De Abdij van Averbode en haar relatie tot de Meijerij

Heemkronijk jaar:1967, jaargang:6, nummer:6,  blz.70 -76

DE ABDIJ VAN AVERBODE EN HAAR RELATIE TOT DE MEIJERIJ VAN 'S HERTOGENBOSCH EN IN HET BIZONDER TOT STERKSEL   

door: Drs. T.J.Geritrs O.Praem.

Mij werd dus gevraagd, hier een geschiedkundig overzicht te geven van de abdij van Averbode en meteen enkele kontaktpunten te belichten welke deze witherenabdij met de Meijerij van 's Hertogenbosch had, meer bepaald dan met Sterksel. Nu moet u van mij geen uitgebreide geschiedenis over Averbode, noch over Sterksel verwachten. Het is immers onmogelijk om in een half uur een volledige en genuanceerde uiteenzetting over dit rijke en veelzijdige onderwerp te bieden. Toch zou ik u een beeld willen ophangen van hetgeen de abdij van Averbode in de loop van haar acht eeuwen bestaan voor deze gewesten heeft betekent op godsdienstig, cultureel en sociaal-economisch gebied.

De abdij van Averbode behoort tot een kloosterorde die in 1120 door Norbert van Prémontré Gennip, de latere aartsbisschop van Maagdenburg, in de bosrijke streek van in Noord-Frankrijk gesticht werd. Naar hun stichter worden de ordeleden Norbertijnen genoemd, naar de plaats van de stichting Prémontré, worden ze Praemonstratensers geheten, en op grond van hun kleding heten ze, vooral in de Kempen en in de Peelstreek en in Vlaanderen, Witheren. De Witheren danken hun ontstaan en opgave aan de grote hervormingsbeweging in de 11e en 12e eeuw, de zogenaamde Gregoriaanse hervorming, waaruit ook de Cisterciënzers, de Karthuizers, de Kruisvaarten en het latere Franciscanisme zijn gegroeid. De orde van de Praemonstratensers had in korte tijd een brede verspreiding gekregen over heel West-Europa. Het groot succes van Cisterciënzers en Praemonstratensers in die jaren hield nauw verband met de geestelijke vernieuwing die beide orden bezielde. Ze werden door het pausdom en door de bisschoppen ingezet om het monnikenwezen en de reguliere clerus volgens de wensen van de Concilies van de 11e en 12e eeuw te hervormen. In de abdijen van de Praemonstratensers verbond men het liturgisch leven op originele wijze met de praktische zielzorg, met cultuuraktiviteit, economische planning en charitatieve hulpverlening.

De abdij van Averbode nu, werd op verzoek van graaf Arnold de tweede van Loon in het zuidelijk grensgebied van de Kempen gesticht op 12 km. ten noorden van Diest en op 15 km. ten noorden van Aarschot op het trefpunt van de huidige Belgische provincies Antwerpen, Brabant en Limburg. De vestiging van een abdij in een streek, had voor dat gebied zeker in de middeleeuwen een ingrijpende betekenis. Meer dan andere kloostergemeenschappen zijn abdijen met hun streek verbonden. Ze zijn er als het ware in geplant. Zo is b.v. de geschiedenis van de Kempen en tot op zekere hoogte ook van de Peelstreek niet denkbaar zonder de abdijen. Een abdij is op de eerste plaats een centrum van godsdienstig leven en van pastorale uitstraling. Heel het dagprogramma van een Witherenabdij draagt daarvan het stempel. De Getijden worden er dagelijks gemeenschappelijk gereciteerd of gezongen. De conventsmis, de Summa Missa, het geestelijk hoogtepunt in het abdijleven wordt er naargelang  de liturgische tijd met passende plechtigheid gevierd. Vanaf de 12e/14e eeuw bezat de abdij van Averbode 28 geïncorporeerde parochies, die tot 1559 alle tot het bisdom Luik behoorden. Het bisdom Luik was in die tijd ingedeeld in Aartsdiakenaten. Elk Aartsdiakenaat telde verscheidene landdekenaten of concilies die elk op hun beurt een groep parochies groepeerde. Van de parochies die door Averbode bediend werden lagen er zeven in het Aartsdiakenaat Haspengouw; vier in het Aartsdiakenaat Brabant en zeventien in het Aartsdiakenaat van de Kempen. In het Landdekenaat Hilvarenbeek, dat tot Aartsdiakenaat van de Kempen behoorde, bezat de abdij twee parochies, met name Lage Mierde en Weelde. De parochies Venlo en Blerick hoorden ook toe aan de abdij van Averbode. Deze waren gelegen in het Landdekenaat Wassenberg, dat op zijn beurt tot het Aartsdiakenaat van de Kempen behoorde.

