Boschhoven en Boschhoven 21 in het bijzonder

Heemkronijk jaar:2018, jaargang:57, nummer:3, pag:7 -13

Boschhoven en Boschhoven 21 in het bijzonder

door: Jo Schiffelers

Boschhoven is een van de oude gehuchten die deel uitmaken van Leende. Het gehucht is nog herkenbaar als een akkerdorp met een verspreide, van oorsprong agrarische bebouwing. De boerderijen zijn voor een deel gegroepeerd rondom het driehoekig pleintje (met het Heilig Hartbeeld en de waterpomp), voor een ander deel ligt de bebouwing aan wegen die op het plein uitkomen.

Het driehoekig pleintje van Boschhoven met het Heilig Hartbeeld. 

Eeuwenlang bleef het karakter van het gehucht hetzelfde. Omstreeks 1830 lag Boschhoven nog midden in de open akkers van Leende. De ligging van Boschhoven wijkt af van de gebruikelijke ligging van gehuchten aan de randen van open akkers. Het kan daarom zijn, dat het hier een resthoekje betreft dat omgeven werd door de open akkercomplexen van de Groote Speelakker, Kleine Speelakker en Breedvennen. De akkers zijn in de loop van de eeuwen hoger komen te liggen door de eeuwenlange bemesting vanuit de potstallen. Daarom spreekt men ook wel van ‘hoge of bolle akkers’. In 1822 stonden in de nederzetting 22 boerderijen en huizen. Dit aantal week nauwelijks af van eerdere tellingen.

Zoals Jean Coenen in zijn boek over Leende (pag. 38) aangeeft, komt de naam Boschhoven in 1407 voor het eerst in een document voor. Het gaat dan echter nog niet om de aanduiding van een gebied maar om de (geslachts)naam Egidius van Boschhoven. Je mag veronderstellen dat dit een herkomstnaam is en dat het gehucht Boschhoven dus al vóór 1407 bestond. Egidius kwam dus van Boschoven en zal toen vermoedelijk nog geen geslachtsnaam hebben gehad. In 1434 was er sprake van gronden op Boschhoven.

In de naam Boschhoven zitten de elementen bos en hof. Hof wijst op een stuk grond bij een huis in de omgeving van een bos. De naam is op zich niet uniek en komt ook elders voor met dezelfde betekenis. Er wordt wel eens gezegd dat Leende ontstaan is uit een ‘boshoeve’. Bewijzen daarvoor zijn echter nooit gevonden.

Deel van de kadastrale kaart 1811-1832, minuutplan Leende, met daarop Boschhoven. 

De klinkerweg door het akkerdorp was ooit een onderdeel van de rijksweg van Weert naar Eindhoven.

Met name in de laatste decennia van de twintigste eeuw veranderde er toch nog al wat. Rond 1984 was Boschhoven nog een gaaf voorbeeld van een akkerdorp met verspreid liggende en voor een deel op de weg gerichte langgevelboerderijen. In de loop van de tijd zijn veel boerderijen gerestaureerd, verbouwd of gesloopt en vervangen door andere bebouwing. Door de dorpsuitbreidingen Pomperschans, Halfeind en Breedvennen is het oude karakter van het gehucht voor een deel verdwenen. Wanneer je je ogen echter de kost geeft, herken je de restanten van de oude haagbeuken met soms een verwijzing naar het oude kerkepad naar de kerk in Leende.

Archeologisch onderzoek in het aansluitende deel van Breedvennen heeft aangetoond, dat er in het gebied al in de prehistorie sprake is geweest van bewoning.

Archeologisch onderzoek in Breedvennen. 

Het beeld van het Heilig Hart stond oorspronkelijk op het plein bij de kerk in de Dorpstraat. Het is gemaakt in het Roermondse atelier van vader Pierre Cuypers (1827-1921) en zoon Joseph Cuypers (1861-1949), genaamd Cuypers & Co. Op zondag 24 juni 1924 was de feestelijke onthulling en inzegening van het beeld in het centrum van Leende. Het werd in 1962 verplaatst. De waterpomp is identiek aan de pomp die oorspronkelijk op het plein in de Dorpstraat stond. De driehoek is oorspronkelijk maar de huidige aankleding zorgt voor het historiserend beeld.

