk der fabelen verwijzen. Hoogeloon is geen bezit van de Van Horne's geweest. Zo kunnen we nog wel doorgaan.

Het zal na dit alles wel duidelijk zijn, dat alle moeite, tijd en geld die aan deze publikatie is besteed, weggegooid is. Maar veel erger is, dat dit artikel een eigen leven gaat leiden en kwalijke gevolgen kan hebben voor een verantwoorde geschiedschrijving en een zinvolle gemeentelijke heraldiek in onze dorpen. Als ik goed ben geïnformeerd, dan heeft de heemkundekring geld gekregen voor dit projekt. Voor mij staat wel vast, dat goede raad harder nodig was geweest. Men had het geld dan niet op deze manier hoeven te verspillen. Ik ben er namelijk vast van overtuigd, dat Heeze en Leende hun boom niet laten afnemen; de boom moet blijven.

J. Aerts. 

In het al eerder aangehaalde naschrift wordt op gegeven moment gesteld: "Misschien dat Van Berendonk nog wil reageren zo hij deze Parel onder ogen krijgt." Dat deed de heer Van Berendonk, zoals blijkt uit ons voorwoord. Deze reaktie bieden wij U in zijn geheel aan. Ook het eerste gedeelte dat men als een soort "verantwoording" zou kunnen zien, "hoe en waarom" de heer Van Berendonk aan zijn studies begon.

"MISSCHIEN DAT VAN BERENDONK NOG WIL REAGEREN Z0 HIJ DEZE PAREL ONDER OGEN KRIJGT."

En dat is dan inderdaad gebeurd, omdat ik die vanuit Brabant "van bevriende zijde" kreeg toegezonden, althans het knipsel bevattende het artikel "De boom moet blijven" van de heer Jan Aerts, gedateerd 28 januari 1979.

Het "moge dan geschieden" dat ik daar inderdaad op in ga, tégenin zelfs.

Ik zou het overigens wel op prijs stellen wanneer Redactie's van diverse Brabantse periodieken die wél zo vrij blijken te zijn, delen van mijn teksten zonder enig bezwaar en zonder ook maar de geringste voorkennis van mijn persoon te publiceren, dan ook de moeite zouden willen nemen die publicaties regelrecht naar mijn adres te zenden.

Nu loop ik inderdaad de kans dat er een en ander wordt gepubliceerd waar ik geen enkele weet van heb en dan blijkt het bovendien ook nog mogelijk te zijn dat het Brabantse volk dingen onder ogen krijgt die mij in de mond worden gelegd, terwijl men de zaken op zijn kop zet. Nog onlangs werd er b.v. geschreven dat ik de strijd had aangebonden tegen de ROOD-blauwe wapens die in Brabant dan de overhand zouden hebben.

Het is zo langzamerhand in Brabant wel bekend geworden dat ik al geruime tijd doende ben met een intense studie van alles wat in verband staat met de heraldiek van Brabant.

En dit dan doe in de ruimste zin, zodat ik niet alleen aandacht besteed aan de wapens, maar ook aan vlaggen en banieren. Die stu- die is zeker nog lang niet voltooid en dus ben ik er nog voortdurend mee bezig. Intussen is het nu zo'n jaar of anderhalf geleden dat iemand die lid is van de Culturele Raad van Brabant er achter kwam waar ik mee bezig was. Al gauw bleken er toen meer leden van die Raad op de hoogte te zijn van een en ander. En toen dan eenmaal bekend was dat ik in alle stilte al meerdere tientallen originele middeleeuwse wapens had opgespoord, in een middeleeuws handschrift voornamelijk, waaraan kennelijk nog niemand enige aandacht had besteed, toen was het met die "stilte" gauw afgelopen. Intussen had ik al een uitgebreide carthoteek vervaardigd waarin ik alles vastlegde wat mijn studie maar opleverde aan wapens, ba- nieren en vlaggen die met Brabant te maken hebben of eenmaal had- den. Die carthoteek is inmiddels gestaag uitgegroeid tot een aantal dat ergens ver boven de duizend exemplaren moet liggen, maar die nog regelmatig blijkt te kunnen worden uitgebreid. Natuurlijk omvat die collectie ook alle oude zegels die ik maar ergens tegen kwam.

Toen de stilte eenmaal was verbroken werd ik meteen voor het voet- licht gesleurd en inderdaad geef ik nu regelmatig lezingen her en der in het Brabantse land. Ook tentoonstellingen. Vooral de tentoon-stelling in Hilvarenbeek - gedurende de maand april 1978 - is een "Brabantse gebeurtenis" geworden, omdat men er toen maar meteen een "doorbraak" van maakte tot op Provinciaal niveau. Zelfs tot op Nationaal niveau, want de Hoge Raad van Adel werd uitgeno- digd om de officiële opening mee te maken en vaardigde daarvoor een der leden af die door de secretaris van de Raad werd vergezeld. Die hele maand bleven de gebeurtenissen zich aaneenrijgen, culmi- nerend in een "Beraad", waarbij de Hoge Raad bijna voltallig aan- wezig was en waar ook vrijwel alles en iedereen uit Brabant zelf tegenwoordig was die zich met heraldische en/of historische zaken bezig houdt. De archivarissen van de Provincie waren merendeels aanwezig. Verder vertegenwoordigers van "De Brabantse Leeuw" en van "Brabants Heem". Toen en daar is onder meer besloten dat ik door zou gaan met mijn studie niet alleen, maar ook met het uit- dragen van de resultaten daarvan. Het hele uitgelezen gezelschap was het er over eens dat onze Brabantse Gemeenten veelal wapens hebben waar zeer veel aan mankeert. Uiteindelijk zal het er eens van moeten komen om daar verbetering in te brengen. In een al vrij aanzienlijk aantal gevallen zou dat al op korte termijn mogelijk zijn, omdat ik daarvoor het oorspronkelijke, middeleeuwse wapen heb teruggevonden.

Het is een zeer vanzelfsprekende zaak, dat het in dit verband dringend nodig is zoveel mogelijk kennis te vergaren omtrent het Brabantse verleden. Even vanzelfsprekend is het onmogelijk dat ik daarover alléén alles zou kunnen achterhalen, hoezeer ik daar ook mee bezig ben. Op het Beraad te Hilvarenbeek is dan ook besloten om onder auspiciën van het "Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen“ alles te gaan coördineren wat daarover al ach-terhaald is, vooral door de archivarissen van Rijk, Provincie en Gemeenten.

