Archeologisch overzicht van Geldrop (6)

Heemkronijk jaar:2016, jaargang:55, nummer:4, pag:74 -79

Archeologisch overzicht van Geldrop (6)

door: Jan Broertjes

Volle Middeleeuwen (1000-1300)

In Geldrop zijn uit de tiende eeuw geen vondsten gedaan. Deze eeuw lijkt een duistere eeuw in de Brabantse historie. In de elfde eeuw kwam de bewoning weer op gang en verschenen verspreid enkele boerderijen.

In de tweede helft van de jaren zestig van de vorige eeuw werden bij zandwinning in Genoenhuis en bij de visvijvers diverse aanwijzingen gevonden van deze bewoning. Deze bestonden vooral uit waterputten van uitgeholde boomstammen (afb. 1).

Afb. 1 Middeleeuwse waterput.

Er werden scherven gevonden van zogenaamd Pingsdorf aardewerk met als kenmerk roodbruine beschildering (afb. 2).

Afb. 2 Voorbeeld van Pingsdorf aardewerk.

Er werd tevens een spinschijfje en een soort kinderrammelaar aangetroffen (afb.3).

Afb. 3 Voorbeeld van een rammelaar uit Someren.

Ook uit de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen zijn hier vondsten gedaan, zoals al in de vorige afleveringen is vermeld.

In het centrum bij de bouw van Rabobank vond men eveneens potscherven van zogenaamd Pingsdorf aardewerk, die zoals eerder vermeld beschilderd waren met roodbruine verf. Bij Berkenheuvel werden fragmenten van één of meer potten van blauwgrijs Elmpter aardewerk aangetroffen, die dateren uit de twaalfde eeuw of het begin van de dertiende eeuw. Daar is dus wellicht ook bewoning geweest, hetgeen wordt gesteund door zogenaamde spitsporen in de bouwputten van Berkenheuvel (afb. 4).

Afb. 4 Spitsporen of ontginningssporen. 

Het meeste is bekend uit Genoenhuis, waar in de tachtiger jaren van de vorige eeuw een archeologisch onderzoek begon vanwege de bouw van een nieuwe wijk. Op de rand van het (voormalig) Hagelven werden grondsporen van twee gebouwen uit de elfde en twaalfde eeuw gevonden met daarbij een aantal greppelsporen(afb. 5). Deze greppels hadden waarschijnlijk een afwateringsfunctie van het natte randgedeelte van het Hagelven, met een zogenaamde ‘mooskot’ (drainageput) waarin het water zich kon verzamelen.

Afb. 5 Greppels bij een woonhuis. 

Het grootste gebouw is twintig bij negen meter met paalsporen van de middenstaanders om het dak te dragen (afb. 6). Aan de buitenkant bevonden zich wellicht kleine ondiepe paalsporen, die echter door bodembewerking niet zijn aangetroffen. Deze palen dienden voor de buitenwand, die misschien bestond uit met leem aangesmeerd vlechtwerk. Dit gebouw was waarschijnlijk een woonstalhuis en wijkt af van andere gebouwsporen uit die tijd elders in Brabant. Het gebouw is wellicht afgebroken want op die plek heeft men daarna een ander gebouw gezet. Dat zal wellicht een schuur zijn geweest, want voor bewoning was het te klein (afb. 6). De afmeting van het gebouw was veertien bij acht meter. In het midden werd een groot paalgat gevonden. De paal diende mogelijk als drager van een dakconstructie. Men zou denken dat er meer palen in het midden gestaan moeten hebben, maar daar is niets van terug gevonden. Deze schuur wijkt af van het Kempentype.

Afb. 6 Plattegrond van woonhuis en schuur. 

Bij het Emopad zijn sporen gevonden van gebouwen uit de twaalfde eeuw. Het gaat om een typische woonstalboerderij met een afmeting van twintig bij elf meter (afb. 7 en 8). Aan de buitenkant hebben wellicht ook paaltjes gestaan die met het vlechtwerk ertussen de wand vormden. Hiervan is ook hier vrijwel niets teruggevonden.

Resten van een vuurhaard in het oostelijk deel van het gebouw geven aan dat zich hier waarschijnlijk het woongedeelte bevond. Vermoedelijk had het woonhuis vier ingangen, één aan elke zijkant en één aan beide kopse kanten. De aardewerkscherven, van vooral het zogenaamde Elmpter aardewerk, wijzen op een datering in de twaalfde of begin dertiende eeuw.

Bijzonder was een kuil aan de korte oostkant van het gebouw voor de ingang. Gezien de situatie ten opzichte van de andere paalgaten moet dit gat gemaakt zijn tijdens de bouw. In de kuil zijn een klein bronzen ringetje en twee wetstenen gevonden. Dit zou kunnen wijzen op een bouwoffer.

Afb. 7 Plattegrond van de woonboerderij. 

Afb. 8 Huisplattegrond in het veld. 

Tegen dit gebouw werd een bijgebouw aangetroffen. Gaat het hier om een gebouwtje dat hoorde bij het hoofdgebouw, of stond het daar al voordat het hoofdgebouw werd gebouwd? Vooralsnog is dit onduidelijk.

