Historische interpretatie van de Peelhelm

Heemkronijk jaar:2018, jaargang:57, nummer:4, pag:3 -10

Historische interpretatie van de Peelhelm

door: Ad Maas, inleiding Klaasje Douma

Inleiding

Op 20 september hield Ad Maas in ’t Perron in Heeze een lezing over de Peelhelm. Deze lezing bestond ten eerste uit een film waarin de Peelhelm geïntroduceerd werd evenals een aantal hypothesen over de wijze waarop de helm in de Peel terecht gekomen is. Daarna hield Ad een betoog over de pro’s en contra’s van deze hypothesen met als conclusie de mogelijkheid die hem het meest waarschijnlijk lijkt.

Still uit de documentaire De Gouden Peelhelm van Mosasaurus Film (Bron: www.mosasaurusfilm.nl/gouden-peelhelm) 

In zijn betoog is veel aan de orde gekomen. De bedenkers en aanhangers van de hypothesen, de meer of minder wetenschappelijke achtergronden en vakgebieden die bij de hypothesen een rol spelen, feiten uit de Romeinse tijd enz. enz. Voor wie dat allemaal rustig na wil lezen of niet bij de lezing aanwezig was, zet Ad het in dit artikel nog eens op een rijtje.

Hij start zijn betoog met een pleidooi voor een interdisciplinaire vorm van onderzoek waarbij historisch onderzoek en archeologie nauw op elkaar betrokken zijn. Ook pleit hij voor het integreren van de regionale kennis van amateurhistorici en –archeologen bij het onderzoek en hij stelt dat juist het ontbreken van die integratie in het onderzoek naar de Peelhelm geleid heeft tot onjuiste geschiedschrijving.

Nadat de Peelhelm en enkele kenmerken van het onderzoek hiernaar geïntroduceerd zijn, komt het symposiumboek uit 2006 aan de orde. Hierin staat de depositiehypothese centraal, hoewel niet alle auteurs die voor honderd procent aanhangen, zoals Ad laat zien. Vervolgens gaat hij kort in op de vraag wat voor helm de Peelhelm was en wie zo’n helm droeg. Daarna passeren diverse hypothesen de revue, waarna de beredeneerde keuze volgt voor de hypothese die Ad de meest juiste lijkt.

Daarmee is het verhaal over de Peelhelm niet voor altijd verteld. Nader, goed gekaderd, onderzoek blijft nodig. In april 2019 zal een nieuwe publicatie in de continuing story van de Peelhelm het licht zien.

De gouden helm van Helenaveen, gedateerd op 319-323 (Bron: Rijksmuseum van Oudheden) 

Enkele uitgangspunten

In het boek Het verleden op de schop. Ontmoetingen op het grensvlak van geschiedenis en archeologie[1] wordt het verhaal verteld over bij archeologische projecten betrokken personen. Het behandelt echter niet de echte ontmoeting en afstemming van twee studiewerelden, zoals de titel suggereert. Volgens deze titel is geschiedenis iets anders dan archeologie: maar bedoeld is natuurlijk historisch onderzoek. De meer theoretische vraag of en hoe archeologisch en historisch onderzoek zich verhouden komt echter niet aan de orde. En, zoals hierna zal blijken, is dat wel een belangrijk punt.

In deel 32 van de bekende Fibulareeks, dat in 1968 verscheen,[2] benadrukken de auteurs in het inleidende hoofdstuk het belang van de “niet-professionele regionale en lokale historici”, want “de vakhistoricus (…) is er voor een niet gering deel op aangewezen. Men behoeft slechts een historisch handboek of historische verhandeling op te slaan om te zien, dat de vakhistoricus zonder de detailonderzoekingen van regionale of lokale historici, onverschillig of dit vakhistorici of amateurs zijn, in velerlei opzicht vastloopt.” Deze stellingname is zonder meer van toepassing op het onderzoek in verband met de Gouden Peelhelm.

Bij archeologen was een soortgelijk geluid te horen. De drie auteurs van het in 1981 verschenen boek Verleden Land[3] benadrukken hierin het belang van samenwerking tussen vakarcheologen en amateurarcheologen, die via de AWN (Archeologisch Werkverband Nederland) en het tijdschrift Westerheem tot bloei kwam, en de samenwerking met natuurwetenschappelijke disciplines als de C14-ouderdomsbepaling, de pollenanalyse en de dendrochronologie. Hun pleidooi is natuurlijk nog steeds van kracht.

