Een misval en de nederslach te Heeze.

Heemkronijk jaar:1978, jaargang:17, nummer:2, blz.24 -26

E E N   M I S V A L   E N D E   N E D E R S L A C H   T E   H E E Z E

door: Th.J. van der Poel

"Alsoe in den dorpe van Heeze, onlanx geleeden, Godt betert, is gebuert zeer onnoselijck, een misval ende neederslach in den persoon van Ghijsbert Goyart Delen soon, afflijvigen, duer toedoen van Willemen Delis Goossens soon, delinquant."

Zo begint een akte uit het rechterlijk archief van Heeze (77). De ware toedracht van deze moord wordt ons helaas onthouden; wel mag men aannemen dat het woord "onnoselijck" de uitdrukking "met voorbedachten rade" uitsluit. Een triest voorval. Verslagenheid alom. De dader? Evenals het slachtoffer was de dader een zoon van een bekende boerenfamilie, hetgeen uit het hierna aangehaalde proces nog meer naar voren komt.

De rechtspraak anno 1623 in Heeze was normaliter een zaak voor de schepenbank. Een zware verantwoordelijkheid rustte op hun schouders. Des te meer is het te begrijpen dat zij alvorens tot een uitspraak te komen alle partijen hoorden.

Ook was het gebruikelijk in die dagen dat de gedupeerde partij de voorwaarden bekend maakte waaronder zij zich wilden verzoenen met de tegenpartij. Goyart Delen en zijn vrouw, die in Ghijsbert hun enige zoon verloren (er waren ook twee dochters), die op het punt stond het bedrijf van zijn ouders over te nemen, vatten hun eisen in 5 punten samen:

             1. "De mysdaedyghen sal gehouden sijn een voetval te doen", waaruit zou blijken dat het hem "leet is hetwelck noch nooyt ghescheynen en heeft".

            2. Zolang de ouders van het slachtoffer nog in leven zijn, zal "den mysdaedyghen ghehouden sijn sijnen kerckganc ende wederomgaen te doen over den rooster achter dye kerck." Wat dit precies inhoudt, is mij niet bekend. Wel gebeurde het in bepaalde streken (Friesland) in de Middel- eeuwen dat misdadigers de dienst slechts konden bijwonen door middel van gaten in de muur. Zij bleven dan buiten het kerkgebouw. In Heeze kende men dit "gebruik" naar alle waarschijnlijkheid niet. Het komt er hier op neer dat Willem moest wachten tot de familie Delen haar plaats in de kerk had ingenomen. Ook wanneer de kerk uitging moest hij zorgen dat confrontatie vermeden werd.

            3. Eveneens zal de misdadiger, zolang de Vader en de moeder van de overledene nog leven, niet  "moogen ter moolen oft ter merckt gaen, oft koomen en oock aen den Bosch oft Moolen sijn woonplaets nyet en sal moogen maecken." In geval hij "tot Kreyl qwaem te woonen", dan zal hij "nyet sijne kerckganc neeven sijn huys moogen doen."

            4. Als de misdadiger van plan was in "eenyghe herychberygen"  een pilsje te vatten, dan dient hij er zich eerst van te overtuigen of de vader van de overledene binnen zit. In dat geval blijft hij buiten. "Mare ist saeke dat de mysdaedyghen daer iersf in is", dan mag hij blijven, “ongemoelesteert". 

            5. De misdadiger zal gehouden zijn een jaar nadat "den soen gemaeckt sal sijn, bynen Heys nyet te woonen oft te koomen". 

"Ende belangende dye penen (= straffen) ende dye boeten", eist de vader van de overledene dat Willem een mud rogge zal moeten geven die Goyert Delen samen met zijn zwager Jan Rijckalt de Smet zullen uitdelen "voor schemel huysarmen dye in verborgen armoede woonen." Verder zal hij 30 stuivers moeten betalen "aen ons kerck ende dat tot vergyeten van ons klock", en 30 stuivers aan de kapel van Eijmerick. Tot slot eist Goyert Delen dat Willem hem zal moeten betalen f 150,- "voor dat hij hem sijnen soon af ende doot heeft gheslaegen daer hij jaerlyx nu of hoopte te prooffytteren en in sijn ouderdom hullyp ende bijstaen was verwacht."