Vanzelfsprekend krijgt de heraldiek van Brabant hierbij ook alle aandacht en mijn eigen "wapen-bezit" is daarbij een gewaardeerde bijdrage.

Zo is de stand van zaken.

Ik ga dus door met onder andere het geven van lezingen. Daarbij gebruik ik steeds een keuze uit de honderden dia's die ik daarvoor heb gemaakt. Te veel dus om allemaal op één avond te bespreken. Telkens vertoon ik alleen dié dia‘s die betrekking hebben op de streek waarheen ik ben uitgenodigd mijn lezing te komen geven. Meestal gebeurt dat op uitnodiging van een der vijftig Heemkundige kringen die Brabant gelukkig rijk is.

 

Zo ook in Heeze. Daar werd me verzocht bovendien eens een en ander te schrijven over de wapens binnen het gebied van de voormalige Heren van Horn en Cranendonck.

Ik heb toen achttien "hoofdstukjes" geschreven en bovendien een aantal kleurtekeningen gemaakt, waarvan er drieëntwintig werden gepubliceerd in "Heemkronyk" (december 1978). Van die achttien "artikelen" blijken er dan DRIE te zijn overgenomen door de "Parel". Overigens zonder één der drieëntwintig tekeningen.

En DEZE DRIE STUKJES is kennelijk alles wat de heer Aerts weet om- trent mijn activiteiten. Nergens blijkt althans uit zijn woorden dat hij ook maar iets heeft gezien of gehoord van een mijner tentoon-stellingen. (Nog niet zo lang geleden hingen er geruime tijd vier ruimten vol op het Kasteel van Geldrop, die door onverwacht veel mensen zijn bezocht.) Evenmin zal hij aanwezig zijn geweest op mijn lezing in herberg "de Heezerenbosch" te Heeze, die immers was georganiseerd door de Heemkundevereniging "De Heerlijkheid Heeze - Heeze - Leende - Zesgehuchten". Het is immers zeer in het oog lopend hoe "AERTS—vijandig" hij zich in zijn eigen tekst daar tegen- over opstelt. En hij schijnt het zelfs niet te kunnen laten zich op gelijke wijze op te stellen tegenover iedereen die het durft wagen iets toe ondernemen op uitnodiging van deze Heemkundevereniging.

Ik heb al gezegd dat het een absolute noodzaak is zich zo diepgaand als maar mogelijk is te verdiepen in het verleden van Brabant.

Omdat ik me bezig houd met de heraldiek van héél Brabant, tracht ik dat ook zoveel mogelijk te bereiken voor het verleden van de 131 Brabantse Gemeenten, die tesamen meerdere honderden dorpen omvatten, waarvan er velen een geheel eigen geschiedenis hebben. Ik verbeeld me absoluut niet dat ik op mijn eentje daar alles van weet. Dat ik nogal eens te horen krijg dat men zich verbaast over mijn kennis van plaatselijke geschiedenis, wil helemaal niet zeggen dat ik nog niet enorm veel kan leren van mensen die zich diepgaand interesseren voor de geschiedenis van het gebied waarin ze - zelfs letterlijk - thuis zijn.

Dergelijke mensen kunnen dan twee dingen doen; of mij helpen door mij - en daarmee Brabant - met hun inbreng te verrijken, of zich "Aerts-vijandig" tegenover mij opstellen, waarmee niemand veel opschiet.

Feitelijk zou ik mijn tijd aanzienlijk aangenamer en vooral nuttiger kunnen besteden dan in te gaan op de op- en vooral aanmerkingen van de heer Aerts. Alleen MOET ik dat wel doen terwille van de lezers van de "Parel van Brabant", om hen vooral goed duidelijk te maken dat de zaken er volkomen anders voorstaan dan de heer Aerts die belieft voor te stellen.

Als de heer Aerts zich er toe zet om mijn artikel eens onderhanden te nemen dan staat het voor hem al onmiddellijk vast: "het is toch al niet mogelijk om op alle onjuistheden en blunders in dit verhaal in te gaan". En dat is helemaal geen wonder als men zich al op voorhand op het standpunt stelt "dat Van Berendonk in zijn artikel op onverantwoordelijke wijze omspringt met onze geschiedenis en gemeentelijke heraldiek". Mijn artikel - waarvan de heer Aerts dan helemaal 3/18 deel blijkt te hebben gelezen! - is een "canard", en dat kun je nou eenmaal verwachten van mensen die "evenmin als Van Berendonk, beschikken over zelfs maar enige basiskennis van de geschiedenis van onze dorpen" "Het zijn (twee) krasse uitspraken van Van Berendonk die kant noch wal raken" "Alles wat de schrijver zegt (over de boom in het zegel en de daar van afgeleide wapens) kunnen we zonder meer verwerpen". "De nonsens van Van Berendonk zijn een groter gevaar voor onze gemeentelijke heraldiek als van wie ook". Wie dan ook, niemand lijkt mij beter geschikt om dit allemaal te beoordelen dan de heer Aerts, want HIJ weet het! Mogelijk kan hij binnenkort vanwege het "Provinciaal Genootschap voor Kunsten en wetenschappen" de uitnodiging tegemoet zien mijn taak vliegensvlug over te nemen. Want wat ik er van terecht breng is te erg. “Maar wat veel erger is, dat dit (dat 3/18de artikel van mij dan) een eigen leven gaat leiden en kwalijke gevolgen kan hebben voor een verantwoorde geschiedschrijving en een zinvolle gemeentelijke heraldiek in onze dorpen".

Ondanks de vrieskou buiten moet ik eerst even het raam wagenwijd open zetten om de wolken van gifgas te laten ontsnappen. En dan pas kan ik “geheel in de juiste stemming" me ertoe zetten om er voor te zorgen dat DIT artikel, het bewuste van de heer Aerts onder de titel "De boom moet blijven" en gedateerd "Heeze, 28 januari 1979" te beletten "een eigen leven te gaan leiden" door het de levensadem te ontnemen.

In dit artikel staat één enkele zin, die in tegenstelling tot het hele verdere stuk, nu eens niét negatief is: "Dat de schrijver pleit voor juiste vormen en kleuren is vanzelfsprekend bijzonder prijzens- waardig."