Als we kijken naar het verhaal van de historie en archeologie van de Gouden Peelhelm dan moeten we verzuchten dat er van dit pleidooi en deze wensen weinig terecht is gekomen. Dat geldt zowel voor de vondst in 1910 als het heronderzoek in de jaren na 1960 en vanaf 1995. De regionale kennis is gewoon overgeslagen en genegeerd. Dat leidde en leidt volgens mij tot een onjuiste interpretatie in archeologisch en historisch opzicht, dus onjuiste geschiedschrijving.

De Peelhelm: 1910 en 2007

In 1910 werd in de Peel nabij Deurne onder meer de nu beroemde ‘gouden’ Romeinse helm gevonden. De helm was van verguld zilverblik, een kostbaar object. Van wie zou die geweest zijn?

Bijna honderd jaar later, in 2008, kon men op tal van plaatsen in Duitsland de helm afgebeeld zien ter gelegenheid van een dubbeltentoonstelling in Bonn, die een sterke inspiratie bood voor verder onderzoek. Het ging om de gelijktijdige en samenhangende exposities Rom und die Barbaren. Europa zur Zeit der Völkerwanderung [4] en Die Longobarden. Das Ende der Völkerwanderung. De uit het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden afkomstige helm uit de Peel was een van de stralende onderdelen. In de musea van Helden en Asten staat een mooi uitgevoerd duplicaat en de originele helm in Leiden wordt daar vergezeld door een vitrine met bijbehorende oudheidkundige objecten.

De vitrine in het Rijksmuseum van Oudheden met de Peelhelm en lederen voorwerpen uit het 'ensemble' (Bron: rmo.nl/collectie/afdelingen/nederland-romeinse-tijd) 

Sinds enkele decennia wordt het gevonden ensemble (?) van de helm door een groep archeologen gezien als een depositie. Deze visie is in het baanbrekende boek De Gouden Helm uit de Peel[5] toegelicht, niet helemaal éénstemmig, maar kennelijk wel zo overtuigend dat de depositiehypothese de gebruikelijke uitleg is geworden, die dus steeds overgenomen wordt. Deze publicatie is zonder enige twijfel een grote vooruitgang in het Peelhelmonderzoek vergeleken met interpretaties die ontleend zijn aan sagen die hooguit enkele eeuwen oud zijn. Mijn literatuuronderzoek heeft me echter tot de conclusie gebracht dat een depositie niet goed overeenstemt met aanwijzingen die bij nader onderzoek niet verworpen kunnen worden. Ik heb mijn twijfel aan de depositieinterpretatie al in 2007 gepubliceerd. Deze twijfel kan ik nu uiten met meer grond onder de voeten. Argumenteren dat iets niet het geval is geweest, verplicht bijna automatisch tot het beredeneren van de veronderstelde juiste toedracht. Deze taak ontwijk ik niet en dat betekent ook meteen dat ik een aantal andere interpretaties afwijs.

Enkele kernzaken

Het vinden van de oudheidkundige materialen heeft in het geval van de Peelhelm totaal ongecontroleerd plaatsgevonden. Er is van tijdig archeologisch onderzoek geen sprake, maar alleen van ‘achteraf-onderzoeken’ van de overgebleven vondsten. Er is dus geen nauwkeurige situatietekening uit de eerste hand van de exacte vindplaatsen van de diverse objecten: de helm, de munten, de pijlpunten, het leer, de schoenen e.a. Nog scherper gesteld: we moeten reconstrueren wat de turfstekers en andere betrokkenen toen aantroffen. Maar dat gegeven lag in deze situatie kennelijk buiten de archeologische aandacht. Mijn indruk uit de verhalen is dat de vondst ter plaatse niet geheel bij elkaar lag, maar dat er sprake was van een zekere spreiding. Een kernvraag is dus of er één ensemble is gevonden of dat bepaalde vondsten uit elkaar lagen. Het antwoord op die vraag is cruciaal voor de interpretatie van het historische gebeuren. Hierbij doet zich het probleem voor dat een mogelijk verspreid liggen van de objecten verklaard kan worden uit het gedrag van de vinders en zoekers in 1910, een uitleg die moeilijk is tegen te spreken. Toch is het zo dat de toen gemelde vondstomstandigheden wel primair moeten zijn. Deze meldingen komen immers van de groep turfstekers zelf, van Adriaan Bos, directeur van een veenexploitatiemaatschappij, en van indirect betrokkenen die de historische betekenis zagen van de vondst(en). Die verklaringen tezamen doen niet denken aan één gedeponeerd pakket. Wie dan toch één geheel (ensemble) ziet of wenst te zien, moet die zienswijze wel met bewijzen onderbouwen. Dat lijkt mij evident.