De abdij van Averbode heeft tot aan de Franse revolutie die achtentwintig parochies zelf bediend. Dit wil zeggen dat de abt moest zorgen voor parochiepriesters, voor het bouwen van kerken en pastorieën en in veel gevallen ook moest instaan voor het onderwijs. Gezien de abdij van Averbode een gunstige recrutering had in die tijd, was het gedurende al die eeuwen mogelijk eigen volk in die parochies te plaatsen. Dat bracht mee, dat de meeste confraters die hun intrede deden in de abdij, vroeg of laat ergens kapelaan of pastoor werden. Met het oog op hun pastorale funktie werden de jonge kloosterlingen goed voorbereid. In 1571 werd tot dat doel bij de universiteit van Leuven een Collegium Premonstratense opgericht; een soort semenarie voor jonge ordeleden. Na het voltooien van hun theologische studies werden sommige kloosterlingen onmiddellijk in de zielzorg geplaatst.  De kandidaat-pastoors werden voorgesteld aan de Aartsdiaken die jurisdictie gaf en installatie overdroeg aan de Landdeken. De Witheren van Averbode hebben hun beste krachten gewijd aan de geestelijke zorg van de bevolking, van hun abdij en van de toevertrouwde parochies. Ze hebben ook meegewerkt aan de culturele verheffing en aan de bescherming van de schone kunsten in de streek. Ook aan studiegeest en wetenschappelijk werk ontbrak het niet. Reeds vroeg treft men jonge kloosterlingen van Averbode als studenten aan de universiteiten van Parijs, Keulen en Leuven.

De middeleeuwse bibliotheekkatalogus is een andere spiegel van de geestelijke cultuur van de abdij. Veel geld werd uitgegeven voor het kopiëren en verlichten van handschriften. Een van de mooiste werken uit de middeleeuwse handschriftenverzameling is het 12e eeuwse Evangeliarium, thans bewaard in de universiteitsbibliotheek van Luik. Dit handschrift is een van de belangrijkste werken van de Maaslandse miniatuurkunst. Het werd door een kunstenaar van de Maasstreek voor de abdij uitgevoerd. De meeste handschriften die thans nog voorhanden zijn, werden door buitenstaanders gemaakt.

Over een calligraaf wil ik nog een woordje zeggen, n. l. over Joost Andries, die met zijn humanistennaam Judocus Andreae heette. Wel ik zou iets van hem willen zeggen om de volgende reden: Joost Andries was koster van Someren en hij was specialist in de kunst van het schoonschrijven. Tussen 1507 en 1524 werd hij door abt Gerard van der Schaeft, die afkomstig was van Hoogeloon, met verscheiden opdrachten belast. Joost Andries koster van Someren, schreef voor de abdij van Averbode drie processionalia, drie Antifonaria en drie Graduaalboeken. Onlangs heb ik alle teksten kunnen verzamelen en hoop ze binnenkort uit te geven. Het is een gans onbekende figuur uit de geschiedenis van de schrijfkunst en die denk ik ook wel interessant zal zijn voor de culturele geschiedenis van de streek hier.