Er is nog een ander punt dat me weer iets verder brengt. Meermalen ben ik in Sterksel geweest. Eveneens meermalen op de Abdij van Averbode. Op beide plaatsen had ik het beter kunnen treffen dan het geval is geweest. Ik heb Sterksel gemist in 1972 toen daar zeer belangwekkende stukken waren te bekijken. En in Averbode trof ik de verkeerde Pater. Want de Pater die mij daar rondleidde vertelde me dat vrijwel het volledig archief der Abdij was vernietigd in een noodlottige brand, als ik me wel herinner in 1928. Zodoende ben ik niet op Averbode afgegaan om daar nog oude stukken te bestu- deren. Wel naar Tongerlo en Postel, terwijl ik ook met verscheidene andere Abdijen correspondentie heb gevoerd. Ik ben er dan ook blij mee te mogen vernemen dat er ook in Averbode nog een en ander is te vinden.

We zullen het nu moeten gaan hebben over zegels. Die bestonden er in soorten. Er waren zegels, grootzegels en contra-zegels. Omdat die alle drie betrekking hadden op dezelfde persoon of dezelfde instelling, kan er veel verwarring bestaan over "het“ zegel, aangezien de drie zegels onderling zeer verschillend konden zijn. Dan kan men dus heel gemakkelijk van mening verschillen over "het" zegel, terwijl men het intussen over twee totaal andere heeft, zodat men dan niet licht tot overeenstemming komt. Intussen kan ik uit de afbeelding van het ene zegel dat ik als dat van Heribert van Hese in mijn collectie heb, met geen mogelijkheid een faas of dwarsbalk aanwijzen. Daar helpt geen moedertje lief aan en zelfs geen Aertsje-lief. Maar zo gauw als ik in de gelegenheid ben eens naar Averbode te gaan, zal ik dit mysterie trachten op te lossen. De echte zegels zijn nu eenmaal beter dan de beste foto, die dan eerst weer eens gedrukt moet worden in een boek en tenslotte ook nog eens gecopieerd. Alles bijeen voldoende redenen om het zegel van Heribert nog even te laten rusten.

"Gemeentewapens zijn in zeer veel gevallen afgeleid van schepen- zegels." Dit constateert de heer Aerts maar al te terecht. Daarom zitten zovele Brabantse Gemeenten opgescheept met een "wapen" dat helemaal geen wapen is, maar alleen een "zegel in wapenvorm". Als voorbeelden daarvan noem ik Vught, Huybergen, Moergestel, Veghel en Geffen. In al deze gevallen heeft men rond 1817 eenvoudig het volledige zegelbeeld in een wapenvorm gezet.

Dan is het ook nog eens de vraag waar die zegels vandaan kwamen, van de kerk of van de "gemeente". Het zegel-wapen van Vught ver- toont twee kerken, de sleutels van Sint Pieter, de kerkpatroon en ook nog eens twee palmtakken die deze Heilige toekomen als martelaar. Allemaal zo kerkelijk als maar mogelijk is. Alleen staat er ook nog een leeuwenwapentje tussenin, verminkt dat wel, maar onmiskenbaar de leeuw van Brabant. Van Veghel staat vast dat daar het zegel inderdaad als dorpszegel heeft gediend. In de overige gevallen is dat niet zo zeker. Maar WEL staan er de originele wapens in opgenomen, die intussen nog nergens goed zijn hersteld, al heeft men dan in Huybergen een poging daartoe gedaan. Die verminkte wapens had men dienen te herstellen want dat zijn inderdaad de oorspronke- lijke dorpswapens. Gelukkig kennen we er een aantal dank zij die oude zegels.

En dank zij zo'n zegel is ook het oude wapen bekend van Heeze-Leen- de-Zesgehuchten. Verder ook van Oerle, Oirschot, Liempde, Aarle, Budel, Deurne, Son, Schijndel en Veghel.

Dit zijn dan nog maar enige voorbeelden want de lijst is gelukkig veel langer. Zo is dan ook het WAPEN bekend dat in het ZEGEL is opgenomen van HE7E en LEENDE. (Die 7 is geen typ- of drukfout, want zó staat de Z op het oude zegel.) Alleen en uitsluitend dat WAPEN komt in aanmerking om als GemeentewAPEN te dienen. Beslist niet de rest. Dan kan men ook het zegelrandschrift òm het zegel wel het wapen binnenslepen, want dat hoort er evenmin in als de boom en de "ruitjes", en die beide weer evenmin als het randschrift. Er moet namelijk een WAPEN worden hersteld en geen ZEGEL.

"De boom moet blijven". Zeker waar hij thuishoort, in het zegel dus. De heer Aerts is nog even ver als men in 1817 was. Toen maakte men inderdaad nog cardinale fouten, waardoor onze Provincie - die in de Generaliteitsperiode alle herinnering aan de oude wapens had verloren - dan ook opgezadeld kon worden met de treurige troep waaraan we nu al ruim 160 jaar zitten vastgeklonken.

De oude zegels van Hilvarenbeek, Oerle, Oirschot, Waalre-Valkens- waard en Heeze-Leende vertonen allemaal het oorspronkelijke wapen. In een cirkel daar omheen stond de legende, het randschrift. In geen enkel geval werd het vlak daartussenin leeggelaten. Het werd dus opgevuld. In al deze gevallen met bomen of takken ervan. Toe-vallig? Wel nee. Al deze plaatsen behoorden tot het gebied der Meyery van DES HERTOGEN BOSCH, het bosch van de Hertog, het jachtveld van de Hertog. Die Meyery bestond uit vijf onderdelen; de Vrijheid van den Bosch zelf, waar ook Den Dungen toe behoorde, en verder de vier bekende Kwartieren; Het Kwartier van Oisterwijk, en de Kwartieren Maasland, Kempenland en Peelland. Zelfs Baronieën als die van Boxtel en Cranendonck werden zo "ingedeeld".

Ook de Heerlijkheid Heeze-Leende-Zesgehuchten was heel normaal onderdeel van het Kwartier Peelland en daarmee van de Meyery. Zelfs het feit dat de Heer der Heerlijkheid persoonlijk de titel Baron voerde, omdat hij ook nog een heuse Baronie tot zijn bezittingen mocht rekenen, verandert niets aan het feit dat de "Baronie" van Heeze c.a. net zozeer "Peels" en “Meyerys" was als bijvoorbeeld Boakel of Lieshout.

"Vrije warande", "Buscumrecht" en al dergelijke zaken meer werden daar overigens niet door aangetast. Alle "Vrijheden", zoals b.v. Lommel, Bergeyk, Eersel, Oerle, Oirschot, Sint Oedenrode, Oss en Oisterwijk bezaten die immers ook. Baronieën als die van Boxtel en Cranendonck niet minder uiteraard. En dat ondanks dit alles de Hertog wel degelijk zijn zeggingsschop behield in zijn gehele Her- togdom staat buiten twijfel. Men moet er de verzoekschriften, recht- zaken en rekeningen maar eens op na kijken! En de Meyerijse wapens!

