Petrus Norbertus Panken te Heeze en Leende

Heemkronijk jaar:1964, jaargang:3, nummer:3,  blz.40 -45

Petrus Norbertus Panken te Heeze en Leende

door: Drs.H.Mandos 

De bekende meester Panken uit Westerhoven, te Duizel in 1819 geboren, heeft vooral naam gekregen als ontdekker van talrijke urnenvelden en grafheuvels . in het gebied der Acht-Zaligheden, dat hij jaren achtereen te voet doorkruiste, spiedend naar allerlei oudheden, die hij kon ontmoeten.
Dit bracht hen in kontakt met Dr.C.R.Hermans uit Den Bosch, de pionier van het provinciaal genoot schap, wiens zeer toegewijde vriend hij werd.
Maar zijn belangstelling was niet uitsluitend praehistorisch gericht. Hij had evenzeer oog voor bijzonderheden uit het volksleven, voor oude kerken, torens en kastelen en na zijn pensionering in 1861 sleet hij vele uren op allerlei “archieven" van de omliggende dorpen. Ook daarvoor was hij dag in dag uit op stap, want hij was een onvermoeide wandelaar en op zijn uithoudingsvermogen was hij niet weinig trots. Van zijn gehele leven heeft hij uitvoerige dagboeken geschreven, werkelijk tot aan het einde zijner dagen en wanneer men weet, dat hij in 1904 op 85-jarige leeftijd overleed, kan men uitrekenen, welk een omvang dit pakket schriften gekregen heeft.
Voor de lezers van deze Heemkronyk zullen de beschrijvingen van zijn tochtjes in 1844 en 1855 ondernomen van enige interesse zijn, al doet Panken dan geen grote ontdekkingen, tenzij die van een oude doopvont, waarvan hij voor een nieuwe relatie, de amateur- kunsthistoricus Eijck tot Zuilichem te Utrecht, in Brabant exemplaren moest opzoeken.

Het verslag van deze reisjes volgt hier.
"Zondag 21 April 1844 had ik een reisje naar Heeze gedaan: ik hoorde in de hoogdienst eene uitmuntende predikatie van den bekwamen pastoor Gast. Den terugweg over Leende nemende zag ik daar eenige oudheden en beloofde, eerlang er te zullen retourneeren.
- Dit deed ik Zondag 9 Junij ek. wanneer ik reeds ten 8 ure te dier plaatse was. Na er de hoogmis welke om 10 ure begon, bijgewoond te hebben, vernam ik, dat op verschillende plaatsen dier gemeente oude ijzeren potten, tot huiselijk gebruik, uit den grond zijn gehaald. Eén zag ik er bij den hospes van Engelen, welke hij zeide, benevens eenen anderen, uit den grond onder het veen, in de Eeuwsels, vroeger pestvelden geheeten, ontdekt te hebben. -|
Na het lof en rozenhoedje bijgewoond te hebben, beklom ik met eenige burgers waaronder de koster, den prachtigen 280 voet hoogen toren, een der hoogste gebouwen onzer provincie. Door de galmgaten . waar de 3 in geluid d wel overeenstemmende klokken hingen zagen wij reeds de torens van Peer en Lommel in België, Luiksgestel, Steensel enz. Tot de plaats waar de spits begint, eindigt de steenen wenteltrap, welke 177 treden telt. Van hier was het al een angstig nederzien op den torenvloer; want van de 2 zolders was toen bijna niets meer in wezen en om in den zeer grooten knop te geraken moesten wij nog 2 hooge steilachtige ladders en eene kleinere beklimmen en daarna verscheidene voeten hoog door balken heen klauteren. Dat dit moeijelijk en zelfs gevaarlijk was behoeft niet gemeld te worden, evenmin dat wij zeer verre zagen door een raam onder het aanzienlijk torenkruis geplaatst.

