100 jaar Spoorlijn Eindhoven - Weert (2)

Heemkronijk jaar:2015, jaargang:54, nummer:2, pag:23 -31

100 jaar Spoorlijn Eindhoven – Weert (2)

door: Andre Josiassen

Inleiding

In de eerste aflevering is de moeizame besluitvorming tot het aanleggen van de spoorlijn Eindhoven-Weert beschreven. In deze aflevering wordt de voorbereiding en de aanleg van de spoorlijn behandeld alsmede de bouw van stations en emplacementen. 

Hoog of laagspoor in Geldrop

De gemeente Geldrop ontvangt namelijk op 26 januari 1907 van de Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten in Den Haag een brief waarin twee voorstellen worden voorgelegd t.w. een ‘hoog’ of een ‘laag’ emplacement. Bij een laag emplacement ligt volgens de brief, de spoorrails op een hoogte van 21,5 m + N.A.P. en bij een hoog emplacement op 23,0 m + N.A.P.

Er is ook een verbindingsweg ontworpen tussen Zesgehuchten en de kom van de gemeente Geldrop t.w. “den te maken toegangsweg naar het station, ter vervanging van een verbroken gemeenschap tusschen die beide gemeenten.” Hiermee wordt de huidige Stationsstraat bedoeld. Verder staat in de brief:

“Bij het ontworpen hooge emplacement, wordt de Ryksweg (Eindhovenseweg) en de ± 1100 M. verder gelegen weg van Geldrop naar de Zes Gehuchten (Laarstraat) overbrugd. Bij het laag gelegen emplacement is de goederen los- en laadplaats gelegen aan de oostzijde daarvan, bij het hooge emplacement aan de westzijde.”

De Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten vraagt met spoed voor welk plan de gemeente Geldrop kiest. Ook de gemeente Zesgehuchten ontvangt, weliswaar vier dagen later, zo’n brief. De gemeente Geldrop legt dit plan voor aan de Fabrikanten-Vereeniging Geldrop. In vergadering hebben zij, middels een brief gedateerd 14 februari 1907, unaniem de voorkeur uitgesproken voor “het Hoogplanstation, als zijnde  dit in het belang zoowel van hun goederenvervoer als van het algemeen verkeer.”

De gemeente Geldrop stuurt vervolgens een brief aan de Raad van Toezicht;

“ ……… hebben wij de eer U mede te deelen, dat de Raad dezer gemeente Overwegende

            dat door het maken van een laag stationsemplacement de hoofdverbinding tusschen Geldrop en Zes Gehuchten, waaraan tal van woonhuizen gelegen zijn zou worden afgesloten of althans door twee paralelwegen met een overweg buiten het emplacement zou verbonden worden, waardoor de weg met 2 maal 380 Meter zou verlengd worden;

            dat deze verlenging in hoofdzaak zou benadeelen tal van arbeiders, wonend in Zes Gehuchten en werkzaam in de fabrieken van Geldrop en die in de schafttijden dezen weg tweemaal moeten afleggen;

            unaniem zijne adhesie heeft betuigd aan het hierbij gevoegde plan van een hoog stationsemplacement, overtuigd dat in de naaste toekomst, met het oog op de uitbreiding der industrie, dat plan het goedkoopst en het beste zal blijken te zijn.”

Op 6 april 1907 ontvangt de gemeente Geldrop van het Ministerie van Waterstaat het definitieve antwoord:

“ ….. Naar aanleiding van Uw schrijve d.d. 27 Maart l.l. heb ik de eer U mede te deelen dat bereids is beslist dat de Rijksweg Eindhoven – Geldrop hoog zal worden overgegaan en een hoog stationsemplacement Geldrop zal worden aangelegd. Over de voor dit emplacement meest wenschelijke hoogte is nog nader advies van Gedeputeerde Staten gevraagd.”

Hoera! Aldus is geschied. De los- en laadplaats kwamen aan de Zesgehuchtense kant te liggen en waren bereikbaar via de Losweg aldaar. Vanaf de Parallelweg kon men, en nog steeds, via een oprit en spoorwegovergang op het eilandperron komen.

