waterradmolen geldrop

Heemkronijk jaar:1964, jaargang:3, nummer:4,  blz.61 -65

De WATERRADMOLEN van GELDROP

door: C.J.A.v.Helvoort 
 
Het dorp Geldrop met de heerlijkheid, de hoge en lage rechtspraak, huis en hofgoed en een molen, gingen blijkens register van leenakten der uitheemse lenen van het vorstendom Gelre en het graafschap Zuthen in 1403 over van ridder Philips van Geldrop op diens zoon Rogier van Geldrop.
Dit stuk van 1403 is het oudste geschrift dat bekend is, waarin de waterradmolen van Geldrop Op de Rul wordt genoemd.
In 1456 komt het goed van Geldrop aan de van Hornes, de graven van Heeze en Leende. De ordonnantie van Karel V van 1545 noemt als bezitter van deze molen de heer van Gaesbeke en in deze aanschrijving wordt bevolen, dat de pegel moet geteld worden 2 voet en 4 duim boven het peil van 11 Augustus; de kolk van de molen en de sluizen moeten hiernaar worden geregeld. Bij deze visitatie is ook gebleken, dat de brug beneden Geldrop op de Juffrouwendijk te eng is.
In 1542 komt Maarten van Horn in het bezit van de heerlijkheid Geldrop en hiermede dus ook van de waterradmolen op de Rul. Hij volgt hierin zijn vader op Maximiliaan van Horn. Waarom hij in de zojuist aangehaalde akte van 1545 heer van Gaesbeke –wordt genoemd is niet duidelijk maar wel verklaarbaar. We vinden hem elders aangeduid als Maarten van Horn, ridder en graaf "van Houtkerke en baanderheer van Gaesbeke. Op 10 Juli l552 draagt hij zijn goederen te Geldrop over aan Hendrik van Merode, maar in 1570 komen deze bezittingen wederom in zijn handen terug.
Maarten stierf in 1571. Zijn oudste zoon Philip treedt in zijn rechten te Geldrop maar slechts korte tijd want hij komt in1574 al te overlijden. Eenjongere zoon van Maarten volgt hem op. Het is Willem van Horn, die wegens landverraad weinige jaren later word onthoofd. De verbeurd verklaarde goederen in Geldrop worden aan de familie teruggegeven en komen dan aan zijn zuster Maria van Horn van Heeze en Leende.
De waterradmolen blijft vele jaren in het geslacht der van Horns zoals we zien in de catalogus van Sasse van Ijsselt, die een akte van 11 October 166O aanhaalt waarin Mechteld van Horn als eigenares van dsze molen staat vermeld.
In het kasteelarchief van Heeze en Leende wordt een sententie bewaard, waaruit blijkt dat op 24 September 1699 in een proces van J.F.de Horne j tegen C.A.van Snouckaert het recht moet worden beslist dat eerst genoemde had als eigenaar van 2/3 op de waterradmolen van Geldrop.
Uit de leenakten van Gelre zien we, dat de coornolye en volmeulen den 22 Juni 1662 van een ander leen is afgesplitst en dat Gerret de Hornes verklaart op 22 Juni 1662 zijn aandeel in de Geldropse molens te hebben overgedragen op Hendrick Charles de Baussele en diens huisvrouw. Van hen gaat dit recht over op hun zoon Jan Hendrick Hyacinth van Bausele, die er 20 September 1708 mee wordt beleend, waarna dit leen vervolgens komt aan Hendrick Caerl van Bausele en diens vrouw Maria Catharina de Jeger.
De gesplitste bezittingevan 2/3 en 1/3 deel van de molen worden bij testament van Jan H.H. van Bausele wederom verenigd als het gehele bezit in handen komt van Barbara Isabella de Heusch. In het leenregister wordt dit als volgt vastgelegd:
1e. sodane transactie als op den 17 December 1706 tussen Hendrik Charles van Baussele q.q. revident ter eenre en Amand Adriaen de Hornes, gerivideerde, ter andere sijde was ingegaen over en ter saeke van dese twee derde deelen van de molen te Geldrop cum pertinentis, waarbij aan wijlen haar grootvader Hendrik Charles van Baussele voorn. dit leen is gecedeert, hetgeen door overlijden van gemelte H.C.van Baussele op wijlen Jan Hendrik Hyacinth van Baussele was gedevolveert;
2e. prothocollatie van sodane geopende testamentaire dispositie als wijlen J.H.H.van Baussele den 14 Juli 1778 heeft gepasseert ten faveure van sijn nigt B.J.de Heusch voorn.; en oversulks daarmede als erfgename ex testamento van haar oom J.H.H.van Baussele beleend is, 350 Maert 1779.
Dr.Verhagen uit Geldrop geeft in zijn proefschrift Economische statistische beschrijving van een industriele plattelandsgemeente in het begin der 19e eeuw een aardige schets van de watermolen op de Rul, waaruit blijkt dat deze molen bijna tot aan het einde der heerlijkheid aan deze heerlijkheid is verbonden geweest.


