geldrop en de duitse orde

Heemkronijk jaar:1964, jaargang:3, nummer:4,  blz.50 -54

GELDROP en de DUITSE ORDE

door: Anton van Oirschot 

De parochie van Geldrop en Zesgehuchten is 333 jaar achtereen - van 1462 tot 1795 - bediend door priesters van de Duitse Orde of door deze orde aangewezen geestelijken. Geldrop was daar door de enige parochie buiten de eigen bezittingen van de Teutonische ridders, die in Brabant door hen werden bediend.
De Duitse Orde, of Teutonische Ridderorde was de derde, die tijdens de kruistochten in Palestina werd ingesteld. Zij werd opgericht door Duitsers, die net zoals de orde van Sint Jan en de Tempeliers, pelgrims, gewonden en zieken van hun vaderland in Jeruzalem gingen verzorgen en beschermen. Zij openden een hospitaal, dat het "Duitse Huis“ werd genoemd. Er was ook een kapel bij, aan Maria gewijd.
Spoedig werden de ridders dan ook hospitaalbroeders van O.L.Vrouw der Duitsers genoemd. Bij de belegering van Akkaron in 1190 waren vooral vele adellijke Duitsers aanwezig om de kruisridders te helpen. In die stad kreeg de Duitse orde een nog hechtere grondslag. De paus bevestigde de orde toen en na overleg met de keizer sloegen koning Hendrik van Jeruzalem en hertog Frederik van Zwaben veertig Duitse edellieden tot ridders; de patriarch van Jeruzalem gaf hun het ordekleed: een wijde mantel met een zwart kruis op de linkerborst.
Behalve de ridder.broeders had de Duitse Orde ook ridderpriesters(en zelfs nog dienende broeders, die zich als de derde regel vormden en gehuwd mochten zijn.)
Ze kregen ook spoedig huizen, waarin zusters der Orde voor zieken en gewonden zorgden. Vooral de vierde grootmeester, Herman van Salza, heeft de orde in de dertig jaar, dat hij haar bestuurde, tot een toppunt van roem en glorie weten te brengen.
Toen hij gekozen werd telde de Duitse Orde slechts tien ridders; die de wapens konden voeren; bij zijn dood waren dat er meer dan 2000 van de hoogste Duitse adel. Toen de kruistochten mislukten verp1aatste Herman van Salza de orde van Akkaron naar Venetië. Vandaar ging de orde in 1224 op verzoek van de hertog van Massovie, de paus en de keizer, de heidense Pruisen te lijf.
Spoedig veroverden zij, met de orde der Zwaardbroeders, die zich met de Duitse Orde verenigde,. alle Pruisische landen.
Er werden bisdommen opgericht, kerken en kastelen gebouwd. Mariënburg werd toen de hoofdzetel der orde.
In Brabant had de Teutonische Orde ook bezittingen gekregen. Even vóór 1250 vestigden de Duitse Ridders zich in Gemert. In 1270 kregen de ridders daar, evenals de Heer van Gemert, bijzondere rechten van de hertog van Brabant, o.m. de hoge en lage rechtspraak "voor eeuwig“. De ridders werden toen beschreven als de "broeders van het domus Teutonicorum". Het kwam echter al gauw tot "twists ende discoorts" tussen de ridders en de heer van Gemert, die de vreemde indringers wilde verjagen.
In 1366 ging de heerlijkheid Gemert echter met alle rechten geheel over aan de Duitse ridders. Zo werd Gemert in plaats van een Brabants heerlijkheid een rijksheerlijkheid. De commanderije van Gemert stond onder de provinciale commandeur der Duitse Orde, van Alde Biezen. (zie: Centra Toerisme N.Brabant; p.Ed.Loffe1d CSSp: De Heerlyckheyd ende Casteel tot Ghemert, II) In 1462 kreeg deze orde ook et patronaatsrecht van Geldrop met alle rechten, die daaraan ver- bonden waren.
Dit blijkt uit een akte ("openen brief") van hertog Arnold van Gelre uit dat jaar. (afgedrukt door J.v.Oudenhoven: De Meierij, 1670 pag. 39).
Wij Arnoldt vanden geneden Godts hertoghe van Gelre ende van Gulick ende grave van Zutphen doen cont allen Iuden ende bekennen alsoo die patronaetschapcollatie ende gifrechte der personagie ten der parochiekercken van Geldrop van allen tyden ende dat niemandt levende anders we(te) te altijt geclevende ende gehoudende is geweest aen die heerlyckheydt van Geldrop diemen van ons ende onsen voirvaderen hertogen van Gelre ende Greven van Zutphen te leen helt ende ghehalten heeft…... ende noch hout soo dat den Heere van Geldrop die personagie ende Parochie kerck als sy ledich was ende vaceerde als een patroen ende effgiseer ghegheven ende gepresenteert heeft den Eerweerdighen Archdiaken van Kempenlant inder tijt wesende inder kercken van Ludic bequaeme versoonen om die personagien ende Parochiekercken te regeeren welcke versonen alsoo gepresenteert bij noch altijdt geinstitueert ende toegelaten syn vader voorsz Archdiaken ende want wy hertoghe met innicheyt ende devotien gunste ende liefde dragen ende hebben totte Balyen vanden duytschen Ordens des Hospitaals der Alderheilichste Maghet tot Jerusalem als tot eenre religiosen weerdigen stede omme der heylighe