Traject en aanbesteding

In juli 1910 vond de aanbesteding van de spoorlijn Eindhoven – Weert plaats. Een week daarvoor reden een 10-tal rijtuigen, met daarin een ingenieur, opzichters van Staatsspoorwegen en diverse aannemers, rond om het traject te verkennen. De aanbesteding was als volgt omschreven:

“Het maken van grond- en kunstwerken (bruggen), het leggen van sporen en wissels, het maken van leidingen, bestratingen, verhardingen, hekwerken en afsluitingen, en het verrichten van bijkomende werken ten behoeve van den spoorweg Eindhoven – Weert.”

De aanleg was begroot op f 1.487.000,-. Dit was exclusief de stationsgebouwen, de gebouwen op de perrons, de overwegen, e.d. Er waren 13 inschrijvingen. De laagste inschrijving bedroeg f 1.189.000,- door Gebr. De Vries te Wolvega en R. de Vries te Veendam. Zij werden de aannemers van de spoorlijn.

De bouw van de bruggen over het kanaal Eindhoven-Helmond, de Eindhovenseweg in Geldrop en over de Zuid-Willemsvaart bij Weert werd gegund aan de laagste inschrijver (f 441.000,-) t.w. Gesellschaft für Eisenindustrie und Brückenbau vormals J.C. Harkort te Duisburg. De bruggen moesten binnen 15 maanden opgeleverd worden. De firma F. Kloos & Zonen te Kinderdijke tekende bezwaar aan tegen deze gunning. “Hierdoor gaat alles naar Duitschland  en wordt aan den Nederlandsche werkman ongeveer f 100.000,- onthouden” , liet hij via de media weten. De firma Kloos zou het werk weliswaar niet in de contractueel vastgelegde 15 maanden kunnen klaren maar wel in 18 tot 24 maanden. Uiteindelijk werd besloten dat de kleinere bruggen, over het kanaal Eindhoven-Helmond en over de Eindhovenseweg te Geldrop, gebouwd zouden worden door de firma Kloos en de bruggen bij Weert door de firma te Duisburg.

In 1909 was men al begonnen met het onteigenen van grond voor de aanleg van de spoorlijn. Zoals eerder vermeld zou de lijn volledig op grondgebied van Zesgehuchten komen te liggen. Via het Eindhovens Kanaal ging de lijn over Hulst, de buurtschap Papenvoort (omgeving Losweg) en het gehucht ‘t Hout. Enkele percelen aldaar werden aangekocht en gesloopt. Ook op het grondgebied van Papenvoort werden diverse huizen gesloopt. Slechts enkele huisjes, in de latere Burgemeester Smuldersstraat, bleven behouden. Maar ook die zijn inmiddels verdwenen. Volgens Jean Coenen[1] was Papenvoort een middeleeuws buurtschap waar o.a. een hoeve van de abdij van Binderen heeft gelegen. Die locatie kwam geheel onder de losplaats van het aan te leggen stationsemplacement te liggen. De naam Papenvoort bleef gehandhaafd als de naam van de straat, die loopt vanaf de kerk van Zesgehuchten naar de huidige Eindhovenseweg.

Aanvankelijk zouden op het grondgebied van Geldrop geen huizen worden geruimd. Dat bleek echter toch het geval te zijn. Het huis van J. Stas op het Laar moest alsnog geruimd worden. Twee maanden later, op 27 april 1909, schrijft de krant:

“Een alleen wonende man, bekend als ‘den dove Stas’ welke verleden week vrijdag in hotel Knaapen alhier ruim f 200,- had ontvangen voor verkochte gronden voor de spoorlijn Eindhoven – Weert, was hiervan niet lang in het bezit gebleven. Huiswaarts keerende kreeg hij onderweg een gulle en zeer royale bui over zich, doordat hij een zekere S. en V., die ’s middags van hun werk huiswaarts gingen, ieder een bankbiljetje van honderd gulden gaf. Hoe of deze het aanbod van de hand wezen, men moest het aannemen (het was niet om te doen). Tot op heden heeft hij zijn briefjes, waarover hij veel spijt heeft, nog niet terug ontvangen.”