"Alles wat de schrijver zegt over de boom in het zegel en de doorvan afgeleide wapens kunnen we zonder meer verwerpen." Inderdaad, als we dan tenminste denken aan schrijver Jan Aerts.

"Nog nooit heeft iemand beweerd dat Herbertus een boom in zijn wapen voerde". Zelf heb ik dat inderdaad nooit beweerd. Maar beweerd is het wel. "Hees" betekent nu eenmaal zoiets als "bos". Taalkundigen verwijzen dan naar eike- en/of beukebos. Nu bestaan er zelfs méérdere, familie-wapens "(van) Hees", waarin men inderdaad zo'n boom aantreft. Zo'n wapen kwam al voor bij een Bossche familie van Hees, waarvan enigen lid zijn geweest van de Illustere Broederschap van Onser Lieve Vrouwe. En dat is al lang geleden. Zo lang dat men in latere tijden DIT wapen is gaan beschouwen als het oorspronkelijke wapen der oudste Heren van Heeze. Van een nòg ouder zegel van ene Heribert was tóén niets bekend. Dan is er nog het onomstotelijke feit dat het oude zegel-wapen - dus het oorspronkelijke dorpswapen - drie (Hornse) jachthoorns vertoont, waarvan de onderste een "oppervlakte" heeft die voluit vier keer zo groot is als die van een der twee bovenstaande hoorns. Ook met het aloude zegel van BVEL, het huidige Budel, is iets merkwaardigs aan de hand met de drie Hornse jachthoorns. Die staan namelijk in DAT wapen alledrie "achterstevoren". De verklaring voor beide eigenaardigheden is zeer eenvoudig. Het waren EIGEN AARDigheden, waarmee heel doeltreffend bereikt werd dat zelfs dorpen waarvan het wapen was afgeleid van één en hetzelfde wapen - n.l. het Hornse - toch een volkomen herkenbaar EIGEN wapen kregen. Bovendien hadden ze dan ook nog eens onderling verschillende kleuren.

De stempelsnijders die de heer Aerts ten tonele voert, hebben hun werk dus zeer nauwkeurig uitgevoerd. Ook in Aalst, waar ze één hoorn boven in het schild zetten en de beide andere onderin, ook in Eindhoven waar de drie hoorns onder elkaar werden geplaatst. En in Helmond dat vóór 1220 één enkele Hornse hoorn had.

De volgende ronde is inderdaad op punten gewonnen door de heer Aerts. De ster STAAT in het oude zegel. De afbeelding die ik van dat zegel bezit, ontleend aan het "Tijdschrift voor NoordBrabantse Geschiedenis en Letterkunde" No.2, 15 October 1863, is net bovenin zó vaag dat daarop de bewuste ster nauwelijks is op te merken tussen de ook al niet al te duidelijke boomtakken en het doorlopende ruitjespatroon. We kunnen het dus stellen zonder mijn Thiery Louf de Hornes uit 1724 en zijn Dirk Loef uit 1390, die daarvan wel een heel verre voorouder moet zijn geweest. In vele families is nu eenmaal eeuwen aan een stuk de kleinzoon vernoemd naar de grootvader. Ook in mijn eigen familie waarin ik een voorvader van me kan aanwijzen met m'n eigen voornaam, die in 1527 in Oirschot huisde "Maar als hij (ondergetekende) voorstelt om de hoorns in het wapen van Leende van goud te maken, dan vraag ik me wel af of we dit ernstig moeten nemen. Als er iets niet omstreden is, dan is het wel de rode kleur van de Horner hoorns."

Als er iets evenmin omstreden is, dan is het wel de kleur van het wapen van Cuyk. Al direct na 1288 geeft Jan van Heelu in zijn boek "Brabantse Yeesten" een nauwkeurige beschrijving van het wapen dat Ridder Jan van Cuyk in de slag van Worringen voerde; balken van goud, beladen met twee balken van rood en rondom bezet met rode "merletten". Nog steeds het gemeentewapen van Cuyk. Dat wapen wordt immers doorgegeven van vader op zoon. Althans op de OUDSTE zoon, die zijn vader vroeger of later zal gaan opvolgen als Heer van Cuyk. NIET aan de jongere zoons. Maar als een van die jongere zoons, hetzij door strijd, hetzij door huwelijk, zich een eigen gebied verwerft, dan neemt die een "Cuyks" wapen aan dat er anders uitziet. Zo krijgt Grave oorspronkelijk het Cuykse wapen met als toevoeging een rode burchttoren midden in het schild. Later wordt dat nog eens veranderd omdat het toch nog te veel op het echte Cuykse wapen lijkt, en wordt dan van blauw en zilver, terwijl de rode burcht daarin blijft gehandhaafd. Tot op de dag van vandaag.

Nadien is er weer een andere jongere zoon, die Heer wordt over De Herpen. Daar voert hij dan het Cuykse wapen met VERWISSELDE KLERREN, dus in goud op rood in plaats van andersom. Insgelijks krijgt Uden een "Cuyks"wapen; rood op zilver. In "Dintre" wordt het zwart op zilver, in Vierlingsbeek zwart op goud. Als in 1234 Rutger van Cuyk trouwt met de erfdochter van de Heer van "Buxtele", komt het Cuykse wapen ook in Boxtel terecht. Daar dan weer zilver in rood.

Hetzelfde gebeurt rond Heusden. In het middeleeuwse handschrift dat ik "open legde" staat uiteraard ook het wapen van HEUSDEM, goud met een rood wiel erop. Datzelfde wapen MAAR DAN MET VERWISSEL- DE KLEUREN is dun het wapen van HEESBEEN? BROUDER TOT HEUSDEN.

Insgelijks geschiedt in WIJSSCHEL, BROUDER TOT HEUSDEN. Andere "Brouders" voeren ook het Heusden-wapen met ieder hun eigen kleurencombinatie. We treffen ze aan in SPIRIK of SPIERINCK, in HEDICH-HUYSEN, in ELSHOUT, in DRONGELEN, in BUSERINCK, in VEEN en in WIJK.

Later komen er nóg meer: van CRAENSTEYN ENDE ROOSENDAEL, van OUT- HEUSDEN, van DER SLUIS en van "Eenen brouder tot Dronghelen".

