Heemkronijk jaar:1964, jaargang:3, nummer:4, blz.66 -72
HET KASTEEL VAN GELDROP
door: Anton van Oirschot
Al in de 14e eeuw is er sprake van de heerlijkheid Geldrop welke dan in het bezit is van heer Jan van Gheldorp, die hier waarschijnlijk ook zijn kasteel heeft gehad. Het is de eerste heer, die met naam bekend is, maar het lijkt er toch op, dat de heerlijkheid veel ouder is. Immers in een akte van 1462 (aangehaald bij van Oudenhoven, pag.59) zegt Arnold hertog van Gelre, dat het patronaatschap van Geldrop "van allen tijden" aan de dus kennelijk oude heerlijkheid gebonden was, en hij spreekt dan ook van zijn "voorvaderen", die Geldrop al in leen uitgaven. En al vóór die tijd zou, volgens enkele bronnen (waarvan van Oudenhoven weer de oudst bekende is) het kasteel van Geldrop gebouwd zijn, "door de hertogen of graven van Gelderlandt". Is het nu te gedurfd on te veronderstellen, dat de oorsprong van de band Gelre-Geldrop gezocht kan worden in de vroegere rechten, die de hertog van Gelre kon laten gelden in de Kempen? Hiervan wordt in een vredesverdrag van 1203 melding gemaakt, wanneer de hertog van Gelre ten behoeve van de hertog van Brabant afstand doet van zijn recht op de unitas of "enige" (het landrecht) van de gehele Kempen.
Er was al eerder sprake van rijkslenen in Taxandrië en de Peel, die zowel de hertog van Brabant als die van Gelre en andere rijksleenmannen hielden (zie hiervoor: mr.Hardenberg: Van Heidorp tot Industriestad, paf.41)
Deze kwestie werd reeds beschreven in een brief uit 1192 van de abt van Echternach aan keizer Hendrik VI. En nog in 1334 heerste er tussen de hertog van Brabant en de hertog van Gelre onenigheid over de vraag of de Gelderse hertog al dan niet verplicht was hulde te doen aan de hertog voor o.m. Geldrop (vgl. prof. Dhondt: Ontstaan van het hertogdom Brabant, Brabants Heem V)
Geldrop is echter een Gelders leen in Brabant gebleven. Eerst in 1403 krijgen we zekerheid omtrent het kasteel in die heerlijkheid.
immers dan is er sprake van “Geldorp met die herlicheyt, hoge ende lege, huys ende hoffgoet, moilne (etc.", en in 1405: 't'huys tot Geldorp met de voirborcht (etc)" (zie van Oudenhoven)
In een beschrijving uit 1650 wordt over het kasteel van Geldrop gezegd:"een oud casteel op het oude fatsoen, thoorens, gewijs seer massief gebout met wijde grachten daerom. Dan heeft hi (Amand II van Horne) daer nogh een nieu huys by synen tyde ghetimmert soo dat dit nu fraye edelmanswooninhke is.“
(vgl.Uit Brabants Verleden, E.D. 1928; los knipsel, G.A. Eindhoven)
Het was in die tijd, dat het kasteel nog de provosorische residentie was van de bisschoppen van Den Bosch, mgr. Michael Ophovius, die er tussen 1629 en 1634 regelmatig verbleef nadat hij uit Den Bosch had moeten vluchten en mgr. Joseph Bergaigne die zich in1641 af en toe nog in zijn gebied, en op het kasteel van Geldrop waagde. Voor hun houding in die tijd werden de kasteelheren geroemd; in l664 werd aan hen daarom het prachtige boekje " ‘t Leven en daden der Hertogen van Brabandt“ opgedragen.
Het kasteel is overigens niet ongeschonden uit de verschillende oorlogen gekomen.
In een verklaring uit 1651 staat o.m. over het kasteel, dat "gheleden ontrent die tweehondert jaeren niet alleen den thoren maar oock het Casteel met eenighe huysen tot Geldrop syn in voorige trouble tyden affgebrandt ende teniet geraeckt", zo verklaarden schepenen van Heeze- Leende. In hetzelfde jaar wordt ook verder verteld, "dat het oude Casteel ter selver tyd (oorloghe by de Geldersche) net buspoyer is gesprongen ende dat daerenboven alhier tot Geldrop sulcke affgrijselijcke brandt is gheweest dat het meestendeel van de huysen mette moelens syn afghebrandt".