Het onteigenen van grond t.b.v. de spoorlijn

Dit werd niet door iedereen in dank afgenomen. Percelen werden soms in tweeën gedeeld, andere kregen een niet werkbare vorm. Zo ook het perceel van Arnold van Gestel dat gedeeltelijk onteigend werd. Hij maakte daartegen bezwaar bij de Commissie van Bezwaren en schrijft een brief, gedateerd 14-4-1909, aan de burgemeester van Geldrop: 

“a. Door de toekomstige spoorlijn zal mijn perceel tuingrond zoodanig in tweeën worden verdeeld, dat daardoor een groote waardevermindering zal ontstaan, zoowel van huis als grond.

b. Dit feit in nadere beschouwing en overweging nemende verzoek ik U beleefd het huis met grond ter onteigening voor te dragen, want genoemd stuk grond heeft na aftrek van het te onteigenen stuk ongeveer den vorm van een driehoek, een vorm moeilijk te bebouwen met eg en ploeg. De grond zal dus met betrekking tot de ligging van het huis zeer in waarde dalen.

c. Het huis zal onmiddellijk aan de spoorlijn liggen, zoodat bij exploitatie der spoorlijn zeer ongunstige invloeden, zooals voortdurende schudding, de waarde nog meer zullen verminderen.

Zeer billijk zou het mij dus lijken indien hierin een gunstige schikking wordt genomen. Met grond durf ik veronderstellen, daar, zoowel Rijk als Commissie, de schade of nadeelen aan eigenaren toegebracht ruimschoots willen vergoeden.” 

Of dit laatste is gebeurd is niet bekend.

-- -- -- --  Spoorlijn
Geprojecteerde spoorlijn over Zesgehuchten.

Er werden ook percelen zodanig doorsneden dat de boerderij aan de noordzijde en het bouwland aan de zuidzijde van het spoor kwam te liggen. En van de ene persoon werd veel grond onteigend en van de ander slechts enkele honderden m².

Zo werd van de gebroeders Thomas en Godefridus van Grootel, landbouwers te Geldrop, wonende op boerderij ‘De Lathoeve’ in de Heggestraat, ruim 3,46 ha grond onteigend, ruim 3 ha liggend op grondgebied van Zesgehuchten (Hoog Geldrop) en het restant op Geldrops grondgebied. De koopprijs bedroeg f 6.932,-, gemiddeld f 0,20 per m².

Ook het ‘Algemeen of Burgerlijk Armbestuur’ van de gemeente Geldrop, bestaande uit Johannes Ummelen, kleermaker, Theodorus Sweegers, behanger en Johannes Sanders, handelsagent, had grond nabij de percelen van de Gebr. Van Grootel t.w. kadastraal sectie A 745, 19 aren en 80 centiaren gelegen te Zesgehuchten en een perceel van 3 aren en 7 centiaren bekend bij de gemeente Geldrop, sectie D 733. Tezamen 22 aren en 87 centiaren, ofwel 2287 m², “zulks voor de prijs van vijfhonderd drie gulden, onder voorwaarde dat alle kosten, uitgezonderd de zegelrechten tot een bedrag van vijf gulden, op den verkoop en de levering vallende, komen ten laste van den Staat der Nederlanden.” De prijs komt neer op f 0,22 per m².

Ook Joannes Baptist Josephus Bruning, fabrikant te Geldrop, had een klein perceel op dat traject liggen. Het betreft een perceel gelegen onder de gemeente Geldrop, sectie D 1357, groot 525 m². De koopprijs bedroeg f 116,-, zijnde f 0,21 per m².

Grondverplaatsing met de ‘IJzeren Man’

Daar het spoor door Zesgehuchten verhoogd werd aangelegd moest grond worden afgegraven. Daarvoor werden landerijen op ’t Hout onteigend. Door de afgraving ontstond een enorme waterplas, die later de naam ‘IJzeren Man’ kreeg, naar de grote graafmachine die het zand afgroef.