Uit het wapen van het voormalige Graafschap STRIJEN, dat zich voor de St. Elisabethsvloed uitstrekte vanaf de Merwede tot in de buurt van de huidige Belgische grens, ontstaan 18 verschillende wapens die ieder in hun eigen kleuren de drie "Andrieskruisjes" voeren die Strijen zelf nog heeft - rood in goud - maar die b.v. in Breda zilver in rood werden. Hetzelfde gebeurt met de zalmen van Altena, met het Bautersem-wapen in het Markiezaat.

EN MET HET HORN-WAPEN, dat oorspronkelijk in goud drie rode hoorns heeft, maar die door de Hornse zijtak BRUHESE als zilver in zwart worden gevoerd. Door de CRANENDONCK-tak als rood in zilver, door EINDHOVEN en WOENSEL als zilver in rood, waarmede ook hier weer kleurenwissel wordt toegepast ten opzichte van Cranendonck, waarmee deze plaatsen waren verbonden. Voorbeelden te over waaruit overduidelijk blijkt dat het volkomen in overeenstemming is met de historie, met de heraldiek en met de traditie om in een geval waar de ene plaats ontstaat uit de andere, DAN DE OUDSTE PLAATS HET OORSPRONKELIJKE WAPEN BEHOUDT en DE DAARUIT VOORTGEKOMEN JONGERE PLAATS HET ZELFDE WAPENBEELD OVERNEEMT MAAR DAN WEL IN VERWISSELDE KLEUREN. Vanaf de vroege middeleeuwen is Leende onderdeel geweest van Heeze. Pas in de Franse tijd, vermoedelijk rond 1805 heeft het zich daarvan losgemaakt en sinds ± 1815 is Leende een zelfstandige Gemeente. Een zelfstandige Gemeente die geen beter wapen kan voeren dan het Hornse, maar dan goud in rood in plaats van rood in goud.

Nog niet zo lang geleden lagen er alleen al op het eiland Schouwen - Duiveland 18 Gemeenten. Nu liggen er nog 19 in de hele provincie Zeeland.

En dus zijn er ook nog maar 19 Gemeentewapens overgebleven van de 60-70 van weleer. Toch zullen al die vervallen gemeentewapens ongetwijfeld blijven bestaan als dorpswapens. In verschillende grotere Gemeenten is men al overgegaan tot het instellen van wijkraden, die er soms al een eigen "wijk-wapen" op na houden. Waarom zou mettertijd b.v. Woensel niet zo'n wijkwapen mogen voeren? Waarom zouden plaatsen als Aalst, Lierop of Zesgehuchten niet terug kunnen grijpen naar hun eigen oude "dorpswapen"? Zeker als ze dat, waar nodig, terugbrengen tot de staat die het zou behoren te hebben.

En waarom Sterksel dan niet? Voor Sterksel is heel gemakkelijk een verantwoord "eigen" dorpswapen te creëren met de wapens van Averbode en - jawel, toch - Cranendonck als uitgangspunt. Want hoe je het ook bekijkt, Sterksel behoort NU tot het gebied dat vrijwel identiek is met de voormalige Baronie. De Gemeente Maarheeze dus, die zeer wijs zou handelen als die de eeuwenoude draad der geschie- denis weer zou opnemen en herstellen en alleen dáárom al zowel de NAAM als het WAPEN van CRANENDONCK zou dienen over te nemen. En dàn is het ook een vaanzelfsprekende zaak die Cranendonckse kleuren toe te passen in een eventueel dorpswapen voor Sterksel, als daaraan althans ooit behoefte zou blijken te bestaan. De heer Aerts heeft mijn betoog kennelijk zeer slecht gelezen. Er is helemaal geen sprake van twee gemeentewapens in één Gemeente. En zelfs dát zou kunnen. In België komt dat herhaaldelijk voor.

Eén Gemeente heeft er daar zelfs drie! Ook binnen onze vaderlandse grenzen is dat voorgekomen. Kampen, Deventer, Zaltbommel en Amsterdam hebben ooit twee wapens gehad, zoals oude prenten nog duidelijk laten zien. Van Haarlem heb ik een houtsnede uit 1596 die de stad afbeeld met drie verschillende stadswapens erboven. En verder komen er regelmatig twee wapens voor in één middeleeuws zegel zoals in Schijndel, Veghel, Hilvarenbeek, Huybergen, Geffen en Oirschot. Op het zeer oude zegel van BUEL staat het wapen met de drie omgekeerde hoorns geplaatst op de borst van een adelaar. Niet alleen die hoorns maar ook die adelaar gaan terug op het wapen van de Heren van Horn. En die hadden - net als ene Göring nog niet zo lang geleden! - de "eretitel" van "Reichsjägermeister". Voor de Brabantse Hertogen waren ze dan ook nog eens "Forestier", hetgeen op het zelfde neerkwam. Maar aan die eretitel hielden ze dan wél het recht over om hun wapen te mogen voeren MET DE RIJKSADELAAR ALS ONDERGROND.

Al komt de heer Aerts nu dan aandragen met een onbekende die dit allemaal "op losse schroeven" gezet zou hebben, alleen die Budelse adelaar zet die schroeven weer muurvast!

"Dat de Horner heren "Opperjagers van de Hertog" waren moet ook uit de duim gezogen zijn" "Dat Egmond en Hoorne (= Philips van Montmorency) in Heeze of Leende aan de jacht hebben deelgenomen kunnen we zonder meer naar het rijk der fabelen verwijzen. Hoogeloon is geen bezit van de Horne’s geweest. Zo kunnen we nog wel doorgaan." Aldus de heer Aerts.

Nou, dan gáán we toch door!

In het jachtgebied der Hertogen hadden de Hornes intussen toch weer wel zoveel in te brengen, dat ze daar aardig voet aan de grond kregen. Het was uiteraard allemaal begonnen in Horn, aan de Maas tegenover Roermond. Van daar uit hebben ze heel het gebied ten zui- den van de Peel in handen gekregen. Weert werd daar hun hoofd-zetel. Naar weert werd dan ook het stoffelijk overschot van de te Brussel onthoofde Graaf van Hoorne overgebracht en dáár in de kerk begraven. Juist nú is men bezig de grafkelder te herstellen en juist nú melden de kranten dat de vermiste "bus", waarin het hart van de Graaf bewaard werd, ook weer terecht is.

