Het Egtreglement uit 1656

Heemkronijk jaar:2017, jaargang:56, nummer:1, pag:11-14

Het Egtreglement uit 1656

door: Guus Braun

In het archief van kasteel Heeze bevindt zich een boekje met daarin een reglement, dat in 1656 door de Staten-Generaal van de Republiek der Verenigde Nederlanden is opgesteld voor het sluiten van een huwelijk:[1]

Egtreglement, over de Steeden en ten platten Lande, in de Heerlijkheeden en Dorpen, staande onder de Generaliteit. Aldus gedaan en gearresteert ter Vergaderinge van de hooggemelde Staaten Generaal in ‘s Gravenhage op den 18 Martii 1656.

De Verenigde Nederlanden zijn in 1648 (Vrede van Munster) een zelfstandige Republiek geworden. De uitoefening van het katholieke geloof werd verboden en het was daarom voor de overwegend katholieke bevolking in onze streek niet meer mogelijk om hun huwelijk door een priester te laten inzegenen. Dus was het hoog tijd om een nieuw reglement op te stellen! In dit artikel komen een aantal van de gestelde regels aan de orde. De teksten tussen quotes zijn letterlijk uit het reglement overgenomen.

Ondertrouw

‘Alle Persoonen’ die zich ‘ten houwelijk willen begeeven moeten dat melden bij de Magistraaten, Commissarissen van de Huuwelijksche saaken of Kerkenraaden[2] en aldaar versoeken dat hen drie Huuwelijksche proclamatien gegunt sullen werden,’ zo lezen we in het Reglement.

‘Geen van de Roomsche Geestelijkheid, of van eenige secte,’ mocht een aanstaand bruidspaar in ondertrouw nemen of hun huwelijk sluiten. Deden ze dit toch, dan moesten ze voor straf hun huis verlaten.

Gingen ze voor een tweede keer in de fout, dan werden ze voor altijd uit het land verbannen ‘sonder daar immermeer weeder te mogen inkoomen, en soodanige ondertrouw sal daarenboven nul en van geender waarde zyn.’

De inschrijving voor het voorgenomen huwelijk diende te geschieden ‘in publicque Plaatsen voor de Geregten, of voor de Commissarissen van het Huwelijk, op de Stadhuisen, of ter plaatse daar men voortaan het Geregte houden sal.[...]. Zij sullen gehouden zijn te betaalen twee guldens tien stuivers[...].’ Diegenen, die in de kerk wilden trouwen dienden zich in te schrijven ‘voor de Predikanten of Kerkenraaden in de Consistorie, of Kerke daar men gewoon is Kerkenraad te houden[...]. Zij sullen ook de Diaconie Armen gedenken, en sal daartoe een busse in alle Kerken zijn[...]’

Inschrijving was alleen mogelijk op zaterdag tussen zonsopgang en zonsondergang, maar in ‘Plaatsen daar Avondpredicatien in gebruik zijn sal die ook moogen gedaan worden na de Avondpredicatie.’ Tijdens de inschrijving was het belangrijk om ‘sorgvuldiglyk agt’ te ‘geeven dat alles sonder ligtvaardigheid, sonder dronkenschap, nugteren, eerbiediglijk en in des Heeren vreese toega.’ Ook mocht er voor of tijdens de inschrijving geen sterke drank geschonken en gedronken worden.

Het was niet toegestaan om het bruidspaar onderweg naar de inschrijving voor de ondertrouw of het huwelijk, of naderhand op weg terug naar huis, te hinderen, bijvoorbeeld door hen na te roepen, door ‘Roers’[3] af te schieten, te ‘schutten of te schatten’[4] en het ‘afvorderen [...] van Rybieren, of Buxumbieren, of Quanselbieren[5], of wat naam soodanige quade gewoonten moogen hebben.’ Voor overtreding van deze regel werden boetes van twaalf tot honderd gulden in het vooruitzicht gesteld.

Tijdens de inschrijving moesten ondermeer de volgende zaken onderzocht worden: ‘Naamen, Toenaamen, Qualiteiten, Woonplaatse, [...] ouderdom, of se vrije personen zijn, vrij van anderen, of se minder of meerderjarig zijn, [...] of de Ouders en Voogden het huwelijk toestaan, of en hoe na sy malkander bestaan in Bloede of Swaagerschap of se sonder bedwang, simulatie en bedrog met malkanderen in den egten staat willen versaamelen en of se niet te vooren getrouwt zyn geweest [...].’ 