De heerlijkheid heeft van 1462 tot 1769 toebehoord aan het geslacht der van Hornes. In 1769 ging zij over op Adriaan van Sprangh te Leiden. Het kasteel was toen geheel onderkomen; er stonden practisch geen ramen meer in en de toren moest tot de beneden verdieping worden afgebroken. Van Sprangh stierf kinderloos in 1772 en zijn nicht Catharina Petronella Nobel, geboren te Heeze 11 November 1719 erfde. Zij was getrouwd met Paulus Eckringa en stierf in 1791. Dan komt in 1792 Wilhelmina Eckringa van Sprangh, geboren te Heeze 10 October 1757 als dochter van Paulus Eckringa, stadhouder van Peelland en secretaris van Heeze en Leende. Zij trouwde 4 Mei 1801 met Pieter Losecaat uit Den Bosch. Het kasteel van Geldrop was jaren lang voor de verschillende eigenaren niets meer dan een buitenverblijf geweest. In 1801 was het met tuin en visserij verhuurd voor 53 gulden per jaar aan de pastoor van Geldrop. Eerst in 1912 kwam het in geregelde bewoning toen het was gekocht door nr.H.N.C.baron van Tuyll van Serooskerken, oud burgemeester van Voorburg, die gehuwd was met Arnaudine Hoevenaar
Om tot onze molen terug te keren, op 12 Augustus 1728 verklaren enkele eerbare bejaarde mannen voor schepenen van Geldrop , dat de laaken-volmolen in dese dorpe leggende op het riviertjen deAa mits mits het wynige water alle Laakenen alhier gemaakt wordende niet kan vollen, de Coopluyden genootsaakt sijn die in andere vreemde plaatsen en lande met groote kosten te vervoeren en gevolt te worden. Men liet dan ook vollen op de molens van Hooidonk enWolfswinkel en men moest hiervoor tol betalen voor het vevoer.
Ds.Hanewinkel in zijn Reize door de Majory van 's Hertogenbosch van 1798 zegt van deze molen van Geldrop: "Ik vergat te melden, dat te Geldrop twee groote molens zijn, die door het riviertje de Rul of de Kleine Dommel worden gedreven. Zij staan aan beide zijden van deze beek , de eene dient voor het malen van graanen, d’ander is wen olie- en volmolen; deeze laatste heb ik met oplettendheid en genoegen beschouwd wyl in deezen molen te gelijk door eenen man deeze beide zaaken het slaan van olie on het vollen eigenlijk vullen worden waargenomen". Wat Hanewinkel hier opmerkt is wel wat vreemd, want op zijn kaartje van 1803, dat nauwkeurig alle waterradmolens; van de meierij aangeeft en van welk kaartje hij zelf zegt, dat hij het heeft gemaakt omdat er geen goede kaart van dit gebied bestaat, ontbreekt de molen van Geldrop. Van Oudenhove geeft hem wel aan. Hanewinkel spreekt hier van twee molens en soms worden in Geldrop wel drie waterradmolens genoemd. Officieel is er altijd maar een molen geweest, die als de meeste waterradmolens hier in de buurt aan beide zijden der beek een molenhuis hadden, met aan iedere zijde ook een schoepenrad. Omdat men naast olie- en graanmolen ook kon vollen, sprak men soms wel van drie molens. Omdat onze waterradmolen niet voldoende capaciteit had om al het te Geldrop geweven laken te vollen werd naar andere middelen uitgezien. In 1913 kregen de fabrikeurs de beschikking over een windmolen, tevens koren- en boekweitmolen te Zes Gehuchten. Hij was het eigendom van 26 fabrikanten, een molenaar uit Oerle, Joseph de Roos werd pachter molenaar. In het pachtcontract was bepaald, dat de eigenaren met hun lakens te vollen altijd moesten voorgaan en dat de molenaar niet meer mocht rekenen dan 1 gulden 16 stuivers voor ieder stuk. Als er geen lakens van participanten waren mocht hij ook voor anderen vollen en daarvoor zoveel rekenen als hij wilde. De jaarlijkse pacht van de molen bedroeg 260 gulden. In 1818 werd deze windmolen verkocht voor 3750 gulden aan baron Theodoor Jean Victor de Heusch van de Zangerye te Vliermal. De waterradmolen op de Rul was tot 1805 eigendom van freule de Heusch, naar ik veronderstel een familielid van genoemde baron de Heusch, die in 1828 ook eigenaar was van de waterradmolen.
Op 27 April 1854 werd onze waterradmolen op de Rul door Th.J.V.baron de Heusch van de Zangerye te Vliermael in België, erfgenaam van baron van Scherpenzeel Heusch van Drummelen en Oosterhout voor 7500.- gulden verkocht aan de heren Adrianus en Willem van den Heuvel, textielfabrikanten te Geldrop ten behoeve van de uitbreiding hunner fabriek. In 1863/64 werd de waterradmolen afgebroken en hiermede was het lot van de Geldropse waterradmolen beslecht. Misschien zitten in de fabrieksfundamenten er nog overblijfselen van. Mocht iemand over een oude afbeelding van de molen beschikken, dan zal het bestuur van de Heemkundekring dit bijzonder graag vernemen.

Ga terug