Een andere kwestie waarbij we moeten uitgaan van feitelijke bevindingen betreft die van de toenmalige landen waterwegen. Het is evident dat er Rijkswegen liepen van Tongeren naar Nijmegen en van Heerlen naar Xanten,[6] maar ook dat er in het huidige Limburg en Noord-Brabant verschillende (al oudere) verbindingswegen waren. Deze zijn doorgaans te reconstrueren op basis van locaties waar vondsten uit de Romeinse tijd zijn gedaan. Kaarten die latere hoogtemetingen weergeven, maar ook enkele oudheidkundige vondsten[7] en archeologische opgravingen lijken te bewijzen dat er mogelijk een secundaire weg door de Peel heeft gelopen.

Onder meer in de (internationale) literatuur over en naar aanleiding van de Peutingerkaart wordt vaak beweerd dat de Romeinen niet in staat waren topografisch te karteren. Dat is wellicht een eeuwenlang nagepraat standpunt dat bij nadere bezinning tamelijk ongeloofwaardig is als men kijkt naar de aantoonbare landmeetkundige kennis van zaken bij de aanleg van aquaducten, wegen, bewakingsposten en plattegronden ven steden en legerkampen.[8] De Romeinse legereenheden waren uiteraard zeer goed op de hoogte van de transportmogelijkheden in een bepaalde regio, ook in het gebied van de Peel.

De Peutingerkaart met daarop de weg van Nijmegen naar Tongeren langs onder meer Cuijk en Blerick. (Bron: nepomukboxmeer.nl/over-boxmeer/archeologie/de-romeinseweg-in-het-land-van-cuijk) 

 

Het lijkt evident dat er tot nu toe niet of te weinig is ingegaan op de toenmalige situatie in het gebied Tongeren, Keulen, Nijmegen met daarbinnen het grote gebied van de Peel en de Donderslag-moerassen. In de Peelomgeving zijn verschillende niet-inheemse Romeinse objecten gevonden, waarvan de datering minder trefzeker te doen is. Deze oudheidkundige vondsten kunnen wel met de historie van de regio in verband gebracht worden, maar zijn niet noodzakelijkerwijs verbonden met de vondst(en) van de Peelhelm. Daarvan is pas mogelijk sprake indien die andere vondsten in eenzelfde periode in de Peel terecht zijn gekomen en er dus niet alleen van eenheid van plaats sprake is, maar ook van eenheid van tijd. De datering van de gevonden objecten zelf is daarbij in eerste instantie niet relevant. Een object kan in een periode gemaakt zijn die niet overeenkomt met de periode waarin het in de Peel is achter gebleven.

De depositiehypothese

In 2006 is op een symposium in Meijel en in het symposiumboek[9] de vondst geïnterpreteerd als een depositie en deze interpretatie is de gangbare geworden. Nu meer dan tien jaar later lijkt het tijd om bij deze interpretatie vragen te stellen.

Een belangrijke invalshoek is daarbij de historische situatie in de periode waaruit een oudheidkundige vondst volgens datering afkomstig is. Het lijkt evident om de Peelhelm te koppelen aan de regeerperiode van keizer Constantijn (de Grote) (308-337). Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de vondst in ieder geval zeer dure kleding (volgens natuurwetenschappelijke analyse) omvatte met de paradehelm als stralend object. Hoe konden dergelijke objecten in de Peel terecht komen en waarom?