In een abdij waar men dagelijks het koorgebed verrichtte en waar de liturgie een belangrijke plaats innam, lag het voor de hand dat de meeste handschriften liturgische boeken waren. Echter niet uitsluitend. Uit de bibliotheekcathalogie vememen wij dat de studie van de theologie, het kerkelijk recht en de geschiedenis tot de voornaamste bezigheden van de kloosterlingen in hun vrije tijd behoorden. En later, wanneer het humanisme zelfs in de abdij aanhangers vond, treffen wij heel wat klassieke werken aan in de cellen van kloosterlingen, zoals Vergilius, Horatius, Homeros, Macrobius, Juvenalis en ook Erasmus. Vanaf die periode kende Averbode ook eminente schrijvers die zich verdienstelijk maakten op het gebied van de gewijde of profane wetenschappen. Men denke hier o.m. Gilles Die Voecht, overleden in 1653, die een indrukwekkende, historische en genealogische documentatie, gebundeld in twee en dertig boekbanden, wist samen te brengen. Heel wat interessant materiaal voor Brabant en ook voor de Meijerij van Den Bosch. Hij was in briefwisseling met al de geleerden van de Nederlanden. Verder hebben we Siardus Hiddinga, geboren te Leuven uit Friese ouders. Hij was een ervaren humanistisch dichter. Zijn latijnse gedichten worden in handschrift bewaard te Averbode. Dan is er nog abt Servatius Vaes, die na een halve eeuw abbatiaat in 1698 overleed. Hij verwierf naam als geschiedschrijver en hagiograaf. Prelaat Trudo Salé was bovendien een goed musicus, die enkele meerstemmige missen componeerde. Van der Steegen, Van Boderdaal en Van Hulsel maakten zich verdienstelijk door hun archiefwerk, terwijl Jacob Claes bekend stond als schrijver van populaire ascetische werken, die herhaalde malen herdrukt werden. We zouden die lijst nog kunnen verlengen en spreken over Hilarius Couwenberg organist, toondichter en schrijver van methodische werken over muziekleer in de 19e eeuw; over mgr. Crets, prelaat van Averbode gedurende vijftig jaar en Generaal- abt van de orde, tevens bekend als theoloog; over de geschiedschrijvers pater Jules Evers en pater Emile Valvegens. De meeste confraters hebben echter hun beste krachten gewijd aan de parochiale zielzorg of ook vanaf het einde van de vorige eeuw aan het missiewerk in Brazilië of in Denemarken. De Witheren van Averbode hebben niet alleen de letteren beoefend; zij hebben ook de schone kunsten gesteund. Zij wisten steeds eigen kunst naar waarde te schatten en hadden een open oog voor alle kunststromingen. Ze waren er op gesteld hun levenskader mooi en stemmig in te kleden.

Bij een bezoek aan Averbode komt men telkens weer onder de bekoring van de architectonische rijkdom van deze abdij. Hier hebben kunstminnende abten geleefd, die veelzijdige opdrachten aan de kunstenaars van de streek verleenden en die langs deze weg bijgedragen hebben tot de artistieke uitbloei van de Zuid-Nederlandse gewesten. Het is voldoende om even de rekeningenregisters in te zien, die voor de moderne tijden ongeveer volledig zijn, om een beeld te krijgen van het maecenaat, dat Averbode eertijds vervulde. Tal van beeldhouwers, schilders, glazeniers, edelsmeden en borduurwerkers kregen langs de abdij de kans om hun kunstambacht te beoefenen. De abdij sloot kontrakten met kunstenaars uit Maastricht, Brussel, Leuven, Diest en Antwerpen. In de 16e eeuw leverde de Lierse borduurwerkers een reeks liturgische gewaden, die thans nog bewaard zijn. De klokkegieters Moer uit 's Hertogenbosch leverden in het begin van de 16e eeuw een beiaard aan Averbode. Koenraad Neurenborg, stadsbouwmeester van Maastricht maakte het prachtige laatgotisch koordoksaal en Jan Borgmans, schrijnwerker van Eindhoven maakte niet alleen het befaamde koorgestoelte van Oirschot, maar eveneens dat van Averbode.  Zilverwerk werd voornamelijk aangeschaft te Antwerpen, Leuven en Diest. De 16e eeuw was een periode van artistieke hoogconjunctuur. Ingevolge een nachtelijke brand was de abdijkerk in 1499 geheel vernield en bood zich in de 16e eeuw dus een heel programma aan, dat af te werken was. In die 16e eeuw - de tijd van de abten Gerard van der Schaeft en Matheas Scholders - hebben zij een nieuw gebouw doen herrijzen en in pracht zelfs het oude geëvenaard. De meeste kunstscheppingen uit die jaren gingen echter verloren tengevolge van rampen, militaire plunderingen en opeisingen. Andere werken verdwenen omdat zij plaats moesten maken voor moderne creaties. Dit gebeurde dan in de 17e en 18e eeuw toen de huidige barokkerk werd opgericht door de Antwerpse architect Jan van den Eijnde. Het laatgotische kerkmeubilair werd van de hand gedaan en vervangen voor eigentijdse barokmeubelen, die men thans nog in de abdijkerk kan bewonderen. De artistieke belangstelling bleef niet beperkt tot de eigen abdijgebouwen, ook de afhankelijke parochies werden er bij betrokken. De abdij moest immers instaan voor kerkenbouw en pastorieën. Enkele historici hebben beweerd, dat de Witheren voornamelijk op het Kempisch landschap hun stempel hebben gedrukt en dan denkt men vooral aan die typische pastorieën die menig dorp thans nog sieren; ruime gebouwen meestal opgetrokken in de stijl der burgerlijke architectuur van de 17e en 18e eeuw. Gewoonlijk treft men er nog een brede ringvijver aan voor de karperkweek, om te voorzien in de visbehoefte van de talrijke abstinentiedagen der Norbertijnen.

