De herwaardering van de belastbare opbrengst der ongebouwde eigendommen te Heeze in 1890.

Heemkronijk jaar:1965, jaargang:4, nummer:4,  blz.47 -50

DE HERWAARDERING VAN DE BELASTBARE OPBRENGST DER

ONGEBOUWDE EIGENDOMMEN TE HEEZE IN 1890.

door: J.A. ten Cate

Blijkens de op 20 januari1807 uitgevaardigde ordonnantie op de grondbelasting was het de bedoeling van koning Lodewijk de taxaties, welke nodig waren om de grondbelastingen, die in de verschillende gewesten van zijn koninkrijk zeer ongelijk geheven werden, evenredig te doen heffen, na tien jaar te laten herhalen en vervolgens om de 15 jaar 1).
In de wet op de grondbelasting van 2 januari 1832, die de resultaten van de eerste kadastrale taxaties liet gelden, werd echter evenmin van regelmatig herhaalde algemene her taxaties gerept als in de nu geldende wet op de grondbelasting van 28 mei 1870. Dat deze hertaxaties niettemin gewenst zijn voor het handhaven van een evenredige grondbelastingheffing, blijkt mede uit de feiten, dat de belastbare opbrengst van de Noord-Brabantse gebouwde eigendommen, die in 1832 op fl. 1.620.986,- en in 1875 op fl. 2.062.583,80 werd geschat, ten gevolge van een algemene hertaxatie op fl. 5.604.782,70 werd getaxeerd en die van de Noord-Brabantse ongebouwde eigendommen, die in 1832 op fl. 5.988.357,48 en in 1892 op fl. 6.210.022,19½ werd geschat, in 1893 om een zelfde reden op fl. 10.607.952,52  2).
Een vergelijking van de in 1832 geldig geworden eerste kadastrale taxaties van de opbrengsten der ongebouwde eigendommen te Heeze met de in 1890 gepubliceerde hertaxaties leverde het volgende resultaat op:

soort van eigendom:              jaar:                opp. in ha.       opbrengst in guldens

bouwland:                              1832.               722,2564.        7158,40.
                                               1890.               748,7647       14078,91.

grasland:                                1832.               397.5525.        4845,27.
                                               1890.               598,9197.        8810,49.

moestuinen                            1832.                  19,6081.          475,32.
en boomgaarden:                  1890.                  22,3025.          705,19.

hakhout en                             1832.                  65,3995.          298,98.
opgaande bomen:                  1890.                  74,1229.          446,83.

dennebossen:                         1832.                 129,1312.          437,22.
                                               1890.                248,6912.          997,18.

grienden:                                1852.                    --                      --
                                               1890.                    0,0560.            12,11.

heidevelden:                          1852.               2099,0852.        569,35.
                                              1890.               2074,6036.      1183,97.

particuliere                            1852.                    -                        --
wegen:                                   1890.                      2,1065.            2,72.

moeras en water:                  1832.                 289,7226.         127,29.
                                              1890.                  142,1727.      1 82,58.

erven en lustgronden:            1832.                  17,6509.       588,52.
                                                1890.                18,4496.        542,51. 

Totalen:                                  1832.               3739,4067.    14271,16.
                                               1890.            3730,9892.    26962,49.   3)

De verkleining van de oppervlakte der belaste grondeigendommen moet vermoedelijk aan de  uitbreiding der onbelaste wegen worden toegeschreven, waarvan de oppervlakte in 1832 reeds 128,9487 ha. bedroeg. Verder is het vooral opmerkelijk, dat de oppervlakte der poelen en kolken verminderde, terwijl dat van de dennebossen sterk toenam.  Deze herbebossing is dan ook een vermoedelijk onbewuste vergoeding van de schuld der eerste landbouwers, die door ondeskundige ontbossing veel heide hadden doen ontstaan  4). Hierbij dient erop gewezen te worden, dat de uit heide en moerassen bestaande woeste grond te Heeze in 1907 nog maar een oppervlakte had 1835 ha., zodat er tussen 1890 en 1907 veel heide ontgonnen moet zijn   5). 