Carol van Driel (Universiteit Leiden) besprak de Deurnese vondsten voor het eerst in een artikel uit 2000.[10] Zij is de felste verdediger, waarschijnlijk ook de initiator, van de depositohypothese, daarbij duidelijk gesteund door veendeskundige Hans Joosten (Universität Greifswald). Ze hebben beiden daadwerkelijk grondig achterafonderzoek verricht in verband met de vondst van veel leder (Van Driel) en met de locatie van de vondst (Joosten). Van Driel schrijft: “Het geheel is opzettelijk weggestopt in een ondiep vennetje, zoals het pollenonderzoek van Hans Joosten bevestigt. Dit is een zorgvuldig geconstrueerde depositie, niet de neerslag van een tragisch ongeval”. Het pollenonderzoek zegt normaliter echter alleen maar dat de voorwerpen wellicht in een bepaalde geologische situatie lagen, en wat Carol van Driel daar aan psychologische componenten aan toevoegt (‘opzettelijk’ en ‘zorgvuldig geconstrueerd’) is pure interpretatie.

Dat geldt ook voor haar bevinding dat de gevonden munten (39, 41 of 42 en waarschijnlijk nog meer) een bepaalde selectie zijn van Constantijnmunten en dat dat gegeven weer de depositiethese bevestigt. Wie eenmaal de depositie-interpretatie in het hoofd heeft, komt tot dergelijke bevindingen. Andere mogelijkheden en aspecten raken dan buiten beeld, zoals de mogelijkheid dat er andere redenen kunnen zijn om een verzameling van Constantijngeldstukken aan te leggen of het vermoeden dat er meer munten waren en dat niet duidelijk is van wie ze waren, want ze lagen waarschijnlijk niet op de plaats van de helm. Het zou trouwens al weinig devotioneel zijn om de goden blij te maken met wat centen, echt een banaliteit in wat Nico Arts een votiefgave noemt.[11]

Voor- en achterzijde van een koperen munt van Constantinus I uit 315-319. (Bron: Rijksmuseum van Oudheden) 

Het artikel over de natuurlijke context en vindplaats van Hans Joosten e.a.[12] laat zien dat er mogelijkerwijs van verdrinking geen sprake kan zijn, en dat is van belang om enkele veronderstellingen uit te sluiten. De amateuronderzoekers in de discussie denken dat het pollenonderzoek beperkt was en dubieus is, wat door Willem Kuijper (Universiteit Leiden) bevestigd werd. De amateurs gaan er namelijk vanuit dat de (gevaarlijke) situatie van het zwartveen in de twintigste eeuw [13] aantoont dat Joosten ongelijk heeft. Hij heeft zijn onderzoek gebaseerd op pollen die op het gevonden leder aangetroffen zijn en daarmee dus van de vindplaats afkomstig kunnen zijn, op uitslagen van veenboringen in 1919 en op eigen onderzoek naar veenrestanten in een totaal verstoorde situatie.

 

 

Joosten concludeert dat er sprake geweest moet zijn van een ondiep veen op de vindplaats en “dat het vondstmateriaal hooguit enkele centimeters diep in het al bestaande veen is ingebracht/geraakt en er deels bovenuit heeft gestoken op een plek die nog een tijdje open water is gebleven”. Een rare depositie volgens mij. Let op de uitdrukking ‘ingebracht/geraakt’. Joosten gelooft zelf kennelijk niet helemaal in een depositie. Dat is al helemaal duidelijk als hij stelt dat het terrein bij de vindplaats indertijd goed begaanbaar was en er zelfs een weg geweest kan zijn. En dat klopt natuurlijk. Maar om juist dan een kostbare gave aan de Goden boven water te laten uitsteken zal zeker niet de bedoeling zijn geweest van de (Germaanse) Romein.

Aitor Iriarte wijdt een indrukwekkend verhaal aan de reconstructie van de militaire uitrusting, een prachtige vorm van experimentele archeologie.[14] Bij de bespreking van de omstandigheden van depositie zegt hij: “Zelfs als er geen slachtoffers zijn geweest kan de depositie zijn veroorzaakt door een ongeluk”. Een depositie per ongeluk of na een ongeluk? Een depositie-interpretatie is volgens Iriarte plausibel, maar toch onwaarschijnlijk, want het was er zo ondiep dat “een gevallen bundel gemakkelijk geborgen had kunnen worden” en “niet alle gedeponeerde stukken zaten in één pakket”. Iriarte bewijst hier juist de tegenstanders van de depositietheorie wel een erg grote dienst.