Het is begrijpelijk, dat de godsdienstige werking en ook de artistieke bedrijvigheid niet denkbaar zijn zonder een goede economische onderbouw. Een historisch overzicht omtrent de invloed van Averbode zou onvolledig zijn zonder de bespreking van de sociaal-economische invloed van dit klooster. In de 12e eeuw, op het ogenblik van de stichting van Averbode, leefde de West-Europese bevolking nog volop in de domaniale periode. Het grondbezit vormde de hoofdbron voor levensonderhoud, sociale werking en culturele bedrijvigheid. In een dergelijke agrarische maatschappij was het kloosterdomein van vitaal belang. Daarom ook heeft de abdij van Averbode, dank zij de nog gunstige toestand van de adel, een belangrijk domein kunnen verwerven. De grondbezittingen van Averbode lagen verspreid in Brabant: in de Kempen, in de Peelstreek en in Haspengouw.

 

Men telde vier grote Iandbouwkolonies: het domein van Spikelspade onder Hechtel met drie hoeven; de hoeve van Wahanges bij Sluizen in Waals-Brabant met meer dan tweehonderd bunder akkerland, bossen en weide niet meegerekend; de landbouwkolonie van Sint Jansberg bij Maaseik met ongeveer honderd bunder en het domein van Sterksel dan met de vijf gekende hoeven De Steen, Ter Braeke, De Kan, De Bril en De Poel. Het goed van Sterksel werd, zoals u weet in 1172 door Herbert van Heze verkocht aan Otto, Aartsdiaken van Luik, ten behoeve van Averbode. 

Averbode heeft al die domeinen op rationele wijze doen renderen. Vele tot dusver onvruchtbare gronden werden ontgonnen en in bebouwing gebracht. Zeer vroeg reeds stellen wij op al deze domeinen een streven vast naar doelmatige organisatie. Het landbouwgoed werd afgerond. Veraf gelegen stukken werden omgeruild tegen nabij gelegen percelen en waar het mogelijk was werden boerderijen gesticht. Men trachtte dus om overal een vast blok te vormen. Aanvankelijk werd door de Praemonstratensers ook te Averbode het principe van zelfbebouwing toegepast, naar het voorbeeld van Citeaux. In de 12e/13e eeuw stellen we de aanwezigheid van Lekebroeders vast op de hoeve van Spikelspade-Hechtel en van Sint Jansberg-Maaseik. De broeders stonden er onder leiding van een priester en beschikken er over een eigen kapel. Of er ooit lekebroeders waren in Sterksel zou ik niet met zekerheid durven zeggen, er zijn in elk geval geen archiefbronnen voorhanden om dat te bewijzen. Ingevolge de gewijzigde economische toestand in onze streken heeft Averbode, zoals alle abdijen trouwens, omstreeks het einde van de 13e eeuw aan het principe van de zelfbebouwing door eigen volk, meer bepaald door lekebroeders, moeten verzaken. De boerderijen werden dan aan vrije pachters verhuurd. Voor efficiënte uitbating van haar domein beschikte de abdij over een goed administratief kader, naar het beproefd model van de Cisterciënzers. De abt bijgestaan door een prior, een subprior en enkele officialen voerden een hoofdbestuur over de abdij op geestelijk en stoffelijk gebied. Bij een van de officialen n.l. de provisor exteriorum berustte het collectief beheer van het ganse kloosterdomein. Alle hoeven, bossen en heidevelden waren aan zijn toezicht onderworpen. Belangrijke landbouwcentra of hoevenaglomeraties zoals Sterksel stonden onder de rechtstreekse leiding van een rentmeester of filicus die in de omgeving woonde, soms in ’s Hertogen-bosch en toezicht uitoefende over de pachters. Hij was voorzitter van de plaatselijke schepenbank van Sterksel; droeg de verantwoordelijkheid voor de doelmatige uitbating van de boerderijen, voor het innen van de pachtgelden, cijnsen of andere rechten en moest hij ambtsaanvaarding een eed afleggen. Enkele teksten van dergelijke eedsformules zijn nog bewaard in ons archief. De pachters huurden de boerderijen voor 3-6-9 of 12 jaar. De pacht bestond uit een vaste geldsom, geschat naargelang de grootte van het bedrijf en door levering in natura zoals granen, zaad, boter, varkens, schapen of rundvee, soms uit vlas of uit textielprodukten. Paarden, ossen, koeien en schapen nodig voor het landbouwbedrijf waren gewoonlijk gemeenschappelijk; abdij en pachter zorgden elk voor de helft. Hierdoor werd aan beide kanten bijgedragen voor de welstand onder het vee en voor de goede bebouwing van de akkers. Onder duidelijke voorwaarden heeft Averbode zijn hoeven verpacht tot aan het einde van het oud regime toen de Franse revolutie alle kloosterdomeinen nationaliseerde.