Nog twee eisen legt de vader op tafel die beslist karakteristiek voor die tijd waren; de misdadiger zal een wassen kaars van een pond laten maken, die hij zal zetten voor het Heilig Sacrament, brandende, bovendien zal hij een "beqwaem houten cruys stellen" op de plaats waar hij de overledene heeft neergeslagen.

Alle verhalen over het veroordelen van misdadigers in vroeger tijd ten spijt, moeten we zeggen dat deze eisen niet eens tegenvallen. Niet echter voor de vrienden van de vermoorde Ghijsbert, zoon van Goyert Jan Delen. Deze drie jongelieden waren alle drie telgen uit zeer gerespecteerde Heezer families n.l. Jan Joosten, Hanrick Lemmens en Hanrick Cornelis Dircx. Zij vinden de 5 punten "te hart ende te swaer te onderhouden". Vooral het feit dat de dader, "gecomen tot groote berauwen ende leetwesen", niets heeft nagelaten om te mogen komen "tot versoenighe ende pardon van denselven delicte", bracht hen er toe "te bidden ende te versuecken tot redelijcke amenden". Met tussenkomst van enige bemiddelaars, te weten Arndt Melchiors, secretaris van Heeze en Leende, Willem Snoeyen en Matthijs Coensen, schepenen, en Frans Verdonschot, pastoor van Heeze, weten zij inderdaad enige wijzigingen aan te brengen. Zo zullen kapel en kerk niet 30 stuivers maar een rijksdaalder krijgen. De termijn van één jaar wordt zes maanden waarbij wordt toegevoegd dat de delinkwent in die tijd ook niet over de Eijmerickerdijck mag komen, noch in Heeze komen, noch in de kerk van Heeze "verkeren". Het "spijnen" van een mud rogge aan de armen blijft gehandhaafd, maar het kaarsje van een pond wordt duidelijk te licht bevonden, "ende hij sal alnoch voor ‘t Hoochwertich Heijlich Sacrament in der kercke van Heeze moeten brengen een wasschen karsse van twee ponden swaer."

De oprecht goede bedoelingen van de drie vrienden worden nog eens onderstreept wanneer zij zich voor het "kyntsgedeelte" borg stellen voor het betalen van een bedrag aan "zoengeld", eventueel te vervangen door f 75,- , direct te betalen.

Doet dit alles niet vermoeden dat de vrienden zich ook schuldig voelden aan deze "onnosele nederslaech"?

Ook de wijze mannen blijken enigszins geraakt te zijn door de edelmoedigheid van de jonge heren. De akte vermeldt namelijk dat zij "met consent van beyde parthijen dese penninghen hebben gemodereert", en gesteld op f 100,-.

Behalve Goyert Jan Delen, vader van de overledene, de drie vrienden en de genoemde wijze mannen, waren bij het officiële proces ook nog aanwezig Rijckalt de Smet, oom van de "aflijvige", en Aelken, de weduwe van Delis Goossens met haar momber. Zij belooft aan Goyert Delen te betalen "voor proeffytabel amende twee hondert soenguldens", in welk bedrag tevens was begrepen de bovengenoemde "vriendendiensten”.

Onder deze condities wordt aan Willem, de delinkwent, "om vorder verschillen ende quellingen te eviteren", zijn "misval ende nederslaech" door Goyert Delen en de vrienden vergeven. Alle geloften en clausules zullen worden gedaan, voldaan en onderhouden "op soens banbrueck ende soensrecht. In kennisse der waerheyt bezegelt met den gemeynen zegel ons schependomps van Heeze ende Leende".

Gegeven ende gepasseert den VIen Julii anno XVIC ende XXIII.

Ga terug