In het verleden telde Leende een aantal zogenoemde hoekgevelboerderijen. Langzaam maar zeker verdwenen deze echter. Hoewel de provincie Noord-Brabant en de gemeente Leende haar beschreven als uniek, werd de boerderij Boschhoven 21 toch gesloopt en vervangen door gelijkende nieuwbouw. Gelukkig zijn er voor het Monumenten Inventarisatie Programma van de provincie Noord-Brabant wel op tijd nog een aantal detailfoto’s gemaakt die ons een goed beeld geven van de het uit- en inwendige van de boerderij. Ook andere boerderijen werden gesloopt en vervangen door niet passende nieuwe bebouwing.

Na de gemeentelijke herindeling in 1997 heeft de provincie Noord-Brabant naar de gemeente toe opmerkingen gemaakt, waarbij aangegeven werd dat veel cultuurhistorisch erfgoed in de buurtschap in enkele jaren tijd verloren was gegaan door bouwactiviteiten in de vorm van sloop, herbouw of nieuwbouw van panden. Een terechte opmerking, maar helaas valt een en ander niet meer terug te draaien.

Boschhoven 21

Boschhoven 21 in haar huidige vorm. 

De oude boerderij werd dus helaas omstreeks 1989 gesloopt, waarna een nieuw pand werd gebouwd. Gelukkig is door Ineke Spapé in 1986 nog een onderzoek gedaan naar een flink aantal boerderijen in Leende, onder meer resulterend in haar boek Boerderijen in Leende: verleden, heden en toekomst.[1] Hoewel in haar rapport duidelijk werd aangegeven dat het hier om een unieke boerderij ging, verleende de gemeente Leende toch medewerking aan de sloop en herbouw. Leende beschikte in die tijd niet over een monumentenlijst en er zijn ook geen aanwijzingen gevonden dat het pand op de rijksmonumentenlijst stond. In het bestemmingsplan Oosterik/Boschhoven uit 1987 beschreef de gemeente de boerderij nog als uniek. Helaas zijn toen onvoldoende beschermingsmaatregelen genomen. In de Heemkronyk schreef Wies van Leeuwen er in 1989 het volgende over: “Onherstelbaar is het verlies van de boerderij Boschhoven 21. Deze 17de-eeuwse hoekgevelboerderij, de laatste die Leende nog bezat, is weliswaar in het oude silhouet als woning herbouwd, maar mist elke cultuurhistorische waarde. Elementen als de baksteenformaten die de bouwfasen aangaven, het gebint en vooral het zeldzame vlechtwerk aan het bijgebouw waren onvervangbaar. Vanuit een oogpunt van monumentenzorg is deze herbouw een onjuiste zaak, temeer daar zorgvuldige omgang met het oude zeker tot handhaving had kunnen leiden.”[2]

Dit pand was een boerderij van het hoekgeveltype waar een kleine boerenwoning tegenaan gebouwd was. De hoekgevelboerderij dateerde uit de zeventiende eeuw. De boerenwoning was iets jonger (achttiende eeuw). Het pand was het laatste unieke voorbeeld van het hoekgeveltype, zoals dat in Leende rond de zeventiende eeuw vaker te vinden was. Het hoekgeveltype was de voorganger van de langgevelboerderij. De hoekgevelboerderij is ontstaan uit het zogenoemde hallenhuis of de kortgevelboerderij. Van oorsprong was het een langgestrekt, driebeukig gebouw met de deel in het midden en de stallen aan weerszijden. Typisch voor het hallenhuis was het ankerbalkgebint.[3] De boerderijen waren ooit allemaal met stro of riet gedekt en hadden lemen vakwerkwanden.  

Boschhoven 21 in haar oorspronkelijke vorm. 

Een deel van de oorspronkelijke boerderij op Boschhoven 21 met zeldzaam vlechtwerk in de wand en dakbedekking van stro.

Toen de welvaart op het platteland in de laatste paar eeuwen steeg, vond langzamerhand verstening van de muren plaats en kwam de dakpan op. Toch bleef een dakbedekking met stro in onder andere Leende tot in de twintigste eeuw geen uitzondering. Dit ondanks het brandgevaar en al geldende voorschriften, waarbij het gebruik van stro als dakbedekking verboden was.

In het voorste deel van het gebouw bevond zich doorgaans het woongedeelte met daarachter dan de deel met de stallen, die van het voorhuis werd afgescheiden door een brandmuur. Boven de deel was de opslag van hooi, dat bij kleinere boerderijen vaak op slieten[4] lag en door het hooiluik naar binnen werd gebracht. Het hooi kon van boven de deel makkelijk in de stallen aan weerszijden van de deel worden gelegd. De stal was soms van het type potstal, soms was er een stal met een grup waar de koeien naast elkaar stonden met de kop naar de deel.[5] Voor de bemesting van met name de zandgronden was de potstal van belang. De mest moest niet alleen zorgen voor voedsel van de gewassen maar was ook nodig voor de bodemverbetering.