-Vermoeid en bezweet beneden gekomen bezichtigde ik met den koster den kerk, in 1474 gebouwd en eene der trotsche en grootste dezer omstreken. In 1855 is zij in nog beteren stand gebragt. Tot het bezigtigen dezer beide aanzienlijke gebouwen had ik 2 uren besteed en daarna veel vermaak in gezelschap van eenige burgers genoten, door wiens omgang ik nog verschillende of andere oudheden vernam. Weder bezocht ik Zondag 14 Julij dat dorp, waarvan ik des avonds ten half 10 ure, evenals de vorige reis, te Bergeijk was teruggekeerd.
Den 22 Aug. 1855 ging ik net neef J.B.Panken, Onderwijzer en Kostschoolhouder te Duizel, benevens zijnen Onderm. Snijders, uit mijne woning, een uitstap ondernemen. Te Leende bezigtigden wij de kerk, welke dit en het vorig jaar vele verbeteringen onderging, de aanzienlijke mede het voorgaande jaar nieuwgebouwde, doch nog onbewoonde pastorie en de grafplaats en het houten kruis van den laatst overleden Pastoor dier parochie, in October 1852. De kiezelweg van Eindhoven naar Weert was in April begonnen. Men was te Leende het het leggen van klinkers bezig, waarlangs wij naar Heeze wandelden. Ook in deze gemeente zag ik, sinds mijn laatst bezoek vele verbeteringen. De in 1853 gebouwde, in 1862 afgebrande doch herstelde windgraanmolens staat den kiezelweg. Wij bezigtigden de fraaie kerk; waarin men een hardsteenen vloer legde; ook maakte men een nieuwen muur voor den in 1852-53 gebouwden toren. Ten noorden der kerk aan den pastorij-tuin is, in Januarij 1854, met het begraven der katholijke lijken, een aanvang genaakt. Bezienswaardig vooral is de graftombe van den Eerw.Hr.Pastoor Gast, Bosschenaar, den 16 Junij 1854 overleden en hieronder rustende. Meest uit eigen beurs stichtte Zijn Eerw. kerk, toren, kerkhof, enz. enz. zoodat er de Heezenaars zeer verplichting aan hebben.
Op deze wandeling vergezelde ons mijn vriend de hoofdonderwijzer Coolen, dien wij bevorens in het schoollokaal reeds bezocht hadden. Snijders verliet ons al te Leende, dewijl hij zich naar Weert begaf. Nog wandelden wij te Heeze naar den bekenden eik en de standplaats van den gewezen alouden kerktoren, waar thans de Gereformeerden alléen hunne dooden ter aarde bestellen. Wij logeerden in "de Jager” nabij de Protestantsche kerk, waar wij ‘s avonds een gezelschap burgers, in de koelte der buitenlucht gezeten, aantroffen.
Den volgenden morgen werd mij door heusche toestemming der Hoogwelg. Mevrouw van Tuyll van Serooskerken, + 1862, toegestaan het schoone en belangrijke kasteel in oogenschouw te nemen. Mijn Neef en reisgezel maakte er met mij gebruik van. De onderwijzer de Gemeente en zijn schoonvader, de Heer med. docter Dupuis, konden door ambtsbezigheden verhinderd, slechts tot in het begin onzer beschouwing bij ons blijven, weshalve zij toen van ons afscheid namen. -Eene der beide freules, dochter der Baronnes, geleidde ons in al de vertrekken van het kasteel, na alvorens de overblijfselen van het aloude slot welke zich nog achter het tegenwoordige bevinden, gade geslagen hebbende. Ik sprak met haar over de oudheid en andere merkwaardigheden van het kasteel enz. - Bij de beschouwing van het uitwendige en tuinen was een der jagers of tuinknechts onze geleider. Dit bezoek deden wij tuschen 8 en 10 ure en verlieten deze oude heerlijkheid een half uur later, langs den puinhoop van den in 1852 weggebroken toren, waar ik bij den landbouwer P.Smulders eene middeneeuwsche doopvont van blaauwen zerksteen, hoogstwaarschijnlijk uit de reeds lang geleden weggebroken parochiekerk - naar welker grootte, vorm enz. ik toen eenige inligtingen inwon- afkomstig.
Deze wordt door hen voor pompbak gebezigd en heeft, van binnen gemeten eene diepte van 3 en buiten 4 pm. = palm), de dikte der wanden is 1 en de diameter 9 pm.
Des middags waren wij te Valkenswaard en ’s avonds te bergeijk”.

Ga terug