De Meijerijsche Courant van 16 februari 1911 schrijft over de vorderingen:

“De voorbereidende werkzaamheden der nieuwe spoorlijn, vorderen weder uitstekend niet tegenstaande het gedurig afwisselend vries- en dooiweder welke eene groote tegenslag is geweest voor de polderjongens, er zijn op het oogenblik weder bij de 300 arbeiders werkzaam. Met de doorlegging der noodlijnen is men gekomen op heden een dertig meters op het grondgebied der Gemeente Heeze. Het is eene ongewone bedrijvigheid deze talrijke arbeiders, daarbij een tweetal gedurig af en aanrijdende treinen welke maar steeds grond en materialen aanbrengen. Is tot nu toe het laden der zandwagens steeds het werk geweest van talrijke ploegen arbeiders, over eenige weken zal hiervoor den z.g. ‘ijzeren man’ in werking worden gesteld, eene machine waaraan schepemmers verbonden, met eene groote snelheid de grond zelfstandig uitdelven, om het tegelijkertijd in de bijstaande zandtreinen te doen waardoor de werkzaamheden aanmerkelijk zullen worden bespoedigd.”

Over de komst van die IJzeren Man schrijft de krant op 25 februari:

“De grondoverbrenging door middel van den ‘ijzeren man’, welke woensdag j.l. in werking gesteld is bij de werkzaamheden der spoorlijn Eindhoven – Weert en geplaatst onder Zesgehuchten op Hout, bespoedigt het werk in groote mate. Vele toeschouwers gaan dagelijks een kijkje nemen om dit gevaarte in werking te zien. In een tijdsverloop van twintig minuten worden een 17 à 18 groote zandwagens volgeladen welke elk 18 m3 zand in zich meevoeren, voorzeker een reuzenwerk! Met den voorbereidende werkzaamheden van grondslichting is men nu gevorderd tot bij de kom der gemeente Heeze, tusschen den Graanmolen en den z.g. Heiligen eik. Evenwel zal, zoo wij vernamen vooreerst met allen spoed het werk vanaf de aansluiting der lijn Venlo – Rotterdam tot Geldrop en Zesgehuchten met haren hoogbouw en tunnels zal worden voortgezet.”

De afgraving werd aanvankelijk als vuilstortplaats voor de gemeente Geldrop gebruikt. O.a. is daarin het puin van het oude St. Annaziekenhuis gedumpt.

Het afgraven en verplaatsen van grond werd verricht door speciaal aangetrokken grondwerkers, polderjongens genoemd. Zij woonden o.a. in keten langs de lijn. Voor andere werkzaamheden werden spoorwegarbeidersgezinnen aangetrokken die werden ondergebracht in de meer dan 40 jaar oude Wollenstoffenfabriek van Raue en Bodde aan de Helze, die leeg was komen te staan.

De arbeiders kwamen van ver, soms wel uit Groningen en Friesland. Op één oktober 1910 waren er dat al 40 personen en dat zou op het einde van dat jaar oplopen tot 100 personen en het jaar daarop 400 tot 600. Deze werden ook op andere plaatsen gehuisvest. Eind oktober van dat jaar was men tot aan het Eindhovens kanaal gevorderd waarover een noodbrug werd gelegd om mensen en materieel te vervoeren. Ook daar bevonden zich langs het traject keten waarin spoorwegarbeiders werden gehuisvest.

In december 1910 werd een begin gemaakt met het viaduct over de Eindhovenseweg (en de Meijerijsche tramlijn) in Geldrop. Allereerst werd een enkel spoor gelegd “waarop ’s morgens en ’s avonds het werkvolk met een machine der Staatsspoor heen en weer wordt vervoerd.” Bij de korenmolen ’t Nupke was reeds een remise gebouwd voor de berging van locomotieven en andere machines. Eind december van dat jaar was de aanleg van de tijdelijke rails tot de molen gevorderd. De spoorwegarbeiders konden Kerstmis en Nieuwjaar vieren bij hun familie. Op 11 januari werd het werk hervat. De krant maakte daar als volgt melding van: “Met de tram van 11 en 1 uur arriveerden alhier gisteren wederom een groot getal spoorwegarbeiders. Het was eigenaardig te zien hoe deze sterk en gespierde mannen met de noodige bagage alsmede de onmisbare schoppen allen dezelfde weg naar hunne keeten in de fabriek de Helzen insloegen.”

Echter een week later raakte men door de invallende vorst weer werkloos.

Vaak betrof het vrij ruw volk dat nog al eens voor overlast zorgden zoals dronkenschap en vechtpartijen. Zo ook op een zaterdagavond tussen dronken spoorwegarbeiders en de gemeentepolitie. Een van hen werd gearresteerd. Toen men hem “een plaatsje in den amigo wilden bezorgen” ontstond de vechtpartij.