In het hallenhuis werd de oogst oorspronkelijk op de zolderbalken bewaard. De meest gebruikte gebintconstructie was sinds de vijftiende of zestiende eeuw het ankerbalkgebint. Daarbij werden de uiteinden van de zolderbalken iets verlaagd tussen de standers aangebracht. Hun uiteinden staken door de stijlen en werden met houten wiggen verankerd. Daardoor werd de zolderruimte groter en kon men - door de afstand tussen de stijlen te vergroten - spaarzamer met het beschikbare bouwmateriaal omgaan. Hier en daar kwamen ook kopbalk- en tussenbalkgebinten (de voorlopers van de ankerbalk) voor.

Het vee kreeg oorspronkelijk een plek in de buitenstijlruimte, met de koppen naar de deel. De meeste boerderijen van het hallenhuistype kenmerkten zich ook later door een veestalling, die afweek van datgene wat bij de noordelijke huisgroep gebruikelijk was. Meestal stonden de koeien met hun achterkant naar de buitenmuur, zodat hier ook de mestgroep te vinden was.

Een blik in het bijgebouw van de oorspronkelijke boerderij op Boschhoven 21.

Aan het einde van de twaalfde eeuw begonnen kloosterlingen in Nederland steen te gebruiken. De naam kloostermoppen herinnert daar nog aan. In Utrecht en Zuid-Holland dateren de eerste gebouwen met steen op het platteland uit de vijftiende eeuw. Het gebruik van steen ging geleidelijk en in meer afgelegen of armere streken gebruikte men pas in negentiende eeuw steen. Het zeldzame vlechtwerk in de wand van het bijgebouw kan een indicatie zijn dat grotere delen of wellicht zelfs de hele boerderij aanvankelijk uit vlechtwerk heeft bestaan. Later werd het vlechtwerk vervangen door tussen de balken bakstenen te gebruiken. Uiteindelijk kwamen er ook in de buitenmuren geen balken meer voor.

Aan de boerderij op Bosschoven zijn in de loop van de eeuwen natuurlijk toch wel dingen aangepast. Het oorspronkelijke bovenlicht boven de voordeur en het raam ernaast waren rond 1950 vervangen door andere kozijnen met driedelig bovenlicht. Het viel bij het onderzoek van Spapé niet uit te sluiten dat de oude kozijnen weer in een andere deel van de bebouwing terecht waren gekomen. Alles wat nog bruikbaar was, werd in vroeger jaren immers niet weggegooid.

Het muurwerk van de voorgevel was grotendeels vervangen door nieuwere steen en de muren van de lange gevel aan de straatzijde waren zichtbaar opgehoogd. Op de boerenvlechtingen lag een drietal streklagen.[6] Ook de kelder en het opkamerraam waren aanvankelijk kleiner.

Het wolfsdak[7] liep verlengd door in de uitbouw met de zogenoemde ‘goeikamer’. Dit gedeelte was met pannen bedekt. Op foto’s uit 1934 is duidelijk te zien dat de boerderij met stro gedekt was. In het muurwerk zitten klezoren.[8].

Een foto van de oorspronkelijke boerderij op Boschhoven 21 uit 1934. 

In de lange gevel van de straatzijde waren restanten van zeventiende-eeuws muurwerk zichtbaar. Bij de lange achtergevel viel in 1986 een nieuwe uitbouw op van het toilet. Achter het woongedeelte bevond zich het stalgedeelte met dwarsdeel, paardenstal, varkensstal, sporenkap en vrijwel overal nieuw muurwerk. Bij een sporenkap lopen de houten balken (sporen) van de nok tot de dakvoet. Deze liep dus schuin omlaag. De kapconstructie werd opgevangen door steunpunten. De aangebouwde schob had nog een strooien dak en strooien muren (vlechtwerk). In de zonnebankstenen wand tussen stalgedeelte en karschob waren het jaartal 1846 en de letters JFB ingekrast.