Hij is het ook niet eens met de veronderstelling van Carol van Driel dat het offer werd gebracht door een teleurgestelde, zich uit dienst terugtrekkende Romeinse officier van Germaanse afkomst. Vooral het ontbreken van een militaire riem wijst daar volgens hem op. Hij oppert ook dat de helm reeds incompleet kon zijn “toen hij in het moeras kwam” en hij is overtuigd van het feit dat er sprake is van de militaire uitrusting van “minstens twee soldaten van verschillende rangen”. In zijn epiloog doet hij de deur helemaal dicht.

Een artikel van bijzondere kwaliteit is dat van archeoloog Maarten Dolmans,[15] die op basis van kennis over de Romeinse legers op zoek gaat naar de ‘Equites Stablesiani’ (eenheden waarvan je mag veronderstellen dat ze verstand hadden van paarden) en probeert zo de ‘man van Deurne’ in beeld te brengen. Hij beschrijft onder meer helder de opleving van de Romeinse militaire macht in ons deel van West-Europa. Ook rond de Peel-regio was er toen veel activiteit. “Het is dan ook mogelijk dat enige tijd voor de depositie van de helm te Deurne, op enkele kilometers afstand een Romeins legeronderdeel actief is geweest,” meent Dolmans, die daarbij doelt op een locatie rondom Blerick. Dolmans oppert dat de man met zijn bedienden vanuit het Maasgebied via de Peel op weg was naar een andere locatie en hij concludeert dan het volgende: “Mogelijk is daarbij zijn in een tent ingepakte bagage van een muilezel gevallen en onder water geraakt, om pas 1600 jaar later te worden teruggevonden. Zeker is wel dat er geen sprake is van een ongeluk met dodelijke afloop, daarvoor was het veen te ondiep.” Niks geen ongeluk, maar ook geen depositie dus, volgens Dolmans.

Mijn voorlopige conclusie is dat de depositiehypothese minder stellig is verwoord dan vaak voorgesteld wordt. Het boek De Gouden Helm uit de Peel nodigt juist uit tot twijfel en verwondering, en dus verder onderzoek. Op die uitnodiging werd spoedig, in 2010, ingegaan door Huub Kluijtmans met zijn boek E Palude Emergo.[16]

Het is eigenlijk een dubbelboek, want de tekst ‘Mystiek van de oude Peel’ van Leo Kluijtmans, de vader van Huub, is ook opgenomen, een tekst van een andere aard dan wat gebruikelijk is in literatuur over archeologisch onderzoek. Persoonlijke ervaringen met mystieke interpretaties worden hierin intensief beschreven. Leo Kluijtmans schrijft over het dodelijke wapen in de hand van een moordenaar: “Het was eens in de eerste eeuwen, in de Romeinse tijd omstreeks het jaar 330 als slingersteen misbruikt om de ‘verzonken ridder’ de laatste en definitieve slag toe te brengen.”

Huub Kluijtmans houdt het in zijn boekdeel op een gewapend treffen, waarin hij ook andere vondsten uit de Romeinse tijd in de Peel een plaats geeft. Hij acht het mogelijk dat op en nabij de Houwenberg, gelegen aan de weg van Meijel op Sevenum, een veldslag heeft plaatsgevonden. De Houwenberg is volgens hem een toponiem dat te denken geeft en bovendien een plaats waar een urnenveld is geweest waar onder meer Romeinse munten zijn gevonden; de berg is overigens voor een groot deel afgegraven. Zand en scherven werden onder meer gebruikt voor de fundering van de kerk van Grashoek. De idee van een veldslag wordt door Kluijtmans verder uitgewerkt in zijn in april 2019 te verschijnen boek De gouden Peelhelm.

Een van de kalfsleren Romeinse schoenen (datering: 319-323) (Bron: Rijksmuseum van Oudheden) 

De helm en het leger

In de omvangrijke catalogus bij de al eerder genoemde Bonner tentoonstelling uit 2008 wordt ‘Der Helm von Deurne’ beschreven door Ruurd Halbertsma van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.[17] Hij beschrijft de vondst in de Peel als volgt: de helm, 39 munten, een spoor, twee klokjes, de zilveren spits van een zwaardschede, een mantelspeld, vier schoenen (de resten van drie paar van verschillende grootte) en verschillende leer- en textielfragmenten. De leerfragmenten betreffen ook een éénpersoonstent. Deze opsomming is al gekleurd door interpretatie. In werkelijkheid gaat het om meer dan veertig objecten die de turfsteker in een bepaalde volgorde tegenkwam en een aantal vondsten die Adriaan Bos zich toe-eigende en die tot nu toe verdwenen zijn.