Aannemer Gebr. De Vries en R. de Vries vroeg aan de burgemeester van Geldrop om meer toezicht o.a. door de Bereden Politie in te schakelen. Dat verzoek werd door de burgemeester bij de Marechaussee neergelegd. Dat heeft blijkbaar geholpen want een week later stuurde de burgemeester een brief naar de Marechaussee:

“… heb ik de eer U.E. te berichten, dat het doorgaand gedrag van de grondarbeiders, werkzaam aan de spoorlijn, tengevolge van het tactvolle optreden der politie, vrij goed genoemd kan worden. Het zal echter noodig blijven om het politietoezicht over bovengenoemde werklieden, vooral des Zondags, Maandags en Zaterdags niet te verminderen.”

Daarnaast werd, voor bewezen diensten, door de gemeenteraad van Geldrop een gratificatie aan de Marechaussee verstrekt: De brigade van Heeze ontving f 60,- en de Brigade van Eindhoven f 40,-.

Er vonden ook wel eens ongelukken plaats zoals bij werkzaamheden aan de spoortunnel in mei 1911: “…. op den Bult, aan den op deze plaats te maken tunnel vond bij werkzaamheden een ongeluk plaats waardoor een der polderjongens een duim kwijtraakte en een ander eene vrij ernstige wonde aan het hoofd bekwam. Dr. Van Erp alhier verleende geneeskundige hulp.”

En in juli op nagenoeg dezelfde locatie: “… aan het spoor alhier ter hoogte van den in aanbouw zijnden tunnel tusschen het Laar en den Bult had een ongeluk plaats dat betrekkelijk goed is afgeloopen. Een trein met zand geladen kwam van den ijzeren man voor de eerste maal op deze plaats aan. Door het enorme gewicht ontstond een verzakking der lijnen, vlak bij den tunnel met het gevolg dat de locomotief omkantelde. De stoker en machinist sloten in alle haast de stoomklep af en hunne tegenwoordigheid van geest behoudende, kropen boven door de machine eraf op den begane grond. Een remmer, een zekere W. van Vlijmeren uit Capelle, op den laatsten wagen gezeten, raakte door den schok met den rechtervoet tusschen den wagen bekneld, de voet was zoodanig gekneusd dat v.W. per voertuig naar Dr. V. Erp alhier werd overgebracht”.

Op dezelfde locatie, enkele maanden later, kreeg iemand een paal op de voet. Hij werd per kruiwagen afgevoerd. Een ander viel van de nieuwe spoorbrug over het kanaal. Een dergelijk ongelukje overkwam ook een ingenieur die op inspectie was. Hij werd ernstig aan arm en schouder geblesseerd.

Een ongelukje van andere aard overkwam een ‘geacht persoon’ van de gemeente Geldrop. Hij moest ’s avonds bij donker een dringende boodschap verrichten in Zesgehuchten. De krant schreef hierover op 4 maart 1911:

“ … hiervoor naar gewoonte zijn weg kiezende door de Heggestraat. Van hieruit geraakte hij ter hoogte van het Laar, daar waar die groote overweg voor het nieuwe spoor zal komen, bij dit de laatste tijd zo pikdonkere weder des avonds, in eene diepe sloot, waaruit hij met moeite is geraakt druipende van nat en slik.”

De schrijver van het ingezonden stuk pleitte voor een lichtpunt ter plaatse.

 

Met de voorbereidende werkzaamheden was men op 14 maart 1911 gevorderd tot op de heide tussen Heeze en Maarheeze. “De zandoverbrenging met den ijzeren man geschiedt dagelijks nog; geregeld loopen een tweetal treinen en nog één welke steeds materiaal aanbrengt van hier naar Eindhoven, af en aan.”

Een maand later had men Sterksel bereikt. Veel arbeiders die zorgden voor het vervoer van zand werden v.w.b. logies overgebracht van de fabriek op de Helze in Geldrop naar keten langs het traject in Sterksel.