De vijf boerderijen van Sterksel werden steeds als een afzonderlijke landbouwkolonie beschouwd. De pachtbrieven van deze hoeven klimmen op tot de late veertiende eeuw. Een studie van deze documenten zou een belangrijke bijdrage leveren tot de geschiedenis van het sociale leven te Sterksel. Het abdijarchief bewaart ook vele rekeningen en cijnsboeken waar opbrengst en rendement van de abdijhoeven kan worden nagegaan en die bovendien interessant zijn voor de familiale geschiedenis van de streek.

In de 18e eeuw, was, gezien het pachtgeld de boerderij De Poel het belangrijkste. De pachtsom bedroeg fl. 162. --, dan volgde De Steen met .    f1. 117. --; Ter Braeke met fl. 103,--; De Kan met fl. 74,--- en De Bril met fl. 60,--. Sterksel is ook het enige geval uit de geschiedenis van Averbode, waar uit het domeinkerkje een parochie groeide.

Waarschijnlijk kwam de eerste kapel tot stand in het begin van de 13e eeuw. Tegen het einde van de 14e eeuw was er een betwisting tussen Sterksel en Someren en ditmaal niet over een grenskwestie, zoals zo dikwijls het geval was, maar over de Jurisdictie. De officiaal van Luik verklaarde op 4 december 1398 dat de inwoners van Sterksel niet onderworpen waren aan de jurisdictie van de officiaal van Luik en dat zij ook geen deel uitmaakten van de gemeente Someren. De inwoners van Sterksel moesten, aldus de officiaal van Luik, de sacramenten van biecht, Eucharistie en H.Oliesel ontvangen van de priester die door de abt van Averbode met de bediening van de kapel belast werd en ook moesten zij door die priester begraven worden. Wat het doopsel betreft wordt geen uitspraak gedaan. Wij moeten wachten tot 1562 als Robert van Bergen, bisschop van Luik, de oprichting van een doopvont aan de kapel van Sterksel toestaat. In de dertiger jaren wordt te Sterksel een nieuwe kapel gebouwd. Men kan de bouwwerken tamelijk nauwkeurig volgen in de abdijrekeningen.

Wij vernemen dat de kapel toegewijd was aan de H.Catharina. In 1437 werd het nieuwe bede huis geconsacreerd door de hulpbisschop van Luik. In 1510 werd er bij de kapel een toren gebouwd. Nu weten we niet of het een dakruiter was of een zelfstandig gebouw. Hoogstwaarschijnlijk was het een dakruiter. Er gebeurden in die jaren heel wat verfraaiingswerken in de kapel. In 1520 maakte de Mechelse borduurwerker Felix Taks een rood antependium met de afbeelding van de H.Catharina. Men kocht een nieuw Luiks missaal en verschillende liturgische benodigheden. "Peter den Beltsnider" maakte in 1522 een houten beeld van de H.Brigida, een beeld dat verguld en beschilderd werd door de Leuvense schilder Antonis van Huldenbergen. Prelaat Matthias Volders schonk in 1548 een mooi purperen kazuifel aan de kapel van Sterksel. AL die werken en we noemden er maar enkele hier, zijn weer een bewijs, dat er echt een periode was van hoogconjunctuur op artistiek gebied want al die werken werden tenslotte door de abdij gefinancierd. In juli 1612 is er weer een interessant document te signaleren, waardoor bisschop Gisbert Maes van ‘s Hertogenbosch zijn onderdaan Franciscus Jaspers gelast met "Verbum Dei previcarium", het woord Gods te verkondigen in Sterksel, "Sacramenta ecclesia administrare", de sacramenten van de kerk toe te dienen; en "reliquer functionis pastoralis obire",  en de andere pastorale funkties waar te nemen; "pro ut te antiqua constituutué ibi fire solemne", zoals men te Sterksel van oudsher gewoon was. 