In de nek van de helm is de inscriptie "STABLESIA" te lezen. Het is de naam van een ruitereenheid die de keizer op zijn reizen beschermde. (Bron: Rijksmuseum van Oudheden) 

De helm is volgens Halbertsma niet Romeins en laat de invloed zien van exotische, Sasanidische voorbeelden uit Perzië, die door keizer Constantijn in het Romeinse leger werden geïntroduceerd.[18] Halbertsma schrijft verder dat hij zich niet in de archeologische discussie verdiept, maar noteert wel dat gebleken is dat de helm niet gedragen werd toen deze in het moeras zakte.[19] Hij vermeldt ook nog dat het erop lijkt dat het in Deurne gevonden ensemble ingepakt was en in het moeras is verloren of met opzet in het water gedeponeerd werd.[20] En in het laatste geval zal het gaan om een officier van Germaanse afkomst in het Romeinse leger.

Halbertsma baseert zijn tekst enkel op die van enkele archeologische experts en vermeldt niets van en over regionale auteurs. Hij houdt de mogelijkheid open dat het kan gaan om een verloren geheel, maar ook die optie is strijdig met de contemporaine informatie over de vondstomstandigheden.

De passage van Halbertsma over de helm stemt overeen met het hoofdstuk ‘Konstantin und das Heer’ uit de zware tentoonstellingscatalogus bij de tentoonstelling Constantijn de Grote die in 2007 in Trier plaatsvond.[21] In deze catalogus is velerlei literatuur over het Romeinse leger samengevat. Daaruit weten we dat het Romeinse leger naast Romeinen bestond uit hulptroepen die grotendeels gevormd werden door niet-Romeinen, van wie een groot deel in de vierde eeuw bestond uit Germanen. De eigenaar van de Peelhelm lijkt te behoren tot de groep van de protectores: zonen van hoge officieren of van Germaanse vorsten of mensen met een lange, bewonderenswaardige staat van dienst in het leger.

Een Romeinse bevelhebber - wellicht keizer Constantijn - met twee lijfwachten, waarschijnlijk van het korps van de protectores. De Boog van Constantijn, Rome, 315 n.Chr. (Bron: ianjamesross.com/journal/2015/7/19/the-roman-armyof-the-tetrarchs-part-two) 

De helm zelf is een exemplaar van een door Constantijn ingevoerde nieuwe soort, die in fabrieken werd vervaardigd in onder meer Byzantium of Constantinopel. Het christogram was onder Constantijn algemeen, zoals blijkt uit de beschrijving van de helm van Kessel in de catalogus. De waarde van een paradehelm valt af te leiden uit de opbrengst van een dergelijke helm bij een veiling door Christie’s: de opbrengst bedroeg ongeveer € 3.000.000,-. Mijn conclusie is dat het bij de Peelhelm gaat om een zeer kostbare helm, die eigendom geweest moet zijn van een hooggeplaatste militair die de keizer diende.

De meest verantwoorde hypothese

Tot nu toe zijn er een aantal hypothesen verwoord in verband met de Peelhelm. Daaronder de volgende:

Een dolende Romein die omkomt op een verraderlijke plek in de Peel. Het lijkt absurd dat hij daar op weg zou zijn zonder paard, dus we moeten de aanwezigheid van een paard veronderstellen. Dat die plaats onmogelijk gevaarlijk kon zijn, lijkt geen sterk argument: wellicht hoef je niet meters diep weg te zakken om ergens niet meer weg te kunnen. En als het zo’n ondiep vennetje was, was het dan wel een geschikte depositieplaats? De directe getuigenissen (bij de ontginning van het betreffende gebied) dat het wel degelijk een gevaarlijke plaats was, zijn niet weg te poetsen. De naam ‘zinkske’ zegt wellicht ook iets. Maar er zijn geen sporen gevonden van een menselijk lichaam. Wel zijn er indirecte getuigenissen van botten en hoeven. Veel organisch materiaal kan vergaan zijn. Dat alleen het paard met bepakking omkwam is niet onmogelijk, maar ligt weinig voor de hand. Die hypothese is ontleend aan een sage.