Maar tijdens die aanleg werden herhaaldelijk bos- en heidebranden veroorzaakt in de bosrijke omgeving aldaar. In Maarheeze gingen meer dan honderd hectare hei en enkele hectares dennenbos verloren. De branden werden veroorzaakt door de smalspoorlocomotieven van de aannemer van het grondwerk, de firma Gebr. De Vries uit Geldrop. De locomotieven waren namelijk niet voorzien van vonkenvangers en daarnaast werden sintels en as gewoon in het veld uitgeschept. Daarnaast klaagde men dat het personeel van de aannemer nooit hielp bij het blussen en dat het personeel de mensen zelfs uitlachte. De aannemer zelf toonde zich zeer onverschillig. De burgemeester van Maarheeze vreesde dat de boeren dit niet zouden pikken en tot geweld zouden overgaan.

Op 22 april 1912 werd de machinist, Adriaan Renzink, opgepakt en naar Roermond gebracht “omdat uit den schoorsteen zijner machine vonken waren gevlogen, waardoor een begin van boschbrand was ontstaan.” De boeren beweerden dat de machinist een schop met nog gloeiende sintels het bos in had geworpen waardoor 16 m van de spoorlijn het bos in brand was geraakt. De krant daarover: “Om hiervan zekerheid te hebben werden den andere dag in het bijzijn der Politie hiervan proeven genomen, doch niemand had de behendigheid vanaf de lijn zoo ver te werpen, zoodat de beschuldiging tegen de machinist R. ongegrond bleek, en het vuur uit den schoorsteen der locomotief moet zijn gekomen, zooals wij reeds meldden.”

In mei 1912 waren de meeste grondwerkzaamheden gedaan en kwamen die problemen niet meer voor.

Dwarsliggers, rails en kiezelstorting, etc.

In het voorjaar van 1911 was men aan het begin van het traject reeds gestart met het leggen van blijvend dubbel spoor. Volgens het boek ‘De IJzeren Rijn’ waren voor de spoorlijn in totaal 82.000 grenen of lariks dwarsliggers nodig. Deze werden geleverd door de firma C. Gips & Zn. uit Dordrecht. Deze leverde 52.000 onbewerkte dwarsliggers voor f 2,14 per stuk en 30.000 bewerkte exemplaren voor f 2,33. Het hout werd betrokken uit Riga of Archangelsk. De rails werden voor f 64,25 per stuk van 12 m geleverd door het Comptoir des Aciéries Belges te Seraing.

Medio 1913 naderde de spoorlijn zijn voltooiing. In april van dat jaar waren de bruggen over het kanaal en de Eindhovenseweg zover gereed dat de treinen er overheen konden rijden. Wel waren de schilders nog volop bezig en dan kan er wel eens een ongelukje gebeuren. De Meijerijsche Courant van 21 augustus 1913:

“In verband met het schilderen der brug was over de lijn een stellage geplaatst die bleek niet geheel vrij te staan. Toen een machine der Staatsspoor de brug passeerde, kwam zij even in aanraking met de stellage met het gevolg dat een drietal personen die kwamen te vallen kwetsuren opliepen. Een persoon uit Tongelre heeft een been gebroken en is alhier ter verpleging naar het gasthuis overgebracht, terwijl van twee andere personen van hier bij de een den pink en bij den andere de knieschijf werd verbrijzeld.”

Het schilderen van zo’n brug was nog een heel karwei wetende dat hij 56 m lang is.

Brug over de Eindhovenseweg in Geldrop 1913. (Bron Archief Spoorwegmuseum)

In dezelfde maand kwamen 75 studenten van de Technische Hogeschool Delft een studiereis langs de spoorlijn maken. Met name de spoorbrug over het kanaal en het viaduct over de Eindhovenseweg hadden hun aandacht. ’s Middags werd in Geldrop, bij Hotel Knaapen, de lunch gebruikt. Daarna reisden zij door richting Maastricht.

Op 23 augustus 1913 vond de eindinspectie van de Raad van Toezicht plaats. Per speciaal salonrijtuig reed men om 9.30 uur over de nieuwe lijn naar Weert. In de omgeving Geldrop werd er gestopt bij de brug over het Eindhovens kanaal, de Eindhovenseweg en het station Geldrop.

