De ogendominee van Heeze en de naamsbekendheid van het dorp

Heemkronijk jaar:2017, jaargang:56, nummer:3/4, pag:17 -20

De ogendominee van Heeze en de naamsbekendheid van het dorp

door: Jo Schiffelers

Hoewel Heeze pas in de tweede helft van de negentiende eeuw aan doorgaande wegen en verbindingen kwam te liggen, had het dorp eerder al een grote naamsbekendheid. De Heezenaren stonden niet bekend als een handelsvolk, hoewel er wel enkele teuten en handelaren gevestigd waren. De naamsbekendheid was ook niet te danken aan de grote aantallen soldaten die hier tijdens de Belgische Opstand (1830–1839) gelegerd waren en door het dorp trokken. En toch begon juist in die periode de naamsbekendheid van Heeze en dat was te danken aan de ‘ogendominee’ van Heeze.

Johannes Leonard Arnold Kremer werd op 11 augustus 1798 geboren in het Limburgse Urmond als zoon van Arnold Kremer en Johanna Christina Maria Geertruida Thielen. Zijn vader was predikant in onder andere Moergestel, Someren en Veldhoven. Op 13 maart 1825 bevestigde zijn vader Kremer in het ambt van predikant in de kapel aan de Kapelstraat. Er was toen ruim twee jaar geen predikant in Heeze geweest na het vertrek van dominee Jean D. Cocheret de la Moniere naar Nuenen. Dominee Kremer trouwde met de burgemeestersdochter Aaltje Pliester uit Terborg (1796–1867). Uit dit huwelijk werden in Heeze acht kinderen geboren, van wie drie levenloos.

Tijdens zijn studie aan de universiteit van Utrecht heeft Kremer ook oogheelkunde gestudeerd. In het verslag van het Nederlandsch Oogheelkundig Gezelschap van 7 juni 1903 wordt uitvoerig stilgestaan bij dominee Kremer als ogendokter. Wanneer Kremer de vrije keuze had gehad, was hij vermoedelijk arts geworden en geen predikant. Kremer had een bijzondere voorliefde voor de natuuren geneeskundige wetenschappen. Wellicht minder bekend is het feit dat er in het begin van de negentiende eeuw boeken beschikbaar waren voor pastoors en predikanten om iets aan gezondheidszorg te doen bij het ontbreken van geneesheren in de kleine plattelandsgemeenten. Ook na zijn studie in Utrecht las de dominee regelmatig Nederlandse, Duitse en Franse medische tijdschriften en bleef zich zo bijscholen.

Vermoedelijk heeft de dominee al vanaf het begin binnen zijn kerkgemeenschap mensen geholpen. In 1834 deed zich echter een voorval voor dat zou zorgen voor zijn naamsbekendheid in binnen- en buitenland. Toen de Hervormde Gemeente in 1834 besloot om de kapel in de Kapelstraat te laten verbouwen/restaureren werd bij deze werkzaamheden een C. Jansen, metselaar in Heeze, betrokken. De man had een oogziekte en was al bij een aantal oogartsen in behandeling geweest. De ziekte verergerde echter waardoor hij vrijwel op het gevoel moest werken. Het gezin van Jansen leefde in armoede. Kremer was hier aanvankelijk niet van op de hoogte. Hij drong er vervolgens bij Jansen op aan om zich door hem te laten behandelen. Binnen veertien dagen was deze blijkbaar helemaal hersteld en kon weer volledig als metselaar aan de slag. Het dorp, dat de situatie van Jansen natuurlijk kende, was volkomen overdonderd. Deze eerste genezing van de dominee ging in een snel tempo van mond tot mond en steeds meer mensen van heinde en verre deden een beroep op de dominee. Soms verbleven bijna driehonderd mensen in het dorp om zich te laten behandelen. Toen de 'Commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzigt in Noord-Brabant' Kremer in 1836 verbood om door te gaan met zijn behandelingen ontstond er een golf van protest richting de Gouverneur van Noord-Brabant en zelfs de Koning. Er werd een onderzoek ingesteld op last van de Tweede Kamer. Kremer kreeg vervolgens mondeling en schriftelijk toestemming om zijn praktijk voort te zetten. In het verslag van 1903 wordt zelfs aangehaald, dat Kremer contacten had met Koning Willem II. Deze wordt in het verslag als patiënt genoemd, maar vermoedelijk ging het daarbij toch om de behandeling van een natuurlijke dochter van de koning, die bij Kremer in huis verbleef. De hele commotie zorgde natuurlijk niet alleen voor de naamsbekendheid van Kremer, maar zeker ook voor die van Heeze.