Minderjarigen dienden toestemming te hebben van hun ouders of voogden. Een man die jonger was dan vijfentwintig jaar, werd als minderjarig beschouwd. Voor een vrouw gold een grens van twintig jaar.

Wanneer alles in orde werd bevonden ‘dan sullen de Naamen, Toenaamen en Qualiteiten van Bruidegom en Bruit die se hebben, en de Woon- of Residentsieplaatse aangetekent worden in een Huwelyksboek, daar toe by de Magistraaten in de Kerken te houden.’

Daarna vonden op drie achtereenvolgende zondagen de ‘Proclamatien van de Ondertrouwden’ plaats. In de kerken gebeurde dit door de predikant. Op het stadhuis of bij het gerecht door de secretaris, of bij diens afwezigheid door de vorster[6]. Aan de toehoorders werd gevraagd: ‘wanneer iemand eenige letselen of hindernissen, het zy van Bloede, Swaagerschap of voorgaande beloften, waar door het Huuwelyk geene voortgang en soude behooren te hebben, wil voorwenden, die sal het selve in tyds hebben bekend te maaken daar het behoort.’

Vervolgens staan er nog een aantal regels in het reglement, die bij de ondertrouw gevolgd moesten worden en de straffen bij overtreding van deze regels. Zo diende de inzegening van het huwelijk plaats te vinden binnen een maand na de derde proclamatie. Gebeurde dit niet, dan werden er boetes opgelegd. Indien het huwelijk daarna nog niet was voltrokken, dan zouden de partners gerechtelijk worden gedwongen. Wanneer ook dat geen effect had, ‘dan sullen sy  voor de tyd van tien jaaren uit den Lande [...] gebannen, of anders swaarder aan den lyve gestraft [...] worden.’

Het huwelijk

Na de bepalingen ten aanzien van de ondertrouw volgen die betreffende het huwelijk. Over de huwelijksplechtigheid lezen we dat deze ‘zal bij de Geregten op Sondag geschieden, na de voormiddags Predikatien, en in de kerken [...] des Sondags na de middag of Avondpredikatien.’ Indien er door de week ook werd gepreekt, dan mocht op die dag ook getrouwd worden, behalve op de ‘Feest-, Bid- en Dankdagen’.

Ook het ‘Formulier van trouwen bij de Geregten en in de Kerken’ is in het reglement vastgelegd:

De secretaris of de predikant ‘spreekt tot den Bruidegom’:

‘Gt N.N. bekent hier voor de Heeren en alle de omstanders, dat gij genoomen hebt en neemt tot uwe wettige Huisvrouwe N.N. hier teegenwoordig, dewelke gij belooft nimmermeer te verlaaten, maar dat gij haar sult de daagen uwes en haares leevens aanhangen, lief hebben, en trouwelijk versorgen en onderhouden, met haar in alle reedelijkheid, vroomigheid en eerbaarheid leeven en huishouden, en haar in alle dingen trouwe en geloof houden, gelijk als een eerlijk Man betaamt, en sijne Huisvrouwe schuldig is te doen. Belooft gij dit N.N.?’

‘Den Bruidegom antwoord ja’.

Voor de bruid volgt een gelijksoortige formulering, alleen waar bij de bruidegom staat: ‘[…] aanhangen, lief hebben, en trouwelijk versorgen en onderhouden, met haar in alle reedelijkheid […]’ lezen we bij de bruid: ‘[…] aanhangen, gehoorsaamen, dienen en helpen, in alle regtelijke en reedelijke dingen, met hem in alle reedelijkheid […]’

‘De Bruid antwoord ja.’

De secretaris of de predikant sprak vervolgens: ‘Geeft elkander de regter hand.’

Overige regels

De ‘Geregten en Kerkenraaden’ kregen de opdracht om er voor te zorgen dat alles ‘in den Egten Staat ordentelyk en eerbiedelyk toega.’ Daarom volgen er nog een groot aantal bepalingen met voorschriften hoe iedereen zich ‘in het ondertrouwen en trouwen sal hebben te draagen.’ Enkele van deze regels volgen hierna.