In die jaren liet abt Matthias Valentijns een nieuwe kapel bouwen, waarvan de gedenksteen, gedateerd 1619 en versierd met zijn abtelijk wapen, hier thans nog bewaard wordt. Deze kapel werd op 22 augustus 1619 door Nicolaas Zoës, bisschop van ’s Hertogenbosch geconsacreerd. Na de verovering van 's Hertogenbosch door de Staatse troepen werd de kapel van Sterksel waarschijnlijk gesloten. Uit een getuigenis van 1652, bewaard in het archief van Averbode, vernemen wij dat er te Sterksel geen pastoor meer was en dat de pachters een priester huurden, en ik citeer: "een priester die bij de een voor en bij de ander na kwam eten", dus hij ging om beurten bij een der pachters eten. De Minderbroeders van Weert waren sinds 1649 op de Bolderdijck, even over de Brabantse grens begonnen met hun godsdienstoefeningen voor de bewoners van Someren, Asten, Lierop, Mierlo, Sterksel, Heeze, Leende en Maarheeze. Later hielden de inwoners van Heeze, Leende, Maarheeze en ook Sterksel hun religieuze oefeningen in de grenskapel van het Weerter Bos en dat tot 1672.

In de 17e eeuw hebben we eigenlijk weinig archief, alleen economische zaken, maar over de evolutie van het kerkgebouw of over de bediening weten we weinig. In het Sterkselnummer van de Heemkronyk heb ik gezien, dat er dan hier heel wat materiaal voorhanden is, wat ons archief kan aanvullen.

Wel hebben we een document van 1750 waar door de abdij van Averbode besloot al haar goederen in de Meierij van Den Bosch te verkopen. Waarom, weet ik niet. De reden wordt niet opgegeven. De goederen die verkocht zijn geworden zijn de volgende: het domein van Sterksel, de hoeve van Tulder onder Hilvarenbeek; de hoeven van Hooge Mierde, Eersel en Lommel. Alleen de hoeve van Tulder werd in 1752 verkocht, maar de prijs was zo laag, dat men aan de verkoop van de andere eigendommen verzaakte. De toenmalige archivaris van Hulsel vermeldt dat de koper van de hoeve van Tulder alleen met de verkoop van de bomen al hen dubbel van de winst had van de verkoopprijs. Zo bleef het domein van Sterksel dus in het bezit van Averbode tot 1798, toen de vijf pachthoeven gekocht werden door Adriaan Pompen van Leende. 

De economische bedrijvigheid van Averbode, die zoals aangetoond, vooral de rationele uitbating van her kloosterdomein betrof, schonk aan de abdij grote mogelijkheden om haar zending op godsdienstig, cultureel en sociaal gebied te behartigen. De tijden waren niet altijd rooskleurig.

Er waren oorlogen, militaire bezettingen en soms moesten de kloosterlingen hun abdij verlaten b.v. in een ruime periode van de 16e en begin van de 17e eeuw. Men had af te rekenen met branden en plunderende legers. De abdijkerk brandde af in 1499. In het begin van de 16e eeuw, kort nadat de nieuwe abdijkerk voltooid was, ondergingen de kloostergebouwen hetzelfde lot.

Op het einde van de 16e eeuw was er weer een brand. Met de Franse revolutie werden praktisch alle gebouwen afgestookt en dan was er natuurlijk nog de brand van 1942, die een grote genadeslag is geweest voor de abdij omdat toen het grootste deel van de bibliotheek verloren ging. Ondanks al deze tegenslagen, die weliswaar niet te onderschatten waren, bleef de invloed van Averbode doorwegen. Zij behoorde tot de pioniers die het land vruchtbaar maakten.

Samen met de andere Witherenabdijen van Antwerpen, Postel en Tongerloo legden zij moerassen droog en legden dijken en wegen aan, maakten zij heidegrond tot akkerland en vruchtbare weiden. Zo ging zij de bevolking voor in het moeizaam werk van het ontginnen, vervenen, turf steken, landbouw en veeteelt. Door haar uitgebreide grondbezittingen heeft Averbode in de samenleving van het hertogdom Brabant en het land van Luik een voorname plaats bekleed. Zij heeft de 1andbouwtechniek bevorderd, aan de bewoners werkgelegenheid verschaft en in tijden van ziekte, miswas of hongersnood haar poorten wijd opengesteld om de behoeftigen te voeden en te kleden, De abdijrekeningen uit de 16e en 17e eeuw zijn daarvan sprekende getuigen.  

Ga terug