St.Petrus Banden te Leende - Proeve van een bouwgeschiedenis (1)

Heemkronijk jaar:1978, jaargang:17, nummer:3, blz.71 -76

SINT PETRUS BANDEN TE LEENDE - PROEVE VAN EEN BOUWGESCHIEDENIS.  ( I )

door: A. Jansen en W. van Leeuwen

I n l e i d i n g.

In 1974 verscheen in Leende t.g.v. het 500-jarig bestaan van de Leender kerk en toren het boek "Dyt Gheyt aen der kyrcken van Leendt".

De heren A. Jansen en W. van Leeuwen, toen allebei studenten kunsthistorie, schreven enige tijd later een brochure, waarin zij de bouwgeschiedenis belichtten.

Gezien de aktualiteit - de kerk dient binnenkort opnieuw zeer grondig gerestaureerd te worden - leek het ons een goede gedachte U hun bevinden aan te bieden. We zijn daarmee bijzonder ingenomen, omdat we van beide auteurs in de nabije toekomst meer publikaties tegemoet mogen zien.

Hun artikel, dat in september 1974 verscheen, bieden wij u in twee afleveringen aan. Eventuele veranderingen in opvatting of daarna gedane ontdekkingen kunnen zodoende nu de tweede aflevering bijgevoegd worden.

                                                                                                                                 (red.)

B e s c h r i j v i n g.

De toren van dit bouwwerk telt vier geledingen en heeft een hoge achterzijdige spits met peerbekroning. Aan deze toren sluit een driebeukig basilicaal schip aan waarvan de zijbeuken de toren aan noord- en zuidzijde ten dele omsluiten. Het schip heeft een lager en smaller dwarspand en een iets lager koor met omvangrijke moderne bijgebouwen. 

De toren is opgetrokken uit baksteen met ornamenten en friezen van natuursteen. Hij heeft vier geledingen en overhoekse steunberen die doorlopen tot iets onder de spits. In het schip zijn de oostelijke steunberen nog ten dele zichtbaar. De zuidwestelijke steunbeer is in verband gemetseld met een veelhoekige traptoren die door een afzonderlijk spitsje wordt bekroond. De eerste geleding is alleen aan de westzijde geheel zichtbuur en bevat een neogotische ingang die in 1905 bij de torenherstelling in de plaats kwam van een oorspronkelijk portaal dat op foto 1 in verminkte toestand zichtbaar is. De bewering dat de toren oorspronkelijk geen westingang gehad zou hebben ("Dyt Gheyt een der kyrcken van Leendt", blz. 9) kan dus niet gehandhaafd blijven. De tweede geleding en de derde bevatten telkens 5 smalle spaarvelden die worden afgesloten door een natuurstenen fries met driepassen. Deze nissen en dit fries komen ook voor in de eerste geleding en wel boven de ingang en boven de daken der zijbeuken.   

 

 

In de zuid-, oost- en noordgevel van de derde geleding wordt deze nissengeleding verstoord door een diepe spitsboognis met een driedelige blindtracering met bruggen te halver hoogte en flamboyante koppen. De klokkegeleding heeft aan elke zijde twee, door een middenstijl gedeelde, galmopeningen. Naast en boven deze openingen bevinden zich weer spaarvelden met driepasfriezen. De toren wordt bekroond door een in 1714 na brand vernieuwde leienspits met peerbekroning. Het schip is eveneens opgetrokken van baksteen en vertoont alleen natuursteen in de waterlijsten en de overal vernieuwde raamtraceringen. Het middenschip telt vier rechthoekige traveeën van ongelijke breedte met aansluitend een rechthoekige kruisingstravee die echter bijna vierkant is. Aan deze kruisingstravee sluiten een noorder- en zuiderdwarsarm aan van twee traveeën die lager zijn dan het middenschip.

De zijbeuken zijn aan noord- en zuidzijde langs de toren doorgetrokken en tellen dus geen vier, maar vijf ongelijke traveeën.

De travee indeling is aan de buitenzijde zichtbaar door tweemaal versneden steunberen die het muurwerk ritmisch geleden. De bekroningen van deze beren zijn later gewijzigd. Het middenschip heeft geen steunberen en kleine lichtbeukramen met tweedelige venster-harnassen. Het dwarspand had oorspronkelijk alleen ramen aan de noord- en zuidzijde. 