 

Daar de bevolking der gemeente Heeze tussen 1832 en 1890 slechts van 1705 1808 personen vermeerderde, is de belastbare opbrengst der ongebouwde eigendommen daar per persoon toegenomen van fl. 8,37 tot fl. 14,95. In de gehele provincie Noord-Brabant nam deze opbrengst in die tijd van fl. 5.980.357,48 :  343.045 of fl. 17,43 toe tot fl. 10.970.668,86  :  509.628 of f. 19, 58 en in Nederland bedroeg ze in 1890 fl. 22,64.
Daar de opbrengst van de grondbelasting betrekkelijk laag is naast die van de in 1892 ingestelde vermogensbelasting en die van de in 1893 ingestelde inkomstenbelasting, is het begrijpelijk, dat de kosten van regelmatig herhaalde algemene hertaxaties te hoog worden gevonden. De resultaten van deze hertaxaties zijn echter niet alleen van fiscaal belang, maar ook van wetenschappelijk. Zo is het wegens het uitblijven van deze hertaxaties nog steeds de vraag, welk deel de grond van ons nationale vermogen uitmaakt en welk deel de grondopbrengst  van ons nationale inkomen.

Het is evenwel niet mijn bedoeling de materiële verhoudingen als uitgangspunt voor de geschiedkundige verklaring aan te prijzen in plaats van als toetssteen voor de waarden der maatschappelijke ontwikkeling. Daarom hecht ik ook meer belang aan de geschiedenis van de verhouding tussen landbouw en nijverheid. Ten aanzien van Heeze deel ik derhalve het volgende mede: Volgens een lijst uit 1815 stonden er toen 330 woonhuizen, waarvan 60 kleine boerderijen en 200 keuterboerderijen. Er woonden toen 4 timmerlieden, 3 wagenmakers, 3 smeden, 4 koperslagers, 2 metselaars, 5 bakkers en 5 kleermakers 6). In 1832 stonden er 321 belaste woonhuizen, 1 korenmolen en 2 leerlooierijen 7). In 1909 was ruim 43 % van de beroepsbevolking in de landbouw werkzaam, doch in 1930 nog maar 34,76 %, terwijl 45,90 % toen in de nijverheid werkzaam was 8). De industrialisatie heeft zich dus betrekkelijk laat laten gelden. Dat dit in Noord-Brabant over het algemeen het geval was, blijkt uit het feit, dat pas sedert 1910 aan de gebouwde eigendommen in deze provincie een hogere belastbare opbrengst wordt toegekend dan aan de ongebouwde 9).
Het is dus ook voor de Noordbrabantse geschiedkennis van belang, dat de heemkundigen te Heeze door de vermelde verhoudingen worden aangespoord het verloop dezer verhoudingen te helpen verklaren. Deze verklaring belooft trouwens nog belangwekkender te worden, omdat de verhouding tussen landbouw en nijverheid zich in het voormalige teutendorp Leende heel anders ontwikkelde dan in het voormalige boerendorp Heeze. Dit zal echter desverlangd in een volgend artikel worden toegelicht.
(Vanzelfsprekend zullen wij zo’n artikel over Leende graag in de Heemkronyk opnemen. red.)

Bronnen:

1) Artikel 14 van genoemde ordonnantie.

2) L. van der Voordt Pieck en M. Kuijl, Statistiek der provincie Noordbraband (Maastricht, 1845) en provinciale verslagen van 1877 en 1895.

3) L. van der Voordt Pieck en M. Kuijl, liber citatus, Verslagen van de hoofdcommissie voor de herziening der belastbare opbrengst van de ongebouwde eigendommen, II
('s Gravenhage, 1890) en Rijksarchiefdepot in Noord- Brabant, archief der provinciale griffie, inventarisnummers 3917 en 3918.

4) M.K. Elisabeth Gottschalk, Historische geografie in theorie en praktijk (Assen, 1964), blz. 18.

5) Verslagen en mededeelingen van de directie van den Landbouw, 1908 nr. 6 ('s Gravenhage).

6) Rijksarchiefdepot in Noord-Brabant, Collectie Hultman, inventarisnummer 2.

7) L. van der Voordt Pieck en M. Kuijl, liber citatus, tabel E.

8) Uitkomsten der beroepstelling in het Koninkrijk der Nederlanden gehouden op den 31 sten December 1909 ('s Gravenhage, 1912) en Beredeneerde indeeling van Nederland in economisch-geografische eenheden ('s Gravenhage, 1941).

9) Provinciale verslagen van 1911 e.v. De schijnbaar hogere opbrengst van de gebouwde eigendommen in de jaren 1884-1892 moet worden toegeschreven aan het nog niet gelden van de hertaxatie van de ongebouwde eigendommen.

 

Ga terug