De bouw van de stations en emplacementen

Alle stations, inclusief seinhuizen, wachterswoningen en spoorbruggen, langs de lijn Eindhoven – Weert zijn ontworpen door architect dr. ir. G.W. van Heukelom. Van Heukelom, in 1891 als civiel ingenieur afgestudeerd aan de Polytechnische School te Delft, trad in dienst van de Staats Spoorwegen als aspirant-adjunct-ingenieur. Hij begon zijn carrière bij de SS met het ontwerpen van de ijzeren perron-overkappingen van de stations van Vlissingen, Utrecht en Den Bosch, en zo raakte hij bevriend met Ed. Cuypers en via deze met H.P. Berlage. Zijn eerste eigen station was Hengelo (1902), waar een hooggelegen eilandperron met een fraaie stalen perronkap verrees, met daarvoor een hoofdgebouw in Hollandse renaissancestijl, met het perron verbonden door tunnels en elektrische bagageliften. Hij wordt gezien als een van de belangrijkste mensen uit de geschiedenis van de Nederlandse Spoorwegen. Aan het spoorwegtraject Eindhoven – Weert werkte hij van 1909 tot 1913. In opdracht van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen zijn op dat traject 4 stations gebouwd t.w. in Geldrop, Heeze, Maarheeze en Weert, twee halteplaatsen t.w. Tongelre en Sterksel, terwijl Station Eindhoven werd uitgebreid.

Brug over de Zuid-Willemsvaart bij Weert 1913. (Bron Archief Spoorwegmuseum) 

Station Eindhoven

Eindhoven werd op 1 juli 1866 opgenomen in het Nederlandse spoorwegennet. Door de komst van de lijn Eindhoven – Weert moest het station drastisch uitgebreid worden. Door architect Van Heukelom werd in 1912 een nieuw station ontworpen dat in 1956 werd gesloopt voor de komst van ‘hoogspoor’.

Halteplaats Tongelre

Halteplaats Tongelre bestond uit een eenvoudige wachterswoning/kaartloket en een reizigerslokaal. De halteplaats, die in 1913 gereed kwam, werd op 15 mei 1935 gesloten voor reizigersvervoer en in 1963 voor goederenvervoer. Het station lag op de hoek van de Tongelresestraat en de Generaal Bothastraat, vlak bij de overweg.

Het station Geldrop

Medio februari 1912 vond de aanbesteding plaats van station en spooremplacement in Geldrop. In de Meijerijsche Courant van 15 februari werd de aanbesteding als volgt omschreven: “Het maken van een hoofdgebouw, perrongebouwen, overkapping van een perron, goederenloods, enz. op het station van Geldrop, benevens het maken van dienstwoningen langs de lijn Eindhoven – Geldrop”.

Station Geldrop 1913. 

Dit alles was begroot op f 148.400,-. Daarop hadden 24 aannemers ingeschreven. De hoogste inschrijving was f 157.000,- door C. Videler uit Bergen op Zoom en de laagste f 136.000,- door A. C. Buijzen uit Roosendaal. Aan hem werd de bouw van het nieuwe station met aanhorigheden gegund.

Op 22 maart 1912 ontvangt B & W van Geldrop het bestek en de daarbij behorende tekeningen betreffende het maken van gebouwen en inrichtingen.

Oorspronkelijk bestond het station uit een stationsgebouw met daarachter een hooggelegen vrij breed eilandperron met daarop twee perrongebouwen onder een lange overkapping. De perronoverkapping is een geheel ijzeren geklonken constructie. Het dienstgebouw onder de overkapping bestond uit een seinhuis, wisselwachters- en wachtlokaal. Het wissel-wachterslokaal heeft erkers die uitzicht hebben op de spoorlijn.

Dat de spoorlijn op een hoog dijklichaam is gelegd werd mede bepaald doordat een toen moerasachtig gebied werd doorkruist. Bijkomend voordeel was dat de drukke provinciale weg Eindhoven – Geldrop ongelijkvloers kon worden gekruist.