Ook de journalist Eilert Meeter schreef in 1842 over Kremer: “Onderscheidene ooglijders, vervolgens uit ander dorpen en provinciën aangesneld, waaronder zich vele bevonden, die reeds lange jaren volslagen blind geweest en opgegeven waren geworden door de beroemdste oculisten, werden met zulk een gewenst gevolg behandeld, dat er, schier dagelijks, nieuwe lijders aankwamen”. Kremer kreeg voor zijn werk al in 1846 een koninklijke onderscheiding. Was dit een gevolg van zijn contacten met de Koning?

Helaas is er geen administratie bekend van mensen die allemaal bij dominee Kremer in behandeling zijn geweest. Onder de patiënten van Kremer waren echter enkele mensen die er zeker toe zullen hebben bijgedragen, dat Heeze bezocht ging worden door een groot aantal kunstschilders.

Tot hen kunnen we Christian Ludwig Wucke rekenen, die is geboren in het Duitse Salzungen op 28 januari 1807 en overleden op 1 mei 1873. Hij verloor op jonge leeftijd zijn vader, die apotheker en arts was. Hij volgde het gymnasium en studeerde daarna van 1826 tot 1829 aan de universiteit van Jena rechten. Hij voelde er echter niets voor om jurist te worden. In die tijd kwam ook zijn passie en talent voor het tekenen en het maken van aquarellen bovendrijven en legde hij veel stadsgezichten van Salzungen vast.

Aquarellen van Christian Ludwig Wucke. (Bron: Archief kasteel Heeze)

Omdat zijn oom weigerde om geld beschikbaar te stellen voor het volgen van een opleiding aan de kunstacademie koos hij er voor om in dienst te treden van het Nederlandse leger, toen hij toevallig in aanraking kwam met een werver. Hij kwam bij de eenheid van Hertog Bernard von Weimar en vocht tegen de Belgen tijdens de Belgische Opstand, waarbij hij het tot korporaal schopte. Wanneer daar maar tijd voor was werkte hij aan tekeningen en aquarellen. Door een infectie aan zijn ogen begon hij slechtziend c.q. blind te worden. Hij moet tijdens zijn militaire tijd of daarna in elk geval in Heeze zijn geweest, wellicht als patiënt van dominee Kremer. De hier afgebeelde aquarellen bevinden zich in het archief van kasteel Heeze. Zij geven ons meteen een goed beeld van de situatie bij het kasteel tussen 1830 en 1836.

Terug in Duitsland begon hij met het verzamelen van volkssagen en legenden en legde die vast. In 1864 verscheen zijn eerste verzamelde werk. In 1873 kreeg hij voor zijn meer dan achthonderd sagen de in Duitsland hoogaangeschreven Schillerpreis met een fors bedrag. Tot op de dag van vandaag wordt hij in zijn geboorteplaats geëerd. In zijn geboortehuis is nog steeds een herinnering aanwezig. Ook werd een straat en een school naar hem vernoemd.[1]

Voor Nederland was de familie Knip meer van belang en dan met name Henriëtte Knip (1821-1909). Deze familie bracht drie generaties kunstschilders voort.

Henriëtte signeerde later, na haar huwelijk, als “Henriette Ronner”. In de begintijd gebruikte ze haar meisjesnaam en ook afkortingen als “HK” zijn bekend. Haar werkzame periode lag tussen 1836 en 1909. In 1837 verbleef zij met haar familie in Heeze voor de behandeling van vader Josephus Augustus Knip (1777-1847) bij dominee Kremer. Haar vader was ook haar leermeester. Zijn vader was weer een stilleven- en behangselschilder. Knip ontwikkelde zich als landschapsschilder en werkte veel in Italië en Frankrijk. In 1827 moest hij definitief terugkeren naar Nederland vanwege ernstige problemen met zijn ogen. Uiteindelijk werd hij blind.

Henriëtte Ronner-Knip (1821-1909). (Bron: Wikipedia)

Henriëtte, die trouwde met Feico Ronner, kwam dus uit een echte kunstenaarsfamilie en verkocht haar eerste kunstwerk al op 15-jarige leeftijd. In de database van de RKD (Rijksinstituut voor Kunstgeschiedenis) wordt aangegeven dat zij in 1837 in Heeze gewerkt heeft. In 1857 heeft een familielid Heeze nogmaals bezocht en werken gemaakt die gesigneerd zijn met “Henri Knip”. Hij schilderde toen onder andere de oude pastorie aan de Jan Deckersstraat en het kasteel. Henri Knip (1819 tot na 1897) is geboren in Den Bosch. Hij werkte in België, Italië en Zwitserland. Henriëtte specialiseerde zich op een gegeven moment in romantische dierschilderingen en met name katten brachten haar bekendheid.