Er was geen "provinciale" grens die hen tegen hield. Zo kwamen ze in het bezit van Budel, "Cranendonck" - nu Maarheeze en Soerendonk met Gastel - Leende en Heeze met Zesgehuchten, Geldrop, Eindhoven, Woensel, Valkenswaard en Waalre met Aalst. Zo komen ze verder in "Happert Hoecheloon en Kerckasteren" in "Hilduarenbeec en Dyssen" waar dan Westelbeers en Riel ook nog bijhoren, in "Gorle","Tielborch" en Moergestel. In "Venloen" ook. Zelfs het Land van Altena hebben ze een tijd lang het hunne kunnen noemen! Het is niet uit de duim gezogen dat dat zelfs in de huidige wapens van bijna al de genoemde plaatsen nog duidelijk is of te lezen. En bovendien nog in de oorspronkelijke van Goirle en - inderdaad! - Hoogeloon, Hapert en Casteren.

Als de heer Aerts aan de Heemkundevereniging "De Heerlijkheid Heeze - Leende - Zesgehuchten" zou verzoeken om toezending van Heemkronyk no. 4, jaargang 17, december 1978, dan kan hij in mijn volledige tekst nopluizen hoe de verwantschap tussen "Hoorne" en "Egmond" in elkaar zat. Ze waren vrienden, niet alleen in de politiek. Wie of wat kon de Heren van Horne beletten ter jacht te gaan in hun eigen Heezer bossen of op hun eigen Leender hei?

Alleen de heer Aerts schijnt zichzelf daartoe in staat te achten. Maar voor de verwante vrienden zal het een vanzelfsprekende zaak geweest zijn samen te gaan jagen. De een had zijn eigen kasteel in Heeze en de ander kon terecht bij zijn familie op het slot van Cra- nendonck. Zowel de Heezer bossen als de Leender hei zagen ze liggen vanuit hun slaapkamervenster.

"Ik ben er namelijk van overtuigd, dat Heeze en Leende hun boom niet laten afnemen; de boom moet blijven". Zo eindigt het vuurspuwend betoog van de heer Aerts. Het mijne komt ten lange leste ook aan zijn eind. Alleen met een andere conclusie:

DE BOOM MOET BUITEN HET WAPEN BLIJVEN WANT HIJ HOORT ER TEN ENE MALE NIET IN !

K. van Berendonk

De laatste reaktie die wij U presenteren werd geschreven door ons medelid Jean Coenen uit Geldrop. Hij bekeek vooral het gedeelte uit Van Berendonk's artikel in het decembernummer dat over zijn woonplaats handelde.

VAN BERENDONK'S VISIE OP ONS HEEM.

Het vorig jaar werden wij door middel van tentoonstellingen en le- zingen op de hoogte gebracht van de ideeën die de heer Van Berendonk heeft omtrent de wapens der gemeenten in Brabant. Zijn uitgangspunt, dat de Hoge Raad van Adel in 1817 fouten heeft gemaakt, is aanvaardbaar, omdat deze instelling uiteraard niet nauwkeurig op de hoogte kon zijn van elke plaats. Het plan Van de heer Van Berendonk om de wapens aan te passen is uit dat oogpunt eveneens aanvaardbaar, maar nu komen de problemen omdat het artikel in de vorige Heemkronyk aantoonde dat de heer Van Berendonk nog veel slechter op de hoogte is, zeker voor wat betreft de historische basis en de bewijzen. Het is niet mijn bedoeling om het artikel van de heer Van Berendonk af te kraken, zoals anderen voor mij reeds deden, omdat ik zijn initiatief kan waarderen, mits dit wetenschappelijk gebeurt.

De wapens.

Allereerst wil ik er op wijzen dat de heer Van Berendonk drie zaken door elkaar haalde, te weten; sfragistiek (zegelkunde), heraldiek (wapenkunde) en banistiek (vlaggenkunde). Hij maakt geen onderscheid tussen schepenzegels, gemeen schependomszegel, zegel als familiewapen, zegels van instellingen als kloosters en gemeentewapens sedert 1817.

Van Berendonk schrijft zelfs dat de heraldiek bij voorkeur de oude tradities handhaven wil. Als we daar van uitgaan, dan moeten we als gemeentewapen beschouwen het gemeen schependomszegel. Het zou erg eenvoudig zijn als hiermee de kwestie zou zijn opgelost. Een gemeen schependomszegel kan door de eeuwen heen veranderen. De vraag is dus welk zegel geschikt is. Ten tweede hebben we te maken met schepenbanken, die bestaan uit enkele dorpen. Ons eigen heemgebied is een voorbeeld. Het wapen van de heerlijkheid Heeze-Leende-Zes- gehuchten kunnen we niet in elk dorp gebruiken. Vandaar dat in 1817 variaties zijn aangebracht. Of die aanvaardbaar zijn is inderdaad een vraag. Van Berendonk gaat mijns inziens te ver om nu elk wapen te gaan veranderen. Wat de heer Van Berendonk voor Geldrop doet is het wapen van de oudst bekende heren als gemeentewapen projecteren. Dat bedoel ik met het door elkaar halen van sfragistiek en heraldiek. Een familiewapen behoeft niet het wapen van de heerlijkheid te zijn. In Geldrop was dat niet het geval. Geldrop moet vanouds drie harten hebben gehad. Of we oorspronkelijk te maken hadden met harten of plompbladeren (geen lindebladeren zoals Van Berendonk schreef) moet nog bewezen worden. Zegels uit de 16e eeuw en verklaringen die teruggaan tot oudere perioden bewijzen ons voldoende over het wapen van Geldrop.

De historische basis.

Ik krijg de indruk dat de heer Van Berendonk veel gebruik heeft gemaakt van het werkje van Brock. In het voorwoord van het werkje van Brock schreef de samensteller Wim Cornelissen terecht: "het uitgeven van dit manuscript werd voornamelijk overwogen wegens de unieke pentekeningen." Hij wijst er tevens op dat de aantekeningen niet altijd waarheidsgetrouw zijn en de geschiedschrijving van Brock niet wetenschappelijk verantwoord is.

In de verhandeling over de Gelderse troepen zou het beter zijn geweest indien de heer Van Berendonk jaartallen had aangegeven, zodat we konden merken hoezeer hij overdreef, aangezien hij enkele feiten twee keer noemde. Geldrop is inderdaad enkele keren lastig gevallen door Gelderse troepen, evenals enkele dorpen en steden in de omtrek. We moeten geen vertekend beeld creëren door slechts Geldrop te benadrukken. Van Berendonk betwijfelde de band met Gelre. Dit was een leenroerige band. Geldrop had het Zutphens recht en de heer van Geldrop was leenman van de hertog van Gelre voor de heerlijkheid Geldrop. De band met Gelre is gemakkelijk terug te vinden in allerhande publicaties en bronnen, waarvan ik de volgende noem: Het leenboek van Gelre, uitgegeven door baron Sloet, de charterverzameling van de gemeente Geldrop, waar tevens een grote afdruk wordt bewaard van het zegel van Geldrop en akten rondom het jaar 1462 in het archief van de commanderie van Gemert.

