Bedevaarten

Heemkronijk jaar:1966, jaargang:5, nummer:2,  blz.26 -28

BEDEVAARTEN

door: C.J.A. van Helvoort

Oppervlakkig beschouwd zouden we geneigd zijn te zeggen, dat de bedevaarten ontsproten zijn in ons christelijk geloof, maar dat is niet juist. De bedevaarten vinden hun oorsprong in de natuurlijke religieuse aanleg van de mens en zij kwamen zeker al voor bij de heidenen in praehistorische tijden. Prof. Schrijnen in zijn Nederlandse Volkskunde zegt, dat veel oude heidense gebruiken, de attributen van hun goden, door het volk op hun christen heiligen zijn overgebracht. Typische aspecten kwamen vroeger bij de viering van hun heiligen en bedevaarten voor, maar die zijn er in onze tijd niet minder op, al is er in latere jaren veel vervlakt. Ter bedevaart trekt men veelal bij ziekte of in geval van nood en men gaat dan daarheen waar een heilige wordt vereerd, die men het meest bevoegd acht om de genezing te brengen. De christelijke kerk, maar ook al de heidenen, heeft het trekken naar bepaalde, door het volk zelf gekozen genadeoorden aanvaard, met aanwending soms van pogingen om misbruiken en uitwassen te keren. Dat volgens onze begrippen die keuze niet altijd even logisch was, kunnen we wel nagaan. Tegen kiespijn trekt men naar een genadeoord van de heilige Apolonia, omdat van haar bekend is, dat bij haar marteldood haar tanden werden uitgeslagen. Naar Sint Job gaat men tegen zweren, omdat de bijbel van hem zegt, dat hij tijdens zijn leven vol zweren zat. Erger is het als men alleen om de klank de heilige Rosa aanroept tegen roos, of naar het Belgische Haren ter bedevaart trekt tegen haarworm of naar Wijnegem gaat voor genezing van wijnpokken.
Het trekken heeft zich nooit door een bepaald ritueel gekenmerkt, we vernemen hiervan althans weinig anders alsdat men er soms in grove pij of barrevoets op uit trok. Maar uit mijn jeugd is mij toch bijgebleven de Meierijse processie naar Bokhoven als een jaarlijks terugkerend feit, dat mij als weinig andere folkloristische gebeurlijkheden steeds weer heeft gefascineerd. Een aantal families uit Helvoirt en Haren trok dan met een kleine stoet van karren door ons dorp. Zware boerenkarren op hoge wielen in rood en groen, bespannen met bijzonder zware paarden, glimmend van het met koper beslagen tuig.  Onder de van onder wat opgeslagen helder witte huif de glundere gezichten van boeren vrouwen met kanten mutsen en fleurige poffers omkranst. Achter de karren de mannen, stijf in hun zwarte frak en zijden petje, die met hun geschuurde klompen de pas markeren van gebed en zang. 

De rozenkrans in de hand bidt men hardop en wisselt de Onzevaders en Weesgegroetjes af met een paar strofen eentonige zang, altijd weer met dezelfde woorden herhaald, soms vals klinkend als onze moderne musikals, maar dan altijd nog zonder verlies van de godsdienstige ondertoon. Wanneer men van de bedevaart terugkomt zijn de paardentuigen bestoken met driepuntige papieren vaantjes, die in hard geel, blauw en rood een aangrijpend voorval uit het leven van de betrokken heilige weergeven. Deze vaantjes kan men op geen bedevaart ontlopen. 

De Bokhovense processie is voor mij altijd gebleven een symbool van diepe godsdienstzin, gesymboliseerd in krachtige boerentrots.

De bedevaartplaats was vroeger meestal het graf van een heilige of de plaats waar zijn relieken werden bewaard en men moest daarbij meestal ook een put aantreffen, zoals ons de Sint Willibrordusputjes althans in naam alleen nog bekend zijn. Deze putjes hadden hun doel. Men wierp er stukjes onderkleding in van de zieke, voor wie men ter bedevaart trok en het al of niet spoedig zinken en de wijze van zinken van het stukje stof, moest een of ander feit openbaren dat met de genezing in verband stond. Men trachtte de zieke of het zieke lichaamsdeel met het graf of de relieken in verbinding te brengen, men dronk water uit de mirakuleuze bron of baadde er in; men strooide stof van het graf op het zieke lichaamsdeel, of men liet de zieke iets van die stof eten en bovenal, men schonk offergaven. Vroeger offerde men schapen, paarden en andere dieren en wat bijzonder opmerkelijk was, men gaf zijn eigen gewicht aan boter, kaas, was en koren of zijn eigen lengte aan stof of zilverdraad. 
Er is in onze tijd wel iets veranderd. Werden vroeger bepaalde heiligen maar op één plaats vereerd, nu zijn er voor diezelfde heiligen tientallen bedevaartplaatsen, waarbij men volstaat met het beeld van de heilige in steen of hout.
Zulk een beeld wordt ook wel eens in een andere heilige omgezet door er een andere naam onder te plaatsen. De offergaven zijn meestal teruggebracht tot kaarsen en geld al zijn de exvotos toch nog niet geheel verdwenen. Men ziet een beeld nog wel omringd door talloze zilveren voorwerpen van alle lichaamsdelen, waartussen ook wel poppetjes om kinderzegen af te smeken. Ik wil hier bij de uiterlijke feiten van onze bedevaarten blijven maar daarbij toch mijn wrevel uiten tegen de sterke toename van de kraampjes met kits op sommige bedevaartplaatsen, die er weinig toe bijdragen om de devote sfeer van het genadeoord te bevorderen.  

 

Ga terug