In Heeze heeft zij in 1837 verschillende werken gemaakt, zoals het ‘park van kasteel Heeze 1837’ (in 2015 nog geveild), ‘ruïne van de kerk te Heeze 1837’ (universiteitsbibliotheek Leiden) en ‘boerderij Heeze 1837’. Andere werken van haar zijn in bezit van kasteel Heeze. Vanaf circa 1850 woonde zij in Brussel en omgeving. Dat is ook het moment waarop zij overging tot verandering van haar onderwerpen. Haar werk is wereldberoemd geworden. Via deze kunstenaarsfamilie Knip moet Heeze zeker onder de aandacht van andere schilders zijn gekomen. Het is niet uit te sluiten, dat de contacten van Henriëtte met Anton Mauve en diens contacten met bijvoorbeeld Gabriël en anderen een basis hebben gelegd voor de aandacht voor Heeze door veel schilders vanuit België en daarna Nederland.

Ondanks het feit, dat zijn patiënten mensen met een oogziekte waren, zorgde dominee Kremer voor een geweldig aantal overnachtingen in de logementen in Heeze. De mensen die bij dominee Kremer in behandeling waren, verbleven hier normaal gesproken langere tijd. Heeze had op dat moment al een aantal logementen. Op de eerste plaats was dat De Pelikaan van Jan van Dijk. Het logement lag op de hoek van de huidige Sint Nicasiusstraat en de Kapelstraat. Het logement werd later overgenomen door de familie Barendsma en het hotel kreeg toen ook de naam van de exploitant. Daarna werd het Hostellerie du Chateau en thans wordt het hotel nog steeds geëxploiteerd onder de naam Hostellerie Vangaelen. Aan de andere kant van de hervormde kapel lag De Jager van Jan Giller, die ‘Jan de Jager’ als bijnaam had. Dit logement bestaat niet meer. Het toenmalige pand is nu gesplitst in twee woningen. Ook de toenmalige burgemeester A.J. Deelen was naast burgemeester en aannemer herbergier en vermoedelijk ook logementhouder. Deelen woonde in het huidige pand Kapelstraat 120. Naast Deelen lag oorspronkelijk op het huidige huisnummer 118 nog een logement. Omstreeks 1843 bood de toenmalige eigenaar Frans van den Berg ook onderdak aan Kremer's patiënten. Dit had tot gevolg dat de locatie zich door ontwikkelde tot een hotel. In 1903 kwam bij dit hotel ook nog de remise van de paardentram te liggen. Het hotel ging in 1953 over in de handen van de familie Baijens, waarna het met name bekend werd als restaurant. Na een veiling in 1982 kwam in feite een einde aan de roemrijke geschiedenis van dit pand. In 1988 werd het gesloopt om plaats te maken voor een supermarkt.

Boerderij in Heeze, 1837. (Bron: Fotoarchief Heemkundekring, met dank aan Jurgen Vermulst) 

Deze logementen waren echter lang niet voldoende om alle patiënten onderdak te bieden. Veel mensen gingen daarom in pension bij cafés en de inwoners van Heeze. Zelfs de plaatselijke gevangenis achter de hervormde kerk werd gebruikt. Dit groot aantal logementsmogelijkheden was ook van belang voor het zich kunnen ontwikkelen van Heeze als schildersdorp. Op de functie en het belang van de diverse logementen wordt nog teruggekomen. Duidelijk is, dat juist dominee Kremer heeft bijgedragen aan de naamsbekendheid van Heeze. De kunstminnende patiënten zullen het pittoreske Heeze onder de aandacht hebben gebracht van onder andere kunstschilders.

Dominee Kremer overleed in Heeze op 17 juni 1867 en daarmee kwam voor Heeze ook een einde aan een bijzondere periode. Omstreeks die jaren brak echter de tijd aan, dat Heeze langzaam maar zeker steeds meer bezocht werd door schilders, die op hun beurt weer een logement nodig hadden. In Heeze troffen zij toen nog de nodige plekken waar zij het nog niet aangetaste platteland op doek of papier konden vastleggen.

[1] Duitse Wikipedia met biografie, archief kasteel Heeze met dank aan C.S. Smit.

Ga terug