Zo was het ‘Melaatsche’ niet toegestaan met ‘gesonde persoonen’ te trouwen. Ook mochten ‘Christenen onder Ons Gebied gehoorende’, niet met ‘Jooden, Mahumetaanen[7] nog Heidenen’ trouwen.

‘Weduwen onder de vijftig jaaren’ mochten negen maanden na de dood van hun man niet hertrouwen. Voor weduwen boven de vijftig gold een wachttijd van zes maanden en voor weduwnaars een van drie maanden. Dit om ‘de eerbaarheid plaatse te geeven’.

‘Alle’ minderjarige ‘Persoonen [...] dewelke sonder voorgaande wettelyke trouwe met malkanderen vleeschelyk converseeren, sullen als Hoereerders, en die daarenboven in huishoudinge en t’saamenwoninge sig by malkanderen als egt Luiden voegen, sullen als Concubinarii gestraft, en van malkanderen gestelt worden [...].’

‘Wanneer een gehuwde of ongehuwde man overspel pleegt met een gehuwde vrouw, sullen beide die Man en die Vrouwe met eeuwig banissement en confiscatie van een gedeelte van haare Goederen [...] gestraft worden.’

Een gehuwde man, die overspel pleegde met een ongehuwde vrouw, mocht nooit meer een openbare functie vervullen en kreeg een boete van honderd gulden. De ongehuwde vrouw zou, bij een eerste overtreding, ‘te Water en Brood geset worden voor den tyd van een maand.’

Ten slotte bevat het reglement ook een aantal regels om losbandig leven te voorkomen. Zo worden ‘de Officiers en Magistraaten in de Steeden en dorpen gelast om alle Bordeelen, Hoerhuisen, Mot- en Ravothuisen te weeren, te verstooren en uit te roeyen, ook geene van dien immermeer te tolereeren.’ ‘De Hoeren en Hoerejagers sal men vangen [...] en te Waater en te Brood setten. Bij een volgende overtreding bannen, geeselen, of swaarder straffen,’ dit naar het oordeel van de rechter.

Tot slot

In 1648 werd de uitoefening van het katholieke geloof verboden. Dit blijkt ook uit een aantal regels uit het hier besproken Egtreglement. De kerken werden overgedragen aan de protestanten. Toch hield de overheid in onze omgeving na een aantal jaren minder strikt de hand aan het verbod op de katholieke eredienst. Het bouwen van schuurkerken was vanaf circa 1673 oogluikend toegestaan.

Jean Coenen noemt in zijn boek over Heeze een melding van de toenmalige pastoor Van de Voort, dat er in de periode 1693 tot 1695 enkele huwelijken in Heeze waren voltrokken[8]

Tot aan het eind van de achttiende eeuw bleef het Egtreglement uit 1656 van kracht. Toen in 1795 de Bataafse Republiek werd uitgeroepen, paste men de regels rond de huwelijkssluiting aan aan de nieuwe beginselen van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. Een huwelijk in de katholieke kerk was weer mogelijk en ook gemengde huwelijken waren vanaf toen weer toegestaan.

[1] Archief kasteel Heeze, inv.nr. D74-15.

[2] Na 1656 was dit de kerkenraad van de Nederduits Gereformeerde Kerk.
[3] Vuurwapen uit de zestiende en zeventiende eeuw.
[4] Oud gebruik waarbij bruid en bruidegom ritueel werden tegengehouden (schutten) en de ‘waarde’ van de bruid werd vastgesteld (schatten). Die waarde diende in de vorm van geld of drank betaald te worden.
[5] Bier, dat ter gelegenheid van ondertrouw of huwelijk door de bruidegom geschonken werd aan de jonge mannen uit de buurt. 
[6] Een functionaris die in het feodale tijdperk in het dorpsbestuur onder meer de functie had van deurwaarder. De term was vooral in zwang in het Hertogdom Brabant.
[7] Mohamedaan (negentiende-eeuwse spelling): een door het Westen aan moslims gegeven benaming.
[8] J. Coenen, Heeze. Geschiedenis van een schilderachtig dorp (Maasbracht 1998) 200.
Ga terug