De indeling van het interieur was ongewijzigd gebleven. Alleen waren de schouw met bakoven en aardappelhok met twee beddekoetsen (bedstedes) achter respectievelijk een muur met en zonder deur weggewerkt. Het tongewelf van de kelder was vervangen door planken. Er was ook nog een functionerende pomp, aangesloten op een put. In het hele woongedeelte bevonden zich eikenbalken met vitselstek. Dit was een techniek om lemen wanden te maken. Tussen een raamwerk van zogenaamde vitsen werd een vlechtwerk van twijgen of vitsroeden aangebracht. Vervolgens smeerde men dat in met een mengsel van leem en stro. De afwerking vond daarna plaats door het aanbrengen van een kalklaag. De oude rood-grijze plavuizen waren rond 1950 vervangen door witte tegels. Tussen de schouw in de achtermuur en scheiding van het bedrijfsgedeelte zat nog een lemen muur. De zolder was bereikbaar via een eiken steektrap naast de geut in het bedrijfsgedeelte.

De pomp in de oorspronkelijke boerderij op Boschhoven 21. 

Op het erf bevonden zich waarschijnlijk twee putten. De erfbeplanting bestond vroeger uit iepen, meidoorn, beukenhaag, notenbomen, fruitbomen en palmbos. De overige gebouwen waren een houten paardenschuur, een kippenhok van baksteen, de aangebouwde boerenwoning en een scheefgezakte kippenschuur op gebint met pannendak en strooien muren.

In 1986 was de aangebouwde boerenwoning een van de twee nog in Noord-Brabant bestaande voorbeelden van een dergelijke woning. Het tweede exemplaar stond toen in Tilburg. De woning in Leende was echter gaver. In het voorste gedeelte bevond zich het woongedeelte. Hierin waren nog sporen te vinden van een schouw en lichtblauw gekalkte muren naast de schouw. Twee gebintgedeelten vielen in de muren en twee andere stijlen stonden in het bedrijfsgedeelte. Het gebint was driebeukig. De muren van het woongedeelte bestonden aan de buitenzijde uit baksteen. Het muurwerk tussen het woon- en schuurgedeelte was van leem en baksteen. Het muurwerk van het bedrijfsgedeelte aan de straatzijde was van vitselwerk met leem en aan de beide achterzijden van riet. Het zadeldak met schild- en wolfseinden, gedekt met stro, liep aan beide achterzijden af tot vlak boven het maaiveld.

De steektrap in het bedrijfsgedeelte van de oorspronkelijke boerderij op Boschhoven 21.

De belangrijkste uiterlijkheden van de oorspronkelijke boerderij zijn, ondanks de herbouw, behouden gebleven.

Aan het eind van dit artikel over de locatie Boschhoven 21 volgt een nog niet compleet overzicht van de bewoners. Volgens het kadaster van 1832 stonden er toen twee huizen op het perceel, waarvan er één onbewoond was. Wellicht was dit leeg komen te staan bij het aanbouwen van de kleine boerenwoning.

Het hoofdeigendom in 1832 lag bij de weduwe van Antonius van Gerwen, Antonia van Mierlo. Zij waren in 1798 in de kerk van Leende getrouwd. Antonius woonde in 1823 nog met zijn vrouw en de achttienjarige dochter Maria in de hoekboerderij. Hij overleed op 15 juni 1825 in Someren. Het extract van het overlijden werd ook ingeschreven in Leende. Daaruit blijkt dat hij eerder weduwnaar was van Maria Bax. Hij was een zoon van Joannes van Gerwen en Maria Hoeken. Zijn eerste vrouw Maria Bax was in Leende gedoopt op 12 mei 1766 en werd daar op 4 februari 1797 begraven. Zij was een dochter van Johannes Bax en Maria Peels. Antonia van Mierlo overleed in Leende op 1 oktober 1835. Zij was een dochter van Waltherus van Mierlo en Petronella Jacobs.

Kinderen uit het huwelijk Van Gerwen-Bax:

Joannes (Jan) van Gerwen van, gedoopt in Leende op 4 april 1794 (zie hierna);Wilhelmus van Gerwen, gedoopt in Leende op 24 juli 1796.

Kinderen uit het huwelijk Van Gerwen-Van Mierlo:

Wilhelmus van Gerwen, gedoopt in Leende op 12 oktober 1800;Maria van Gerwen, gedoopt in Leende op 25 oktober 1803. Zij trouwde op 19 januari 1823 met Wilhelm Bax.