processie wille der selver Orden die aender Kirsten gelooven te beschermen ende ydere boese viande te wederstaen gesindeert ende bestedicht is hebben wy Hertoghe voorsz. hier omme ende omme bede wille des Edelen onsen lieven Neven Heeren Philips van Huerne, heere tot Baucinis, tot Gaesbeke, tot Hondscoete, tot Heese ende Geldrop, erffborchgrave van Wynnochberghe...... dat hij mach verleenen ende geven eewelyck des Ballyen vande bysen voorsz ende Convent tot Maestricht als eyn religiose stede der Orden voorsz. onsen gemeynden Landt Comnandeur Priesteren, Ridder, Broeder ende andere Broeders ende Religiosen der Balleyen vanden bysen voorsz ende Convent tot Maestricht ende horen nacomelinghen in den naeme der selven Ballyen die patronaetschap, collatie ende erffgiffrechte des personagien ende Parochie kercken van Geldrop voorsz. met alle haere eeren vruchten".

Getuigen waren: heren Willem van Vledorp, ridder, erffvocht tot Ruremonde; Ichan van Rossem ende Willem van Holthuysen met meer goeden mannen.
De parochie Geldrop is echter ouder. In zijn pastoorslijst vermeldt Schutjes (III - 676) als eerste een pastoor Henricus in het jaar l4??; deze herder wordt echter reeds door Van Oudenhoven in 1377 vermeldt (blz. 25).
Uit de akte van de hertog van Gelre blijkt eveneens, dat de Geldropse parochie veel ouder is. Immers in 1462 schrijft de hertog, dat die Kerk "van allen tijden" - en geen levende kon het tegenovergestelde beweren. - door de heer van Geldrop van een pastoor werd voorzien. Maar voortaan zouden dat dus priesters van de Duitse Orde moeten zijn.
In 15110 werd Albrecht, markgraaf van Brandenburg, kanunik van Keulen en neef van de Poolse koning Sigismund, grootmeester van deze Duitse Orde. Hij werd Luthers, trad in het huwelijk met een Deense prinses, verjoeg de ridders die zijn voorbeeld niet wilden volgen en leverde het land van de Orde min of meer uit aan Polen. De aan de Duitse Orde trouw gebleven ridders trokken naar Frankenland, waar bij Marienthal nog bezaten, kozen een nieuwe grootmeester, lieten zich opnieuw door de keizer erkennen.
(vgl. Volksalmanak Ned.Kath. 1861: De Teutonische Bidders XXXII)
Intussen was in Brabant weinig van dit verraad te merken. De priesters van de Duitse Orde bleven, voor zover bekend, Geldrop tot aan de Franse revolutie bedienen, net zolang tot zij in Gemert konden blijven.
In 1648 wilden de Staten Generaal echter ook rechten laten gelden op de bezittingen van de Duitse Orde. Er volgde een langdurig proces, maar de Staten moesten in 1662 tenslotte de souvereiniteit van de Duitse Orde bevestigen. Dit zal ook voor de belangrijke tienden, die de ridders in Geldrop bezaten, van betekenis zijn geweest. De Staten Generaal van de Republiek der Verenigde Provincien verklaarden toen in een resolutie van 8 juni, dat zij geen gezag hadden over de Commanderije, daar deze door de Duitse Orde onder opperheerschappij stond van het Duitsche Rijk. Hierdoor waren de tienden in Geldrop van de Kerk ook bezit van een buitenlandse mogendheid. Later, in 1670, blijkt de ene helft van de tienden in de gehuchten en Geldrop van de heer, en de andere helft voor de persoon (pastoor) te zijn. (Van Oudenhoven)
Dit is zo ook gebleven tot aan de Franse revolutie (1795); de tienden van Geldrop stonden in de 18e eeuw achtereenvolgens op naam van Hendrik baron van Wassenaar, landcommandeur van de ballye Aldenbisen (1708); Damian Hugo, grave van Schöborn, landcommandeur (1715); C.baron van Belderbusch, landcommandeur (1768); B. baron de Reischalk, landcommandeur (1787). (Sloet: Leenen buiten Geldeland, 1912).
Toen de Fransen hier binnenvielen werden de ridders uit hun commanderijen verjaagd; hun kastelen en goederen werden ingepalmd. Napoleon verklaarde in 1809 de illustere orde voor opgeheven, maar in 0ostenrijk bleef zij echter voortbestaan.
In Geldrop huisden de pastoors aanvankelijk op de Burcht, voordat de priesters van de Duitse orde de parochie gingen bedienen.
Er kwam toen een aparte "Pastorye Huysinghe" aan den kleynen heuvel" (deze stond ongeveer op de plaats waar nu het klooster van de zusters staat; dit complex - gasthuis, klooster, kapel en school kwam daarvoor in 1874 in de plaats).
Het is overigens wel merkwaardig, dat de pastorie der Duitse ridders - eveneens een huis met graoht - immers buitenlands goed, in 1648 verbeurd werd verklaard. De pastorie werd toen de woning van de predikant; De gemeente Geldrop kocht het huis toen en verkocht dit in 1809 aan de katholieke parochie. Het huis werd opnieuw pastorie, totdat de pastoor dit gebouw in 1855 ter beschikking van de zusters van Schijndel stelde.

Ga terug