Een depositie, dus een votiefdepot, mogelijk van een Germaan die het tot officier in het Romeinse leger bracht en het einde van zijn militaire loopbaan passend vierde. Het is een meer antropologische visie, die in een materialistische cultuur vaak niet geloofwaardig overkomt, maar internationaal wel aanvaard is.

De vondsten wijzen wel op een aanzienlijk persoon. In het vondstmateriaal zijn resten van zeer dure kleding gevonden. Maar waar is die zo belangrijke militaire gordel? Er zijn kennelijk ook geen wapens meegegeven, of het zou een lans moeten zijn. En wie schenkt aan de Goden andermans schoenen terug? Want het staat vast dat de maten van het gevonden schoeisel laten zien dat het niet van één persoon was.

Kernzaak is hier dat uitgegaan wordt van de vondst van één pakket op één plaats, een ensemble zoals Halbertsma suggestief noteert. Naar het zich laat aanzien is dat een misleidende term.

Een crematie met dispositie: deze hypothese is alleen gebaseerd op de aanwezigheid van donkere plekken, mogelijkerwijs as. Maar in die as is niets aangetroffen dat herinnert aan een mens.

Een gevecht: er kan inderdaad een strijd plaatsgevonden hebben met de ‘Romeinse’ officier al of niet met assistenten, vrijwel zeker te paard. Omdat er geen gevaar verwacht werd, had de officier zijn belangrijke spulletjes netjes ingepakt, zoals een militair dat behoort te doen. Tijdens een achtervolging en/of schermutseling (gevecht) is hij zijn bagage verloren in een gebied waar deze moeilijk terug te halen was. De personen en paarden zijn (waarschijnlijk gehavend) ontkomen. Niet omgekomen maar ontkomen.

Een veldslag: het gevecht optuigen tot een veldslag (en daar enkele andere vondsten een plaats in geven) is een aannemelijk voorstelling van zaken, maar feit blijft dat er geen sporen zijn gevonden die deze interpretatie voldoende ondersteunen. Een belangrijk punt is dat aangetoond  moet worden dat de helm, sierschijf en ringkraag in dat geval circa 325 n.Chr. in de Peel terecht zijn gekomen, en dat lijkt een onmogelijke opgave.

Een ongeluk: er was helemaal geen sprake van strijd, maar door ongelukkige omstandigheden (noodweer, bijvoorbeeld een tornado) werd van alles verloren, dat voor een groot deel was ingepakt in een tent. Paarden en personen liepen wel schade op maar niet ten gevolge van geweld. Niemand kwam om, wel werd er van alles verloren.

De beste hypothese is wetenschappelijk gezien de veronderstelling die het meest verklaart en dat is naar mijn mening op dit moment de interpretatie die uitgaat van een gevecht / schermutseling waarbij bagage werd verloren, waarbij mogelijk een paard omkwam en waarbij de groep personen die van Tongeren naar Blerick trok via de kortste weg door de Peel wist te ontkomen. Deze hypothese geeft een realistisch antwoord op tal van vragen en overbrugt eigenlijk de ontstane controverses.

Het ontbreken van menselijke resten is logisch, want er kwam daar geen mens om. Dat de helm in een foudraal zat, is ook aannemelijk. Verschillende schoenen zaten waarschijnlijk niet in het ingepakte ensemble (al is dat niet onmogelijk); ze waren van verschillende personen, en ook dat is goed te verklaren. Het is overigens ook aannemelijk dat de helm beschadigd raakte vanwege de wijze van opgraven (= uit de grond steken). Stenen en pijlpunten krijgen een begrijpelijke plaats als er sprake was van strijd en geweld. De aanvallers hebben op het moment van de confrontatie misschien niet gemerkt dat er materieel verloren ging.

Het kwijtraken van het samengebundelde geheel past niet goed bij de situatieschets, zoals Hans Joosten die opgesteld heeft. De depositiehypothese is zwak. De conclusie is dan ook dat verder onderzoek nodig is.

Tijdens en met de vondst van de Peelhelm ging er archeologisch gezien veel mis, maar bijna een eeuw later (2006-2017) kwam de discussie gelukkig goed op gang. Dat moet ook wel. De Peelhelm wordt door alle auteurs gekoppeld aan de tijd van keizer Constantijn de Grote. De vondst van munten is daarbij doorslaggevend. Over deze keizer is zeer veel geschreven, voornamelijk op basis van de levensbeschrijving door bisschop Eusebius van Caesarea.[22] Dat is ongetwijfeld een belangrijke bron, maar geen onpartijdige en belangeloze.

