Rampen over Leende.

Heemkronijk jaar:1965, jaargang:4, nummer:2,  blz.22 -26

RAMPEN OVER LEENDE. De Pesttijd

door: J. van der Zanden 
                                                
Van allerlei soorten van rampen, die in den loop der tijden gehele landstreken of gewesten hebben geteisterd, heeft Leende zijn aandeel gehad.  Benevens de verhalen van vele historieschrijvers en anderen welke de krijgsverrichtingen in deze streken beschrijven, zijn er van oudere datums originele beschrijvingen van grote rampen o.a. over de pesttijd van J.v.Heumen pr. in "den Sterfelijken Adam” terwijl pater Dom. de Jong van de Achelse Kluis in de Kronyk van Heeze van H.v.Moorsel, een opsomming doorgeeft van allerlei wederwaardigheden, waarbij ook de bewoners van Leende betrokken waren. Werd Leende en omgeving in de loop der tijden vaak getroffen door schrikwekkende tekenen in de lucht, welke een naderend onheil voorspelden, strengen winters, waarin bittere armoede werd geleden, natte zomers, waarin vele veldvruchten bedierven, zware hagelbuien, welke in korte tijd aanzienlijke schade verrichten aan de veldgewassen, zware stormen en orkanen, tijdens welke kerktorens en molens omwaaiden en grote schaden toebrachten aan de scamele woningen van leem en stro, aardbevingen welke een verschrikkelijke angst onder de mensen teweeg brachten; de reformatietijd, welke de katholieken van hun vrijheid van Godsdienst beroofden; de schrikwekkende plakkaten, als zovele waarschuwingen, welke door onze voorouders echter vaak genegeerd werden, zware belastingen, oorlogsheffingen reconitiegelden  etc., van al deze beroerten zijn ook de mensen van Leende en omgeving gedurende 3 eeuwen de dupe geweest. Van al deze rampen, moet evenwel de pesttijd, welke in het jaar 1637 op z’n hevigst in Leende woedde, als een der verschrikkelijkste aangemerkt worden.
In een Slavische Sage werd de pest voorgesteld, als een jonkvrouw in een schrikwekkend doodsgewaad. Overal waar ze kwam in stad en dorp, liet ze haar linnen doodskleed waaien en dan verstomde alle vreugde en luidruchtigheid onder de mensen en dan werden de gezichten bleek en de woningen ledig en luidden de doodsklokken. De pest, afkomstig uit Afrika, begon het felst in ltalië (Carolus Borromeus in Milaan) en verspreidde zich vandaar over geheel Europa. Vooral Antwerpen moet zeer zwaar getroffen zijn geweest, Bekend is het verhaal van een brouwer uit Antwerpen, die een pater Capucijn, die in een tent op de markt huisde de en de zieken verzorgde in zijn huis opnam, toen het te koud werd. De pater kon over bier beschikken zoveel hij wilde. Hij gaf het zijn patiënten te drinken en allen die van dit bier dronken behielden het leven, terwijl de gezonden bij het  drinken van dit bier van de gevreesde ziekte gevrijwaard bleven. Opmerkelijk is het, dat mensen die met "toeback" werkten van de ziekten vrijbleven.
Uit het parochiearchief van Leende van 1637 (in 1818 opnieuw overgeschreven) tijdens het pastoraat van Jacob Joan van den Broucke, een Leendenaar, die van 1596 tot 1645, dus 47 jaren lang Pastoor was in zijn eigen woonplaats, tekent Mr. van Moorsel op p. 12 van de Kronyk aan:
"dat alhier int jaer 1637 een verwoestende pest heeft geheerscht, die366 naar het graf gerukt heeft, en dat in dat zelfde jaer den pastoor "gebannen werd en de doopboeken gestolen. De inwoners waren, om de ziekte te ontwijken, naar zekere velden of bossen gevlucht, die nog de naam van pestholen dragen."
De Leendenaren vluchtten naar een moerassige streek gelegen langs de rivier "de Aa" genaamd "de Meneuwsels". Deze plaats moet nog lang de naam van “Pestvelden” hebben gedragen. Volgens oude overleveringen moet ook ten Noorden van Leende in  de z.g. "Ziggen" zo'n schuilplaats geweest zijn.
In de "Hulsbroeken“ van de “Ziggen" ligt nog een perceel, kad. B no. 99  -  110 – 111 en 112 dat voor 60 jaren nog de naam van *Hel" droeg. Ook deze percelen grensden aan de "Aa“. Het tegenover liggende perceel, kad. B no. 1217 heette "de Vogelenzang". Op oude veldkaarten, treft men van zeer veel plaatsen, tot zelfs aan de Maaskant oude veldwegen aan, met de naam van "lijkweg" of ”lijkstraat". Deze veldwegen zijn meestal buiten het bebouwde gedeelte van de plaats gelegen, zeer waarschijnlijk om besmetting te voorkomen, tijdens het vervoer der lijken.  