Deze verklaringen werden, bij de beschrijving van Geldrop door Jacob van Oudenhoven in 1670 afgedrukt. Over her kasteel zegt hijzelf dan nog dat de "uytmuntentheyt van dese erffgrontheerlyckheydt ende oock de outheydt derselve (blijkt) uyt eenen ouden grooten viercanten Thoren oft Casteel boven d’andere huysingen uytmuntende uyt het morasch opghetimmert wesende, die men hout ghetimmert te wesen vande Graven ofte Hertoghen van Gelderlandt".
Dit voorsz. Casteel is diversche reysen beleghert ende omrendt gheweest voor de Geldersche ende andere ende met Canon opgeschooten als ooghmerckelijk te sien is aan de gateren die daer inne staen door de bollen van het Canon ghemaeckt, als onder andere eens gheleden ontrent de tweehondert ende twintich jaeren (1450) als wanneer de Gelderschen daer gheschut wierden mits de reviere de Dommel heeft aende Ooste Syde ende dry optreckende brugghen men moet passeren eer men daer op comt; sommighe segghen dat eens gesprongen is door het buspoeder midts die van binnen siende den vyandt vertrecken victorie schoten; andere segghen in brandt soude gecomen wesen door vyanderen altijdt is eens ghesprongen als men sien can wanneer den voorsz Thooren in vier gewesten is gheborsten. nochthans blijven staen om de dickte der mueren.."
Volgens een tekening van C.Pronk.uit 1732 (Bibl. Prov.Gen.;vgl.Spilman:N-Brab.Kastelen) bestond het kasteel toen nog uit een vierkante toren met kantelen en net een tent dak.
Hieraan vast zat een gebouw met dwars daarop de kasteelwoning, voorzien van trapgevels.
Een geheel andere tekening bevindt zich echter ook nog in de bibliotheek van het genootschap. Een dergelijke staat ook afgebeeld in het handschrift van Brocx. (1830). Hier bestaat het kasteel al uit een reeks van aan elkaar gebouwde huizen, die omgracht zijn, terwijl geheel los aan de overzijde van de gracht nog een losse toren te zien is.
Dit is dan - zo schrijft Brocx - "het zeer oud en sterk slot of kasteel aan de Rul. Bij dit slot staat nog een hoge vierkante toren, die in vorige tijden gediend heeft voor een sterkte tegen de Geldersen. Hij is uit moeras opgehaald en lag voorheen in brede en diepe grachten, zodat men overs drie ophaalbruggen moest passeren eer men enzelve kon bereiken, dan deze grachten zijn thans (1830) gedempt.
De toren - zo zegt Broccx verder - aan vier zijden gescheurd of gebarsten zijnde is echter wegens dikte en zwaarte der buren staande gebleven."
Deze schrijvende koster uit St.0edenrode, die van 0udenhove naschreef, leert ons echter wel, dat in zijn tijd er nog sprake was van die kasteeltoren. Toen Adriaan van Sprangh in 1769 het kasteel van Geldrop gekocht had was dit huis sterk verwaarloosd, zo zelfs, dat het door de schepenen van Geldrop onbewoonbaar was verklaard. Er zaten practisch geen ramen meer in. De toren moest tot aan de benedenverdieping worden afgebroken en moest van een nieuwe kap worden voorzien.
De aanzet hiervan is nog te zien aan het kasteel. Maar deze is een andere dan de losse toren aan de overkant van de gracht, die in 1806, toen mr. Locesaat het gebouw verhuurde aan pastoor Kivits (voor F. 53,-- in een jaar) uitgezonderd werd.van de huur.
Later is ook deze toren tot de grond toe afgebroken. Het ligt nog altijd in de bedoeling een onderzoek naar de fundamenten in te stellen.
Het kasteel, dat aanvankelijk aan de familie van Gheldorp, toen meer dan drie eeuwen aan de familie van Horne, en vervolgens door verkoop aan Adriaan van Sprang kwam, is toen uiteindelijk door erfenissen in het bezit van de familie van Tuyll van Serooskerken gekomen. (zie voor de lijst van kasteeleigenaars elders in dit nummer).
Sinds 1912 wordt het weer bewoond. Het is overigens het enige gebouw in Geldrop dat branden en oorlogen, plunderingen en vernielingen heeft overleefd. Maar ook niet ongeschonden.