Behalve zijn moeder woonde ook zoon Jan van Gerwen in 1832 op dezelfde locatie. Hij was geboren op 4 april 1794 in Leende en trouwde op zondag 14 januari 1816 in Leende voor de wet met Jacomijn Bax. Jacomijn was op 27 december 1797 in Leende geboren. Zowel Jan als zijn vader Antonius was bouwman van beroep. Het waren dus landbouwers. Jacomijn was een dochter van Francis Bax en Hendrina Wouters. In 1832 staat in het kadaster dat zowel zijn moeder als Jan diverse percelen grond in Leende bezitten. De belasting voor moeder Antonia was begroot op f 71,60 en die voor Jan op f 43,60.

Uit eerder onderzoek naar de familie Bax weten we dat op het agrarisch bedrijf onder andere rogge, haver en evi (lichte haver), boekweit, bonen, erwten, klaverzaad, koolzaad en aardappelen werden geteeld. Het verbouwen van rogge gaf niet alleen veel stro voor de potstallen maar was ook van belang in de voedselketen van het boerengezin. Rogge was in vroeger dagen in de omgeving van Heeze-Leende op de zandgronden een van de meest verbouwde graansoorten. Boekweit was in feite een pseudograan. Vanaf de dertiende eeuw was boekweit eigenlijk gemeengoed geworden en een goedkoper alternatief voor de echte granen. Vanaf het begin van de negentiende eeuw paste men de olie van koolzaad steeds meer in de voedselproductie toe. De olie werd ook voor andere doeleinden gebruikt, maar was door een hoge zuurgraad niet geschikt voor diervoer.

In 1890 stond op adres A 86 het gezin van Lodewijk Bax en Gerdina Wijffelaars ingeschreven. Lodewijk was in Leende geboren op 6 mei 1842. Zijn vrouw Gerdina was in Heeze geboren op 25 oktober 1839. Eerder woonden zij op het adres A 93.

Uit het huwelijk werden 2 dochters geboren:

Johanna Maria Bax, geboren in Leende op 14 oktober 1876 enWilhelmina Bax, geboren in Leende op 4 februari 1879.

Dochter Johanna Maria trouwde op 22 januari 1909 in Leende met de landbouwer Jan Weijers. Jan was geboren in Someren. Ook zij vestigden zich op de boerderij op Boschhoven. Johanna overleed in Leende op 8 april 1920 en Jan op 2 augustus 1938. De aangifte van zijn overlijden werd gedaan door de sigarenmaker Johannes Francis Bijnen.

Kinderen uit het huwelijk waren:

Catharina Maria Weijers, geboren in Leende op 12 december 1910;Ludovicus Josephus Weijers, geboren in Leende op 24 maart 1912. Beiden bleven ongehuwd en zijn overleden in 1983 en in Leende begraven.

Bronnen:

Ineke Spapé, boerderijonderzoek Leende

Monumenteninventarisatie van de gemeente Leende

Monumenteninventaris van de provincie Noord-Brabant

Kadastergegevens bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed

Jean Coenen, Leende. Geschiedenis van een dorp met een ondernemende bevolking (Leende 1997)

H.P.J. van der Heijden, Leende in 1823 en 1832, persoonlijk en per meter (Leende 2006)

Fotoarchief gemeente Heeze-Leende

Fotoarchief Heemkundekring Heeze-Leende-Zesgehuchten

[1] Ineke Spapé, Boerderijen in Leende : verleden, heden en toekomst (Sterksel 1986).
[2] Wies van Leeuwen, ‘Monumenteninventarisatie, basis voor een beleid’, Heemkronyk 28 (1989), 79-85.
[3] Zie verderop.
[4] Een sliet is een rondhout van soms tamelijk grote lengte en een diameter van 10 à 12 centimeter in het midden. Bij de hooizolder van slietenhout worden de slieten los op de gebinten gelegd, zodat ze gemakkelijk verwijderd en opzij gelegd kunnen worden om het hooi naar zolder te brengen.
[5] Een potstal is een stal waarin de mest wordt opgepot. In een grupstal staat het rundvee de hele winter vastgebonden naast elkaar. Achter de koeien loopt een mestgoot, een zogenoemde ‘grup’, waarin mest en urine wordt opgevangen en afgevoerd.
[6] Een streklaag is een laag in het metselwerk waarvan alleen de strekken (smalle zijden) zichtbaar zijn.
[7] Een wolfsdak is een zadeldak met twee afgeschuinde vlakken aan de korte zijden. Deze afgeschuinde vlakken worden ook wel wolfseinden genoemd.
[8] Een klezoor is een kwart of een halve steen.
Ga terug