De "lijkstraat" van Leende, -Strijp naar net dorp Leende is met de ruilverkaveling in 1960 vervallen.
In een van zijn 24 Sermonen, beschrijft Joan v.Heum pr. in den "Sterfelijken Adam“ van 7 November 1650, de pest als volgt:
Het seventhienste Sermoon van den Pest-tijd p. 280. Bij - aldien iemandt komt te sterven/ soo"doet ghelijck den Keyser Mauritius, die welcke als hij van Godt versoch hadde/ liever in dit leven/ als in ‘t ander gestraft te worden/ ende nu sagh hij sijn vijf kinderen met sijne vrouwe voor sijne ooghen ontnoofden/ door het ghewelt van Phocas: soo menichmaal hij den slaoh van sweent sach gaen/.ende een van haer dooden/ soo sloegh hij sijn oogen naer den hemel/ ende seijde: Recntveerdig zijt ghij Godt, ende recht is Uw oordeel: alsoo moet ghij Godt mede/ ende sijne oordeelen prijsen/ soo menichmaal ijemandt van de Uwe komt te sterven.
Verwacht de doodt alle dagen/ ende dencke/ dat soo haest ghij de Pest sult krijghen/ terstonde sult sterven/ gelijck Moscus verhaelt van eenen Eremijt/ die welcke in de Pest met eenen grooten ijver wierde ontsteken/ ende als hem wierde gevraeght de oorsaecke van dese sijne groote veranderinghe/ soo antwoorde hij: Ick sal nu sterven, ende hij is oock den derden dagh ghestorven.
Ende laet ons liever leeren hoe wij ons daerin moeten draeghen. Dat men moet wachten de bederffenisse van de lucht/ ende daerom gebiedt de Magistaet de doode lichaemen niet lang boven de aerde te houden/ maer diep te begraven/ sij doen suijveren de goten/ ende verbiedt alle infecteerende beesten/ als verckens/ konijnen/ ende dierghelijcke die met haren stank de Iucht bederven elck-een wacht hem van nuchteren te gaen in eene nevelachtighe lucht die door den aessem wordt inghetrocken/ elck een schouwt de huijsen daer de siecken haeren viesighen aessem in hebben ghegheven/ men suyvert de lucht door het vier/ ghelijck Hippocnatus de boschen in brandt heeft ghesteken om Thessalia te suijveren. Sommige draeghen ballekens gemaeckt van Sedonae/ roode roosen/ lavendel/ note-muscaat/ ende aloe om daer aen te riecken/ andere nemen in haren mont wijncruyt/ ofte wortel van angelica.
In ’t eten verbieden sij verscheijdenheijt van spijse omdat daer rouwicheijdt van komt die quaet veroorsaeckt/ sij raeden spijse die droogh ende serp is/ ende appetijt verweckt sonder de maeghe te overvallen/ veel ghebruycken ‘s morghens een boteram met eenen drock goedt biers/ andere drincken een weijnich jenever-waeter: den loock bewaert eenen mensch ook wel/ maer is seer schadelijck aen de siecken. Het is ook seer goedt dat men het lichaam beweeght want dat sal de humeuren suyveren/ ende een goede lucht in 't lichaam gheven/ maer men moet hem wachten van al te grote vermoeijtheijdt.
Maer niet-thegenstaende alle dese middelen/ wordt dickmaels eenen mensch met de pest bevanghen ende de teeckenen van de selve zijn dese:
huijveringhe/ braecken van gal/ spouwinghe in ’t inghewant/ overvloedig sweet met kouw aen de uijterste leden des lichaams.
In welcke gheleghenheijdt/ ick een-ieghelijck liever wille bevelen aen eenen ervaeren Medicijnmeester/ als buijten mijn professie ende staet ijemandt veel raeds ordineeren.
Doch wilt niet al te teseer beducht ende bedroeft sijn ghelijck sommighe in Moorenlandt door Vincentius Belluacensius van verhaelt/ dat door de verslagenheit die sij in sekere pest hadden/ alle haeve memorie verlover hebben/ soo dat sij de naemen van haeve ouders ende kinderen/ ja van haeve eighen selven vergethen hadden.
Ghij moet oock niet verslaghen sijn/ omdat de peste eene ellendighe sieckte schijnt: want oock de heijlichste menschen sijn daervan ghestorven: bij exempel/ S.Rochus, S.Guido, S.Bernardus van Senen, S.Hinsclinus, S.Ludovicus, koninck van Vranckrijck ende meer andere (Maarten van Rossum).
Daer wasswen eens een die aen eenen schipper vraeghden/ waer dat sijn vader was ghestorven/ ende hij antwoorden: op do zee . Ende als den andere insghelijcks vraeghden/ van groot-vader/ ende overgrootvader, soo antwoorden den schipper dat sij op de zee ghestorven waren. Ende als den anderen vraeghden/ hoe hij dan noch dorst sijn selven ter see begeven: soo hielt hem den schipper als oft hij hierop niet en koste antwoorden.
__ __ __ __ __ __ __ 

Ga terug