Wat hij mijns inziens door elkaar haalt, is het feit dat een Brabants dorp met Gelders recht iets anders is dan een Gelders dorp in Brabant. Niemand zal beweren dat de inwoners van Geldrop Geldersen waren, ook Maarten van Rossum niet. Daar ligt de sleutel tot de plunderingen, brandschattingen en vernielingen. Er is wel degelijk een band met Gelre.

De verklaring voor de naam Geldrop is niet de moeite waard om op in te gaan. Van Berendonk weet niet eens hoe vaak Geldrop in werke- lijkheid werd vernield en hoeveel huizen werden verbrand. We moeten namelijk in de gaten houden dat Maarten van Rossum het dorp heeft gebrandschat en niet verbrand. Geldrop is vaak de dupe geweest ten tijde van oorlog, maar grote schade door branden zou ik zeer betwijfelen.

Ik ben niet van plan om op elk onderdeel van het artikel van Van Berendonk commentaar te geven. De heer Aerts heeft reeds bewezen de feiten ten aanzien van de geschiedenis van Heeze bijzonder goed te kennen en heeft op zijn wijze hierover in de krant bericht. Het is duidelijk dat de meeste kritiek gericht is tegen de zwakke historische basis van het artikel, niet alleen op lokaal niveau maar ook ten aanzien van algemene geschiedenis. Reeds eerder wees ik erop dat ik het plan van de heer Van Berendonk een goede zaak vond maar er dient nog erg veel onderzoek gedaan te worden in literatuur en bronnen. We kunnen niet alleen afgaan op een collectie Leefdael, hoe mooi die dan ook mag zijn, of het handschrift van Brock. Eén man kan onmogelijk zo'n groot project met een dergelijk lokale inslag beheersen. Indien we bij de gemeenten een verzoek tot wijziging willen indienen moeten we met veel overtuigende bewijzen komen en mogen we niet met een historische omlijsting aankomen die wetenschappelijk onverantwoord is. Het is een te belangrijke zaak voor één man, dit is een kwestie die op lokaal niveau wetenschap- pelijk moet worden onderzocht door historici en heraldici.

Jean Coenen.

Tot slot dan de reaktie van de heer Kees van Berendonk op voornoemde reaktie:

MIJN ANTWOORD OP "VAN BERENDONKS VISIE OP ONS HEEM" VAN DE HEER JEAN COENEN.

Onder de titel "Brabants Banier en Blazoen" ben ik bezig Brabant wakker te schudden uit zijn “heraldieke slaap" en te trachten het te brengen tot betere gemeentewapens allereerst en in samenhang daarmee ook tot betere vlaggen en/of banieren.

Zegels staan niet afzonderlijk op mijn programma. De algemene praktijk is immers dat het wapen dat een Gemeente voert -‘t zij goed of slecht- bijna automatisch wordt toegepast en opgenomen in alle zegels, stempels en vignetten die de Gemeente gebruikt. Als een Gemeente eenmaal overgaat op een beter wapen, dan volgen er van- zelf ook wel betere stempels e.d.

Ook in vroeger tijden was het heel gebruikelijk in het ZEGEL een af- beelding op te nemen van het WAPEN, tenminste als er een wapen was. Voor kloosters en kerken was dat niet altijd het geval en die hebben dan nogal eens een Heilige afgebeeld in hun zegels.

De heer Coenen onderscheidt een aantal soorten zegels. Zeer terecht. Voor mij zijn op de eerste plaats belangrijk de zegels waarin ik het oude wapen tegenkom. Of dat nu stadszegels zijn of schepenzegels maakt dan niet zoveel uit. Als het maar het wapen weergeeft dat eertijds door de plaatselijke gemeenschap werd gevoerd. Of ik hiermee de sfragistiek, de heraldiek en bovendien nog eens de banistiek door elkaar haal, zoals de heer Coenen meent, betwijfel ik zeer. Immers in de door mij bedoelde zegels lopen sfragistiek en heraldiek volkomen parallel. Met de banistiek kan dan ook het geval zijn, althans zolang er sprake is van werkelijke banieren. Want ook die zijn volkomen gelijk aan het wapen, zowel in blazoenering als in kleurgebruik. In standaarden is het wapen meestal ook opgenomen in kleinere schaal, meestal tussen andere elementen zoals b.v. olijftakken.

Zelfs in vlaggen komen wel eens wapens voor. Soms volgt de vlag het volledige wapen, zoals in Amsterdam het geval is, niet met de zelden vertoonde officiële vlag, maar wel met DE vlag van Amsterdam die daar dagelijks veelvuldig wordt gebruikt.

Dat wapen en vlag ook volkomen los van elkaar kunnen staan wordt al bevestigd zowel door Nederland als Noord-Brabant. Intussen heeft bij vele Gemeentebestuurderen kennelijk de mening post gevat dat een vlag MOET bestaan uit twee of meer banen die dan ook nog eens de "eigen" gemeentekleuren MOETEN vertonen. Zo zijn de talloze "onberispelijke" blauw-gele "eigen vlaggen" ontstaan. Ik hoop het nog te mogen beleven dat vele Brabantse Gemeenten allereerst tot betere wapens overgaan. En pas daarna tot het instellen van een verantwoorde vlag.

Het daarvoor benodigde "materiaal" tracht ik alvast zoveel mogelijk te verzamelen. Het komt nogal eens voor - in de Franse tijd vooral - dat dorpen zich hebben losgemaakt uit het oude Heerlijkheids-verband, dat vaak meerdere dorpen in zich besloot.

Zo ook hebben Leende en Zesgehuchten zich toen losgemaakt van de Heerlijkheid Heeze c.a. Alle drie de nieuwe Gemeenten kregen toen een wapen dat - hoe dan ook - terugging op het gemeenschappelijke Schepenzegel uit de XVde eeuw. Dat gebeurde in 1817.

Vrijwel gelijktijdig gebeurde dat overal, in het toenmalig zoveel grotere Koningrijk. Maar nergens zo slecht als in de Bossche Meyery. Van de 92 Gemeenten waaruit die destijds bestond kregen er 85 een wapen. Van die 85 waren er zeggen en schrijven 3 onberispelijk; Kessel, Lierop en Vlierden, intussen alle drie "van de kaart". Drie andere wapens waren slechts "licht beschadigd"; 's-Hertogenbosch, Waalwijk en Boxtel. De hele rest was - en is in hoofdzaak nog! - "een pot nat". Of liever twéé; blauw èn goud.