Het hoofdgebouw van het gehele complex bevatte twee woningen, waarvan de ene boven de entree was gesitueerd, en de andere boven de expeditieruimte. Het gebouw, dat was opgetrokken in een sobere neorenaissancestijl, bestond uit een symmetrisch hoofdgebouw, waaraan links een iets terugspringende zijvleugel was toegevoegd. Boven de risalerende ingangspartij was een klokgevel aangebracht. De vensters waren voorzien van halve luiken. De bouwvergunning hiervoor werd op 1 april 1912 verleend. Het stationsgebouw kwam eind dat jaar gereed en een jaar later de perron-bebouwing. Helaas werd het stationsgebouw in 1974 gesloopt. De NS wilde van het gebouw af om ruimte te krijgen voor de aanleg van een fiets/voetgangerstunnel naar Zesgehuchten. Het afgebroken stationsgebouw leek wel wat op het Weertse exemplaar, al waren er ook duidelijke verschillen. Zo ontbrak de hoge toren bij het Geldropse gebouw.

Station Heeze-Leende

Heeze kreeg eveneens in 1913 een station dat de naam kreeg Station Heeze-Leende. Het was gebouwd langs de weg naar Leende nabij de spoorwegovergang.

Station Heeze-Leende. 

Het had, evenals dat van Geldrop, een eilandperron waarin wachtkamers waren gevestigd. Het was een 1,5 verdieping hoge, asymmetrisch gebouw. Een deel had een tentdak, een deel een plat dak en deel een schilddak.

In 1976 werd dit gebouw afgebroken en 1 km noordelijker werd een nieuw station gebouwd dat de naam Station Heeze kreeg.

Halteplaats Sterksel

De halteplaats Sterksel werd gebouwd met het oog op de plannen om op dit voormalige landgoed een tuinstad aan te leggen met villa’s, kleine boerderijen, industrieën, parken en sportvelden.

Halteplaats Sterksel. (Bron Archief Spoorwegmuseum) 

 Station Maarheeze

Het oude Station Maarheeze omvatte naast een vestibule en wachtkamers, ook een woning voor de stationschef, dienstlokalen en een goederenruimte.

Opvallend aan het hoofdgebouw was vooral de wijze waarop door middel van een grote luifel drie verschillende volumes aan elkaar werden gekoppeld: een laag, vlak gedekt gedeelte, een monumentale middenpartij en een vierkante toren, die eindigt in een balustrade. In de nabijheid van het station verrezen woningen voor spoorwegarbeiders. In 1938 werd dit station gesloten.

Station Maarheeze. (Bron Archief Spoorwegmuseum) 

Station Weert

De stad Weert was reeds in 1879 aangesloten op het Belgische spoorwegennet t.w. op de lijn Antwerpen – Gladbach (IJzeren Rijn). Zoals hiervoor is beschreven moest door de aanleg van de spoorlijn Eindhoven – Weert het toenmalige station verplaatst worden. Het in 1914 gereed gekomen nieuwe station is een monumentaal, in baksteen opgetrokken gebouw met een achtkantige toren, voorzien van een torenspits met stadswapen.

Het heeft een L-vormige plattegrond. De ingang in de afgeschuinde hoek wordt geaccentueerd door een klokgevel en een balkon met balustrade. De twee poortvormige openingen waren bedoeld voor het gescheiden verkeer van komende en gaande reizigers. Het gebouw heeft een gewelfd schilddak met leien, talrijke dakkapellen, schoorstenen met kappen en een overstek op klossen. De stationshal heeft wanden van groen, rood en geel geglazuurde baksteen en een betonnen cassettenplafond. Boven het station zijn twee dienstwoningen aanwezig, elk voorzien van een groot balkon aan de straatzijde en een bakstenen balustrade. De voetgangerstunnel heeft een troggewelf. In 1914 werd nabij het station een goederenloods gebouwd, met een opmerkelijke halfronde uitbouw. Ook had Weert  een polygonale locomotievenloods.

In 1981 is de stationshal verbouwd waarbij onder andere de loketten, tochtdeuren in de hal, een doorgang naar de rijwielstalling en een toiletgroep zijn gerealiseerd. 

Station Weert. (Bron Archief Spoorwegmuseum)

                                Wordt vervolgd.

 [1] Jean Coenen, Alles wat hier leeft, spint, twernt of weeft, Geschiedenis van Geldrop en Zesgehuchten (Geldrop 1987), 31-32, 35. 

Ga terug