Iets zuidelijker dan de hiervoor genoemde huisplattegrond heeft een bijgebouw gestaan waarvan slechts een klein deel kon worden vrijgelegd. De richting van dit gebouw was zuidwest-noordoost in tegenstelling tot de genoemde boerderijen die vrijwel west-oost stonden.

Afb. 9 Reconstructie van de woonboerderij. 

Bij de boerderijen werden twee waterputten aangetroffen, althans de resten van dieper gelegen delen van een boomstam onder het grondwateroppervlak. De één had een doorsnee van 1.30 meter en de andere 1.80 meter (afb. 13).

De boomstammen werden eerst gekliefd en uitgehold en voorzien van houten pennen. In de grond werden stamdelen met wilgentenen om de pinnen aan elkaar verbonden. Door de druk van het zand sloten de delen goed aan elkaar. De grootste put staat nu in de hal van de heemkamer van de heemkundekring.

Afb. 13 Waterput. 

Bij de huizen zijn enkele greppels waargenomen die wellicht gediend hebben voor de afwatering rond de huizen gezien de ligging bij natte laagtes in het landschap.

Ook aan de zuidkant van de begraafplaats Het Zand en bij ‘t Zand ten oosten van het Emopad bij de onderdoorgang van de spoorlijn zijn totaal meer dan twintig huisplattegronden en sporen van andere gebouwtjes gevonden (afb. 11). Er werden een aantal restanten van waterputten in de vorm van boomstammen en tonnen gevonden.

Afb. 10 De plattegronden in beeld. 

Afb. 11 In zwart de opgegraven huisplattegronden uit de Volle Middeleeuwen (C is begraafplaats Het Zand).

Deze waterputten zijn bij uitstek de plaatsen waar gemakkelijk deels vergane resten worden gevonden, zoals een schoen, een houten bord, restant van een soort blokschaaf en andere onduidelijke houtresten. In een put werd een maalsteen uit de elfde eeuw geborgen en hier en daar nog enkele brokstukken van een maalsteen (afb. 14). Ook zijn er slijpsteentjes en spinsteentjes gevonden. In een andere put vond men een fragment van een houten bord en ook is er een schoen aangetroffen (afb. 12). 

Afb. 12 Fragmenten van houten bord en schoen. 

Afb. 14 Maalsteen met losse fragmenten.

Op zo’n twintig meter afstand werden sporen van een tweede boerderij vrijgelegd (afb. 10). Deze komt overeen met de eerste boerderij. De twee ingezette palen aan de kopse zijde werden in één gat dicht bij elkaar geplaatst. Sporen van een vuurhaard waren te vinden in het westelijk deel, hetgeen inhoudt dat hier het woongedeelte moet zijn geweest. Na het verlaten van het gebouw heeft men de palen er uitgetrokken (voor nieuwbouw?) en de gaten opgevuld met het leem dat voor de wanden was gebruikt.

Aardewerkscherven kwamen in verschillende soorten voor zoals Pingsdorf, Paffrath, Andenne, Zuid–Limburgs, Elmpter en sporadisch Kempisch aardewerk. De namen verraden import uit Duitsland en België. In een put werd een maalsteen met fragmenten aangetroffen, die dateert uit de elfde eeuw. Deze steen bestaat uit natuursteen dat afkomstig was uit de Eifel in Duitsland.

Bij de aanleg van de bouwput van een school werd een groot spoor aangetroffen. Bij het uitgraven werden vijf boomstam-putten gevonden. (afb. 15). Het is vrij zeldzaam dat er zoveel putten in een kuil voorkomen. Er zijn er bij die min of meer in elkaar zijn gedrukt, waarschijnlijk door druk van de grondlagen. Dat er vijf bij elkaar voorkomen laat zich wel verklaren, omdat op deze plek goed grondwater aanwezig was met een grote kweldruk. Vandaar dat deze plek bij herhaling werd gekozen om weer een nieuwe put te plaatsen.

Afb. 15 Vijf waterputten bij elkaar.

In het westelijk deel van de begraafplaats werd het op bescheiden schaal mogelijk gemaakt om wat onderzoek te doen. Er werden diverse sporen aangetroffen die te gering in aantal waren om te kunnen bepalen of hier een huisstructuur aanwezig was. Wel vond men talrijke kleine aardewerk scherfjes die erop duiden dat hier sprake is van resten uit de twaalfde eeuw.

Bij het voorbereiden van de bouw bij Hofdael zijn er waarnemingen verricht. Uitgebreid onderzoek was niet mogelijk. Er werden talrijke grondsporen gezien, waarvan onduidelijk was wat dat allemaal betekende.

Er is een kannetje gevonden van protosteengoed dat werd gedateerd rond 1275 na Chr (afb. 16). Dat komt overeen met het idee dat de bewoning op Genoenhuis in de dertiende eeuw tot een einde liep en vervolgens in het centrum van Geldrop op gang kwam.

Afb. 16 Kommetje om uit te drinken.  

Ga terug