Het is belangrijk dat we bij verder onderzoek uitgaan van wat er werkelijk gevonden is en waar precies en van wat we weten dat er gevonden werd (maar verdwenen is) en niet van wat er gevonden had kunnen worden. Zowel professionele archeologen als amateurs malen soms deze laatste fout. Een ander punt van belang is dat de zienswijzen van regionale en lokale amateurs veel duidelijker in de afwegingen betrokken worden: alleen hierdoor komt de best mogelijke discussie tot stand.

[1] E.H.P. Cordfunke, Het Verleden op de schop. Ontmoetingen op het grensvlak van geschiedenis en archeologie, 1950-1980 (Zutphen 2016).
[2] W. Jappe Alberts en A.G. van der Steur, Handleiding voor de beoefening van lokale en regionale geschiedenis (Bussum 1968).
[3] J.H.F. Bloemers, L.P. Louwe Kooijmans en H. Sarfatij, Verleden Land. Archeologische opgravingen (Amsterdam 1981).
[4] Jean-Jacques Aillagon, Umberto Roberto, Yann Rivière e.a. (ed.), Rom und die Barbaren. Europa zur Zeit der Völkerwanderung (Milan/Venice 2008).
[5] Jos Pouls en Herman Crompvoets (red.), De Gouden Helm uit de Peel. Feiten en visies (Meijel 2006).
[6] Paul van der Heijden, Romeinse wegen in Nederland (Utrecht 2016).
[7] De Sierschijf van Helden en de Ringkraag van Meijel.
[8] In 2019 zal ik deze mening weerleggen in een boek De identiteit van de Peutingerkaart (uitgever Aspekt). Eind 2018 verschijnt over dit onderwerp een artikel in het boek Cartografie Eerste Millennium (uitgever SEM).
[9] Zie noot 5.
[10] C. van Driel-Murray, ‘A late Roman assemblage from Deurne’, Bonner Jahrbücher 200 (2000), 293-308.
[11] Nico Arts, ‘Romeins drama in Helenaveen? : nieuwe mythe rond Gouden Peelhelm’, Noordbrabants Historisch Nieuwsblad, 12 nr. 4 (1998), 1-3.
[12] Hans Joosten e.a., ‘De natuurlijke context van de vindplaats’, in: Jos Pouls en Herman Crompvoets (red.), De Gouden Helm uit de Peel. Feiten en visies (Meijel 2006), 53-69.
[13] Er is mogelijk sprake van een (verdwenen) pingoruïne.
[14] Aitor Iriarte, ‘De reconstructie van de militaire uitrusting’, in: Jos Pouls en Herman Crompvoets (red.), De Gouden Helm uit de Peel. Feiten en visies (Meijel 2006), 79-90.
[15] Maarten Th.R.M. Dolmans, ‘’De man van Deurne’ in historisch en archeologisch perspectief: een poging tot reconstructie’, in: Jos Pouls en Herman Crompvoets (red.), De Gouden Helm uit de Peel. Feiten en visies (Meijel 2006), 91-114.
[16] Huub Kluijtmans, E Palude Emergo. Uit het veen kwam ik boven : nieuwe feiten en inzichten Peelvondsten (Grashoek 2010).
[17] Ruurd B. Halbertsma, ‘Der Helm von Deurne’, in: Jutta Frings (ed.), Rom und die Barbaren: Europa zur Zeit der Völkerwanderung, tentoonstellingscatalogus (München 2008), 129.
[18] “nicht römisch und zeigt den Einflusz exotischer sasanidischer Beispiele aus Persien, die von Kaiser Konstantin in die Römische Armee eingeführt wurden”.
[19] “als er in Sumpf versank”.
[20] “Es scheint, dass das in Deurne gefundene Ensemble zusammengepackt worden war und entweder im Sumpf verloren oder absichtlich im Wasser deponiert wurde …”.
[21] Alexander Demandt en Josef Engemann (ed.), Imperator Caesar Flavius Constantinus. Konstantin der Grosse, tentoonstellingscatalogus (Mainz 2007). 
Ga terug