 

De smalle tweelichtsramen aan de westzijde zijn toevoegingen van C. Weber, en hebben dagkanten van afwijkende machinale steen. De oorspronkelijke ingang in de derde travee van de zuiderzijbeuk is later verplaatst. Aan de oostzijde tegen de kruisingstravee sluit een iets lager koor aan van een travee met driezijdige sluiting. Dit koor is in 1916 door J. Cuypers verhoogd in machinale steen. De oorspronkelijke toestand is op foto 2 duidelijk zichtbaar. Boven de lage oorspronkelijke kap van dit koor bevond zich voor 1916 nog een moet van de triomfboog (vgl. foto 2).

De verdiepingen in het inwendige van de toren corresponderen niet met de al besproken buitenordonnantie van vier geledingen. Er zijn vier verdiepingen van ongelijke hoogte (zie "Dyt Gheyt aen der kyrcken van Leendt", afb. blz. 10). De onderste twee verdiepingen hebben kruisribgewelven die zeer onregelmatig gemetseld zijn en rusten op oorspronkelijke kraagsteentjes met kopjes en wapens die onder dikke kalklagen schuil gaan. De ribben onder het gewelf van de tweede geleding zijn van hout. Elk gewelf heeft een rond hijsgat. De derde, zeer hoge, verdieping heeft in het muurwerk van de binnenkant hoge spaarvelden die voor een aanzienlijke materiaalbesparing zorgen. Een houten balkenvloer draagt de klokkestoel van de vierde verdieping. De constructie van de eiken spits bestaat uit drie steeds kleiner wordende kruisspanten ("Dyt Gheyt ....", blz. 52 en 53, foto‘s).

Schip en zijbeuken worden inwendig in traveeën verdeeld door ronde pijlers van naamse hardsteen met Maaslandse kapitelen die tegen de schacht gedrukte plompebladeren vertonen (Brabantse kapitelen daarentegen hebben uitstaande koolbladeren). Boven de kapitelen dragen dekplaten met rozetten bakstenen kolonnetten die op hun beurt de kraagstenen van de gewelven dragen. Bij het vrijleggen van de pijlers en kapitelen (vgl. foto 3) door J. Cuypers heeft deze de dekplaten, kolonnetten, waterlijsten en kraagstenen in het middenschip geheel nieuw toegevoegd. De gestucte westelijke halfpijlers met geschilderde schijnvoegen en de noord- en zuidoostelijke vieringpijlers zijn aangebracht naar analogie van Maaslandse basiliek te Bocholt (B.). De nieuwe vieringpijlers onderscheiden zich van het oude werk door een gladde en harde materiaalbewerking. Ook de kraagstenen met de maskerkoppen in de zijbeuken zijn nieuw ("Dyt Gheyt ....", blz. 97, foto rechts).

Schip, zijbeuken en transept worden overkluisd door oorspronkelijke kruisribgewelven met doorlopende kruinribben. Alleen de bakstenen muraalbogen in het schip zijn door J. Cuypers aangebracht, overigens zijn deze gewelven geheel ongewijzigd. In het dwarspand rusten de ribben op originele figurale kraagsteentjes ("Dyt Gheyt ...." blz. 97, foto links). In de zijbeuken bevonden zich onder de waterlijst achter de moderne betimmering ondiepe spaarnissen die in de - nu afgeschoten - zijbeuktraveeën naast de toren nog zichtbaar zijn. Het koor is ook inwendig door J. Cuypers geheel gewijzigd. Onder de in 1916 verhoogde ramen bevinden zich ook spaarnissen die bij de herinrichting van 1974 heropend zijn ("Dyt Gheyt ....." blz.90). Voor de verbouwing heeft het koor een houten tongewelf gehad van twee traveeën met driezijdige sluiting (foto 2), dat correspondeerde met de op foto 2 zichtbare steunberen. Dit tongewelf is ten dele bewaard gebleven boven de nieuwe stenen gewelven. J. Cuypers heeft de oude spanten opgevijzeld maar de bebording verwijderd.

Op een der spanten zijn nog sporen zichtbaar van een keperbeschildering.

(Wordt vervolgd.)

Ga terug