"Van Berendonk gaat mijns inziens te ver om nu elk wapen te gaan veranderen", vindt de heer Coenen. "Elk" wapen is nu ook weer niet mijn bedoeling. De huidige wapens van 's-Hertogenbosch, Eindhoven, Helmond, Waalwijk, Deurne, Oirschot, Aarle-Rixtel, Bergeyk, Beek en Donk, Berlicum, Veldhoven, Heeswijk-Dinther en St. Michielsgestel kunnen gerust worden gehandhaafd, ook al zitten er enige tussen waaraan toch nog wel iets valt te verbeteren. Het is b.v. geen ideale situatie dat Waalwijk en Aarle-Rixtel exact hetzelfde wapen voeren. Maar dan blijven er nog altijd 47 gevallen over - alléén in de Meyery! - waar inderdaad nog werk aan de winkel is. En dan gaat het mij inderdaad niet te ver HIERVAN wel degelijk ELK wapen te veranderen, totdat bereikt is dat elke Meyerijse gemeente een werkelijk goed historisch en heraldisch verantwoord eigen wapen bezit. Ik doe dan ook uit ganser harte een beroep op iedereen die daaraan kon meewerken om dit ideaal te verwezenlijken.

Wat Geldrop betreft vond ik in het van Leefdael-handschrift tussen een aantal andere dorps- en stadswapens het DORPSwapen van Gel- drop. Voor 1500 was dat dan een zilveren wapen met een rode keper. Vanzelfsprekend stel ik dus voor dit authentieke middeleeuwse wapen te herstellen. Dat kan uit dezelfde bron ook gebeuren in Goirle, Uden, Berkel, Oss, Erp, Oisterwijk en "Cranendonck", om er eens enige te noemen. Als het Geldropse wapen dan eventueel terug zou gaan op een dorpsHEER is niet zo hinderlijk. Dat doet het immers ook in Boxtel, Oirschot, Veghel, Beek en Donk en Budel. Zo is het ook gesteld met tientallen andere Brabantse wapens, buiten de Meyery, en zelfs met honderden in de overige Provincies.

Dat is bovendien ook het geval in Heeze en Leende.

Voor Geldrop wordt het dan minder relevant of er sprake is van harten dan wel plompbladeren. In Friese gebieden zijn "plompe-bledden" heel inheems. Niet in Brabant. Een Frankisch marktveld was doorgaans beplant met linden. Er zijn nog eeuwenoude exemplaren van over in Oisterwijk, Tilburg en Hilvarenbeek. Lindebomen komt men ook nogal eens tegen in oude Brabantse zegels zoals die van Den Bosch, Oirschot, Oerle en Oss. In het Bossche stadswapen stout ook duidelijk een lindeboom, herkenbaar aan zijn hartvormige bladeren.

"Ik krijg de indruk dat de heer Van Berendonk veel gebruik heeft gemaakt van het werkje van Brock." Inderdaad ben ik daarop op een gegeven moment door de heer Cornelissen op geattendeerd. Maar dat gebeurde pas bij een bespreking op het raadhuis van Veghel, toen de enorme tafel van de raadzaal al overdekt was met de wapentekeningen die ik al had vervaardigd voordat ik ooit van Brock had gehoord. Inderdaad kan aan Brock niet alles nauwkeurig bekend zijn, hoewel het toch wel verbazingwekkend is wat hij op zijn eentje met de gebrekkige transport- en communicatiemiddelen van zijn tijd heeft weten te verzamelen. Wat de heraldiek betreft blijkt hij meer van de Brabantse wapens te hebben geweten dan alle toen verantwoordelijke en "deskundige" lieden bij elkaar! Hij heeft gelukkig veel wapens vastgelegd, die zonder hem verloren waren gegaan. Hij kende ze ook niet allemaal, wist soms niet de juiste kleuren en maakte - natuurlijk - wel eens fouten. Verschillende hem nog onbekende wapens heb ik intussen kunnen opsporen. Soms ook de hem onbekende kleuren en bovendien kon ik enkele fouten van hem verbeteren. Bij al zijn bewonderingswaardige ijver was hij geen geroutineerd tekenaar; als hij een viervoetig dier tekent is het soms niet uit te maken of hij een hert, een paard of een kameel tracht uit te beelden.

De Gelderse relaties van Geldrop kwam ik ook bij Brock tegen. Blijk- baar toch ten onrechte heb ik hem toen van onjuistheid verdacht. Voor mij stond het vast dat Geldrop altijd bij Brabant heeft gehoord. Daarin werd ik gestaafd door de vele oude kaarten van Brabant die ik aandachtig heb bekeken. Daarop treft men regelmatig de aparte status aan van b.v. Megen, Bokhoven, Gemert en Luyksgestel. Maar nooit zag ik dat tot dusver aangegeven voor Geldrop.

In zekere zin zou men ook de Hornse Heren Gelders kunnen noemen, want toen Horn zijn zelfstandigheid verloor is het een tijdlang Luiks geweest, maar ook geruime tijd Gelders.

Brock wist dan niet alles, ikzelf evenmin. Brock was overigens goed op de hoogte hoezeer Geldrop te lijden heeft gehad van de Gelderse strooptochten. Hij laat daarbij geen twijfel over inderdaad "grote schade door branden". Wat ik daarover te berde heb gebracht heb ik merendeels aan Brock ontleend, zoals ik trouwens duidelijk in mijn tekst heb aangegeven. Ik ben het uiteraard volledig met de heer Coenen eens dat er nog zeer veel onderzoek gedaan dient te worden in literatuur en bronnen. Voor zover die mij ter beschikking staan - en dat is vanzelfsprekend beperkt - doe ik daar al geruime tijd aan mee. Maar er is nu eenmaal samenwerking nodig om tot een zo verant-woord mogelijk resultaat te komen. En dat is nu net wat ik hoop te mogen bereiken. Ik elk geval heb ik al bereikt dat men zich - na meer dan 150 jaar - in Brabant meer en meer voor deze zaken is geen interesseren.

K. van Berendonk.

Al bij al hopen we dat U ons initiatief van "woord en wederwoord" zult willen respekteren. Als we ons dan toch één opmerking mogen permitteren, dan is dat een citaat uit de laatste reaktie van K. van Berendonk;

"In elk geval heb ik al bereikt dat men zich - na meer dan 150 jaar - in Brabant meer en meer voor deze zaken is gaan interesseren."

Het zij zo !

Ga terug